Seat Alhambra 2016 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2016, Model line: Alhambra, Model: Seat Alhambra 2016Pages: 340, PDF Size: 7.27 MB
Page 51 of 340

De essentie
Wagen opkrikken Afb. 70
Steunpunten voor de krik. Afb. 71
Krik aan de achterkant links van de
w ag
en g ep
laatst. De wagenkrik alleen onder de aangegeven
s
t
eu np
unten (markeringen op de carrosserie)
plaatsen ››› afb. 70. De markering geeft de
positie van de steunpunten onder de wagen
aan. De steunpunten bevinden zich in de ner-
ven achter de voorrand ››› afb. 71. Steeds het steunpunt gebruiken dat met het te verwisse-
len wiel o
vereenkomt ››› .
D e w
agen al
leen bij de steunpunten voor de
krik opkrikken.
Houd voor uw eigen veiligheid en die van de
inzittenden rekening met de volgende pun-
ten in de aangegeven volgorde:
Kies een vlakke en stevige ondergrond
om de wagen op te krikken.
Schakel de motor uit, schakel een ver-
snelling in (bij schakelbakken) of zet de
keuzehendel in stand P ›››
pag. 202
en schakel de elektronische parkeerrem
in ›››
pag. 197.
Het ertegenover liggende wiel met op-
vouwbare wiggen* of andere geschikte
voorwerpen.
Bij het rijden met een aanhangwagen:
de aanhangwagen van de trekkende wa-
gen afkoppelen en deze correct parke-
ren.
Draai de wielbouten van het wiel dat ver-
wisseld moet worden los ››› pag. 47.
Zoek onder de wagen het steunpunt
voor de krik ››› afb. 70 dat het dichtst bij
het wiel ligt dat verwisseld moet wor-
den.
Draai de krik met de slinger totdat u
hem onder het steunpunt van de wagen
kunt plaatsen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7. Let erop dat de voet van de krik in zijn
geheel st
evig op de grond steunt en dat
deze precies onder het steunpunt staat
››› afb. 71.
Centreer de krik en draai hem met de
slinger verder omhoog totdat de klauw
de rand onder de wagen omvat ››› afb.
71.
Draai de krik verder omhoog totdat het
wiel iets van de grond loskomt. ATTENTIE
Als de wagen niet goed wordt opgekrikt, kan
hij weg s
chuiven en de krik eronderuit vallen,
wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
Neem het volgende in acht om het gevaar
voor verwondingen te beperken:
● Alleen een krik gebruiken die door SEAT
voor uw wag
en is goedgekeurd. Andere krik-
ken, zelfs die voor andere SEAT modellen zijn
goedgekeurd, kunnen wegschuiven.
● De ondergrond moet vlak en stevig zijn. Als
het terrein s
chuin afloopt of zacht is, kan de
wagen wegschuiven en de krik vallen. Ge-
bruik, indien nodig, een brede en stevige voet
om de krik te ondersteunen.
● Als de ondergrond glad is (bijvoorbeeld een
tegelvloer), een anti
slipprofiel (zoals een rub-
ber matje) onder de krik plaatsen om te voor-
komen dat de wagen wegschuift.
● De krik alleen bij de aangegeven plaatsen
onder de wagen z
etten. De klauw van de krik » 8.
9.
10.
49
Page 52 of 340

De essentie
moet vastzitten en de verstevigingsrand op
de bodem van de w
ag
en omvatten ››› afb. 71.
● Houd nooit een lichaamsdeel zoals een arm
of been onder de all
een door een krik onder-
steunde wagen.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen werkz
aamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen.
● De wagen nooit opkrikken als deze naar
één kant ov
erhelt of als motor draait.
● De motor nooit starten met opgekrikte wa-
gen. De wag
en zou van de krik kunnen vallen
als gevolg van de motortrillingen. Wiel uit- en inbouwen
Afb. 72
Wiel verwisselen: de wielbouten met
de s c
hr oev
endraaiergreep losdraaien. Wiel verwijderen
● De wielbouten losdraaien ››
›
p
ag. 47.●
De wagen omhoog br
engen ››› pag. 49.
● Draai de losgedraaide wielbouten met de
binnenze
skant van de in de schroevendraai-
ergreep ››› afb. 72 er helemaal uit en leg deze
op een schone ondergrond.
● Verwijder het wiel.
Wiel pl
aatsen
Let op de draairichting van de band ››› pag.
50.
● Het wiel plaatsen.
● De antidiefstalbout met de adapter rechts-
om in stand ››
› afb. 69 2 of
3 draaien en
lic ht
v
astzetten.
● De overige wielbouten rechtsom indraaien
en licht v
astzetten met de binnenzeskant van
de schroevendraaiergreep.
● Laat de wagen met de krik zakken.
● Draai alle bouten net wielsleutel rechtsom
aan ››› . Draai de bouten niet één voor één
r ondom m
aar altijd k rui
slings aan.
● Breng de doppen, wieldop of integrale
wieldop aan ››
› pag. 46. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden behan-
deld of met een
verkeerd aanhaalmoment
worden vastgezet, kan men de controle over
de wagen verliezen waardoor een ongeval
met ernstige gevolgen kan worden veroor-
zaakt. ●
All e w
ielbouten en schroefdraad van de na-
ven moet schoon en vrij van olie of vet zijn.
De wielbouten moeten gemakkelijk in te
draaien zijn en met het voorgeschreven aan-
haalmoment worden vastgezet.
● De binnenzeskant in de schroevendraaier-
greep all
een gebruiken om wielbouten te
draaien, niet om deze los te draaien of aan te
trekken. Looprichtinggebonden banden
Draairichtinggebonden banden zijn ontwor-
pen om in één ric
htin
g te dr
aaien. Bij draai-
richtinggebonden banden is de wang van de
band met pijlen gemarkeerd ›››
pag.
309. Houd de aangegeven draairichting altijd
aan. Hierdoor worden de optimale rijeigen-
schappen met betrekking tot aquaplaning,
grip, geluid en wrijving gegarandeerd.
Wanneer deze band in tegengestelde draai-
richting wordt gemonteerd, dient u voorzich-
tiger te rijden want de band wordt niet op de
correcte wijze gebruikt. Dit geldt met name
wanneer het wegdek nat is. De band moet zo
snel mogelijk worden vervangen of met de
juiste draairichting worden gemonteerd. 50
Page 53 of 340

De essentie
Afsluitende werkzaamheden ●
Bij lichtmetalen wielen: breng de dop pen
op de w ielbouten aan.
● Bij wielen met wieldoppen: breng de inte-
gr
ale wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen
››› p
ag. 84.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft gemont
eerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningscontrole-
systeem moet
na het verwisselen van een
wiel het systeem, indien nodig, "opnieuw ge-
programmeerd" worden ›››
pag. 245.
● Het aanhaalmoment van de wielbouten zo
snel mog elijk
met een momentsleutel contro-
leren ›››
pag. 48. Rijd tot dan uiterst voorzich-
tig.
Sneeuwkettingen
Handeling Als u sneeuwkettingen gebruikt dient u gel-
dende p
l
aatselijk e w
etgeving en de toegesta-
ne maximale snelheid in acht te nemen.
In winterse weersomstandigheden verbete-
ren sneeuwkettingen niet alleen de trek-
kracht maar ook het remgedrag. Sneeuwkettingen mogen alleen op de v
oor-
wielen worden gemonteerd, zelfs bij wagens
met vierwielaandrijving, en uitsluitend bij de
volgende band-velgcombinaties:
BandenmatenVelg
205/60 R166 1/2 J x 16 ET 33 SEAT adviseert u bij een technische dienst te
laten
v
oorlichten over de maten van velgen,
banden en sneeuwkettingen.
Indien enigszins mogelijk, altijd sneeuwket-
tingen met platte schakels gebruiken die, in-
clusief het kettingslot, niet verder dan 15 mm
(37/64 inch) uitsteken.
Bij gebruik van sneeuwkettingen moeten
vóór het aanbrengen ervan, de wieldoppen
en velgsierringen worden verwijderd ››› . In
d at
gev
al de wielbouten met doppen afdek-
ken in verband met de veiligheid. Deze zijn
bij een technische dienst verkrijgbaar. ATTENTIE
Het gebruik van niet geschikte sneeuwkettin-
gen, of het
verkeerd omleggen van de ket-
tingen, kan ongevallen en ernstige schade
en/of letsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte sneeuwkettingen.
● Let op de gegevens in de meegeleverde ge-
bruiksaanw
ijzing van de sneeuwkettingenfa-
brikant. ●
Houd u aan de maximums nelheid a
ls u met
sneeuwkettingen rijdt. VOORZICHTIG
● Verw ijder op s
neeuwvrije trajecten de snee-
uwkettingen. Anders beïnvloeden ze de weg-
ligging, beschadigen ze de banden en zijn ze
snel versleten.
● Als sneeuwkettingen direct contact maken
met de vel
g, kan deze beschadigd of bekrast
raken. SEAT adviseert altijd sneeuwkettingen
met een coating te gebruiken. Let op
Voor elk type wagen bestaan er sneeuwket-
tingen met
verschillende maten. 51
Page 54 of 340

De essentie
Noodslepen van de wagen Sl epen Afb. 73
Rechts op de voorbumper: schroef het
s l
eepoog v
ast. Afb. 74
Rechts op de achterbumper: vastge-
s c
hr oef
d sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s t
ang of kabel vast aan de sleep-
ogen. Die bevindt zich bij het wagengereedschap
››› p
ag. 84.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 73 of ››› afb. 74 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is de veiligste methode voor
het slepen van de wagen. Gebruik alleen een
sleepkabel als er geen sleepstang beschik-
baar is.
De sleepkabel moet elastisch zijn opdat met
beide wagens veilig kan worden gereden.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
Bevestig de kabel of stang alleen aan het
sleepoog of het daarvoor bestemde onder-
deel.
De wagens met een in de fabriek gemonteerd
sleeponderdeel, mogen enkel met een sleep-
stang worden gesleept, speciaal ontworpen
voor montage op een kogelscharnier
››› pag. 248.
Slepen van wagens met automatische ver-
snellingsbak
Houd rekening met het volgende voor de ge-
sleepte wagen: ● Zet de keuzehendel in de stand N.
● Rijd niet harder dan 50 km/u (30 mph). ●
Sleep de wagen niet verder dan 50 km (30
mijl).
● Met een takelwagen mag de wagen alleen
met opgeti
lde voorwielen worden gesleept.
Houd rekening met de aanwijzingen voor het
slepen van wagens met vierwielaandrijving.
Aanwijzingen voor het slepen van wagens
met vierwielaandrijving
Wagens met vierwielaandrijving kunnen ge-
sleept worden met een sleepstang of sleep-
kabel. Indien het voertuig wordt gesleept met
de vooras of achteras opgeheven, dan moet
de motor worden stilgelegd om schade aan
de transmissie te voorkomen.
Houd bij wagens met DSG-versnellingsbak ®
met tweevoudige koppeling ook rekening
met de aanwijzingen voor het trekken van
wagens met een automatische versnellings-
bak ››› pag. 52.
Situaties waarin een wagen niet mag ge-
sleept worden
In de volgende gevallen mag een auto niet
worden aangesleept en moet hij vervoerd
worden op een aanhangwagen of een speci-
aal voertuig:
● Als de versnellingsbak van de wagen we-
gens een def
ect niet over smeermiddel be-
schikt.
● Als de accu leeg is en daarom de stuurko-
lom of de elektroni
sche parkeerrem niet52
Page 55 of 340

De essentie
kunnen worden ontgrendeld, indien deze zijn
in g
es
chakeld.
● Als de te slepen wagen een automatische
versnel
lingsbak heeft en het af te leggen tra-
ject langer is dan 50 km (30 mijl).
››› in Inleiding tot thema op pag. 90
››› pag. 90 Starten door aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
s
t
ar t
mag worden door hem te slepen. Pro-
beer in plaats hiervan de wagen met startka-
bels te starten ››› pag. 53.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Wagens met het Keyless Access sluit- en
startsy
steem, aangezien de elektronische
stuurkolomvergrendeling zeker niet kan ont-
grendeld worden.
● Wagens met een elektronische parkeerrem,
omdat mogelijk
de rem niet ontgrendeld kan
worden.
● Als de accu volledig ontladen is werken
waarsc
hijnlijk de regeleenheden van de mo-
tor niet meer correct. Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te slepen (h
andgeschakelde ver-
snellingsbak):
● Schakel de 2e of 3e versnelling in.
● Houd het koppelingspedaal ingedrukt.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Laat het koppelingspedaal los als beide
wagens
in beweging zijn.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrappen en de
versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat u tegen de trekkende
wagen aanrijdt.
Starthulp
Startkabel
s Als de motor niet aanslaat omdat de accu
ontl
a
den i s, k
unt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken. Controleer
het kijkglas van de accu voordat u gaat star-
ten ›››
pag. 298.
U hebt voor de starthulp gepaste startkabels
nodig volgens de norm DIN 72553 (zie de ge-
gevens van de kabelfabrikant). De kabel
moet een minimale diameter hebben van
25 mm 2
(0,038 inch 2
) in wagens met een
benzinemotor, en 35 mm 2
(0,054 inch 2
) in
wagens met een dieselmotor. In wagens waar de accu zich niet in de motor-
ruimte bevindt, mogen de s
tartkabels alleen
gekoppeld worden aan de starthulpaanslui-
tingen van de motorruimte! ATTENTIE
De startkabels verkeerd gebruiken kan de ac-
cu doen ontploff en en ern
stige verwondingen
veroorzaken. Let op het volgende om het risi-
co op ontploffing van de accu te beperken:
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spanning (12
V) en ongeveer dezelfde capaci-
teit (zie tekst op de accu) hebben als de accu
die wordt opgeladen.
● Laad nooit een bevroren of recent ontdooi-
de accu op. E
en lege accu kan al bij tempera-
turen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Als een accu bevriest/ontdooit, moet deze
vervan
gen worden.
● Bij het starten met hulp van een andere ac-
cu ontst
aat in de accu een zeer explosief gas-
mengsel. Houd vuur, vonken, open vlammen
en brandende sigaretten altijd uit de buurt
van de accu. Gebruik nooit een mobiele tele-
foon tijdens het aanbrengen of verwijderen
van de startkabels.
● Laad de accu alleen op in goed geventileer-
de plaatsen. Bij het
opstarten met hulp van
een andere accu kan namelijk in de accu een
zeer explosief gasmengsel ontstaan.
● Leg de startkabels zo dat ze nooit in aanra-
king ku
nnen komen met draaiende delen in
de motorruimte. » 53
Page 56 of 340

De essentie
●
Verw ar de po
sitieve pool niet met de nega-
tieve pool of vergis u niet bij het aansluiten
van de startkabels.
● Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de
fabrikant
van de startkabels. VOORZICHTIG
Let op het volgende om aanzienlijke schade
aan het elektris
che systeem van de wagen te
voorkomen:
● Het verkeerd aansluiten van de startkabels
kan kort
sluiting veroorzaken.
● Tussen de wagens mag er geen contact be-
staan, anders
zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden. Positieve pool van de starthulpaan-
s
luitin
gen Afb. 75
In de motorruimte: positieve pool
v oor s
tar
thulp + . Bij sommige voertuigen bestaat er een start-
hu
lp
aan s
luiting in de motorruimte, onder
een beschilderde klep.
Starthulp: beschrijving Afb. 76
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar t
-stopsysteem. Afb. 77
Verbindingsschema voor wagens met
s tar
t
-stopsysteem. Startkabels aansluiten
1. Bij beide wagens het contact uitschakelen
›››
.
2. Een uiteinde van de rode
st
arthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac c
u klemmen A
› ››
afb
. 76.
3. Het
andere uiteinde van de rode st
arthulp-
kabel op de pluspool + van de stroomge-
v ende w
agen B klemmen.
4. In wagens zonder start-stopsysteem: een
uit einde
van de
zwart
e startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wagen
k l
emmen B
› ›
› afb . 76.
– In wa
gens met start-stopsysteem: een uit-
einde van de zwart
e X startkabel op een
g e
sc
hikt massapunt, een massief metalen
onderdeel van het motorblok of aan het
motorblok zelf klemmen ››› afb. 77 .
5. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
star
tkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m a
ssief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of aan
het motorblok zelf, echter niet in de buurt
van de accu A .
6. Leg de kabels zo, dat ze niet door draaien- de del en in de mot
orruimte k
unnen wor-
den geraakt.
Starten
7. De motor van de stroomgevende wagen start
en en stationair laten draaien.54
Page 57 of 340

De essentie
8. De motor van de wagen met de ontladen acc
u s t
arten en twee tot drie minuten
wachten tot de motor draait.
Startkabels verwijderen
9. Vóór het losmaken van de startkabels het dimlicht - w
anneer dit aan is - uitschake-
len.
10.In de wagen met de ontladen accu de aanjager en acht
erruitverwarming inscha-
kelen, opdat spanningspieken worden af-
gebouwd die ontstaan bij het losmaken.
11.
Kabels bij draaiende motoren verwijderen
in omgekeerde volgorde van het aanslui-
ten.
Let erop dat de klemmen voldoende contact
met het metaal hebben.
Als de motor niet aanslaat, na 10 seconden
ophouden met starten en daarna na ca. 1 mi-
nuut weer starten. ATTENTIE
● Vol g de w
aarschuwingen op bij werkzaam-
heden in de motorruimte ›››
pag. 286.
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spanning (12
V) en dezelfde capaciteit (zie
tekst op de accu) hebben als de lege accu.
Anders bestaat er gevaar voor explosie!
● Voer nooit een starthulp uit als een van de
accu's bevr
oren is – gevaar voor explosie!
Ook wanneer de accu is ontdooid, bestaat er gevaar voor verbrandingen bij het uitvloeien
van acc
u
vloeistof. Bevroren accu vervangen.
● Ontstekingsbronnen (open vuur, sigaretten,
enz) zo
ver mogelijk uit de buurt van de accu's
houden. Ontploffingsgevaar!
● Let op de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant v
an de startkabels.
● Minkabel bij de andere wagen niet direct
op de minpool v
an de ontladen accu aanslui-
ten. Door vonkvorming zou het knalgas dat
uit de accu stroomt, kunnen ontsteken - ge-
vaar voor explosie!
● Minkabel bij de andere wagen niet op delen
van het brand
stofsysteem of op de remleidin-
gen vastklemmen.
● De niet-geïsoleerde delen van de pooltan-
gen mogen elkaar niet
raken. Bovendien mag
de op de pluspool van de accu aangesloten
kabel niet met elektrisch geleidende delen
van de wagen in aanraking komen - gevaar
voor kortsluiting!
● Kabels zo leggen dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte k
unnen worden
geraakt.
● Buig u niet over de accu's - u zou verbran-
dingen ku
nnen oplopen! Let op
De wagens mogen elkaar niet aanraken, an-
ders z
ou er al bij de verbinding van de plus-
polen een stroomverbinding zijn. Wisserbladen vervangen
Ser v
ic e
stand van de ruitenwisser Afb. 78
Ruitenwissers in servicestand. Wanneer de ruitenwissers in de servicestand
s
t
aan, k u
nnen de armen ››› afb. 78 van de
wisser omhoog worden gezet.
● Sluit de motorkap ›››
p
ag. 286.
● Schakel het contact in en vervolgens weer
uit.
● Druk de ruiten
wisserhendel kort omlaag
››› p
ag. 26 4 .
V oor
dat
u gaat rijden, moet u de wisserarmen
weer omlaag zetten. Door de ruitenwisser-
hendel te bedienen keren de wisserarmen
weer in hun beginstand terug.
››› pag. 89 55
Page 58 of 340

De essentie
Ruitenwisserbladen voorruit vervan-
g en Afb. 79
Ruitenwisserbladen voorruit vervan-
g en. Afb. 80
Ruitenwisserblad van achterruit ver-
v an
gen. Ruitenwisserbladen schoonmaken
● Borstelhouders optillen en wegklappen.
● Verwijder met een zachte doek stof en vuil
v an de ruit
enw
isserbladen. ●
Gebruik bij s
terke vervuiling een spons of
een doek ››› in Ruitenwisserbladen voor en
ac ht
er v
ervangen op pag. 90.
Ruitenwisserbladen vervangen
● Borstelhouders optillen en wegklappen.
● Houd de ontgrendelknop ››› afb
. 79 1 in-
g edrukt
en trek
het ruitenwisserblad voor-
zichtig in de richting van de pijl.
● Zet een nieuw wisserblad van dezelfde
len
gte en uitvoering op de wisserarm en
haak het wisserblad in.
● Zet de ruitenwisserarmen opnieuw op de
voorruit.
Ruit
enwisserarmen omhoog- en omlaagklap-
pen
U mag de ruitenwisserarm alleen bij de zone
waar het ruitenwisserblad bevestigd is, om-
hoogklappen.
Ruitenwisserblad van achterruit vervangen
● Til de ruitenwisserarm omhoog en klap de
arm weg v
an de ruit.
● Klap het wisserblad omhoog in de richting
van de ruitenw
isserarm ››› afb. 80 (pijl A ).
● Houd de ontgrendelknop ››
›
afb
. 80 1 in-
g edrukt
en trek
het ruitenwisserblad in de
richting van de pijl B . U moet waarschijnlijk
v eel
kr
acht gebruiken. ●
Steek een nieuw w
isserblad van dezelfde
lengte en uitvoering in de ruitenwisserarm
achter, in tegenovergestelde richting van de
pijl ››› afb. 80 B tot de wisserblad vastklikt.
Hier v
oor moet het
wisserblad in de terugge-
trokken stand staan (pijl A ).
● Plaats de ruitenwisserarm opnieuw op de
ac ht
erruit .
››› in Ruitenwisserbladen voor en ach-
ter vervangen op pag. 89
››› pag. 89 56
Page 59 of 340

Veilig rijden
Vastzetten
V ei
lig rijden
V ei
lig op weg In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informa-
tie, tips, sug
g
esties en waarschuwingen die
u moet lezen en opvolgen in uw eigen belang
en dat van uw passagiers. ATTENTIE
● In dit hoofd s
tuk vindt u belangrijke infor-
matie over hoe u en uw bijrijders met uw wa-
gen om kunnen gaan. De overige belangrijke
informatie die u moet kennen voor uw eigen
veiligheid en voor de veiligheid van uw bijrij-
ders, vindt u ook in de andere hoofdstukken
van uw wagendocumentatie.
● Zorg ervoor dat de complete wagendocu-
mentatie altijd in uw w
agen ligt. Dit geldt in
het bijzonder wanneer u de wagen aan ande-
ren uitleent of verkoopt. Rijadviezen
In leidin
g t
ot themaAfhankelijk van het voorziene gebruik van de
w
ag
en, k an het
wenselijk zijn om de motor
aan de onderkant te beschermen. Een bo- demplaatbeschermer kan het risico op be-
scha
diging van de onderzijde van de wagen
en de carterpan verminderen, bijv. bij het op-
rijden van stoepranden of het verkeer op on-
verharde wegen. SEAT raadt aan de montage
in een Technische Dienst te laten uitvoeren. ATTENTIE
Het rijden onder de invloed van alcohol,
drugs, medicijnen en v
erdovende middelen
kan ernstige zelfs dodelijke ongevallen ver-
oorzaken.
● Alcohol, drugs, medicijnen en verdovende
kunnen de waarnemin
g, reactietijd en veilig-
heid tijdens het rijden aanzienlijk schaden. U
kunt hierdoor de controle over de wagen ver-
liezen. Vóór elke rit
Let vóór elke rit op de volgende punten voor
u
w eig
en v
eiligheid en die van uw bijrijders:
– Zorg ervoor dat de verlichting en de knip-
perlichten v
an uw wagen optimaal werken.
– Controleer de bandenspanning.
– Zorg ervoor dat alle ruiten een helder en
goed zic
ht naar buiten bieden.
– Ervoor zorgen dat de bagage goed vastzit
››› p
ag. 157.
– Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de be-
diening van de ped
alen kan belemmeren. –
Spiegel
s, voorstoel en hoofdsteun verstel-
len naargelang uw lichaamslengte.
– Zorg dat de inzittenden op de achterbank
de hoofdst
eun in gebruiksstand hebben
››› pag. 149.
– Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen
naargel
ang hun lichaamslengte te verstel-
len.
– Kinderen beschermen met een geschikt
kinderzitj
e en een op een juiste wijze om-
gegespte veiligheidsgordel ››› pag. 76.
– Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders
erop wijzen de jui
ste zithouding aan te ne-
men ››› pag. 58.
– Steeds de veiligheidsgordel juist omges-
pen. Ook bijrijders
erop wijzen de veilig-
heidsgordel juist om te gespen ››› pag.
66.
Wat beïnvloedt de rijveiligheid nega-
tief? Als bestuurder draagt u de verantwoordelijk-
heid
v
oor uz elf
en uw bijrijders. Als u afgeleid
bent of uw vermogens aangetast zijn door
een bepaalde omstandigheid, brengt u uzelf
en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar
››› , om deze reden:
– U niet laten afleiden van het verkeer bijv.
door u w b
ijrijder s
of een telefoongesprek. »
57
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 60 of 340

Vastzetten
– Nooit rijden al
s u
w rijvaardigheid is beïn-
vloed (bijv. door medicijnen, alcohol,
drugs).
– Verkeersregels en de aangegeven snelhe-
den aanhouden.
– De snelheid altijd aan de weg-, verkeers-
en weersomst
andigheden aanpassen.
– Tijdens lange ritten regelmatig pauzeren -
ten minst
e eens in de twee uur.
– Indien mogelijk niet rijden wanneer u moe
bent of onder tijdsdruk
staat.ATTENTIE
Als u afgeleid bent of uw vermogens aange-
tas t
zijn door een bepaalde omstandigheid,
wordt de kans op ongevallen en verwondin-
gen groter. Veiligheidsvoorzieningen
Uw veiligheid en de veiligheid van uw bijrij-
der
s
m ag u niet
op het spel zetten. Bij een
ongeval kunnen de veiligheidsvoorzieningen
de risico's op lichamelijk letsel reduceren. De
volgende opsomming omvat een deel van de
veiligheidsvoorzieningen in uw SEAT:
● 3-punts gordels;
● gordelbelastingsbegrenzing op de voor-
stoelen en de ac
hterbank (zijkanten),
● gordelspanners aan de voorstoelen; ●
frontairbag
s;
● knieairbags;
● zijairbags in de rugleuningen van de voor-
stoelen;
● z
ijairbags in de rugleuningen van de ach-
terbank*;
● hoofd
airbags;
● "ISOFIX"-bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes op de
zijzitplaatsen met het systeem
"ISOFIX";
● in hoogte verstelbare hoofdsteunen bij de
voorst
oelen;
● hoofdsteunen achteraan met gebruiks- en
niet-gebruik
sstand.
● verstelbare stuurkolom.
De genoemde v
eiligheidsvoorzieningen wer-
ken samen om u en uw bijrijders in ongeval-
situaties zo goed mogelijk te beschermen.
Deze veiligheidsvoorzieningen zijn u en uw
bijrijders van geen nut als u en uw bijrijders
een verkeerde zithouding aannemen of deze
voorzieningen niet juist verstellen of gebrui-
ken.
Vastzetten is in ieders belang! Juiste zithouding van de inzit-
tenden
Juist
e zithouding Afb. 81
De correcte afstand tussen de be-
s t
uur der en het
stuurwiel moet minstens 25
cm (10 inch) bedragen. Afb. 82
Juist verloop van de gordelband en
jui s
te s
tand van de hoofdsteunen. 58