reservewiel TOYOTA PROACE CITY VERSO 2020 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2020, Model line: PROACE CITY VERSO, Model: TOYOTA PROACE CITY VERSO 2020Pages: 272, PDF Size: 58.63 MB
Page 3 of 272

3
Inhoud
Bandenspanningswaarschuwingssysteem 123Head-up display 124Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 126snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem 128Snelheidsbegrenzer 131Cruise control - specifieke adviezen 134Programmeerbare cruise control 134adaptieve cruise control 137Opslaan van snelheden 141Active Safety Brake met Distance Alert en Intelligent Emergency Braking Assistance 141Lane Keeping Assist 144dodehoekbewaking 148actieve dodehoekbewaking 150Vermoeidheidsherkenningssysteem 150Parkeersensoren 152Top Rear Vision 154Park Assist 156
7Praktische informatie
Compatibiliteit van brandstoffen 161Tanken 161Tankbeveiliging (diesel) 163Sneeuwkettingen 163Trekhaak 164Trekhaak met afneembare trekhaakkogel 166Spaarmodus 167Dakdragers/imperiaal 168Motorkap 169
Motorruimte 170
Controleren van de niveaus 170Snelle controles 172AdBlue® (dieselmotoren) 174In de vrijloop zetten 177Onderhoudstips 178
8In geval van pech
Als de brandstof opraakt (diesel) 180Gereedschapsset 180Bandenreparatieset 181Reservewiel 184Vervangen van een lamp 188Vervangen van een zekering 19412V-accu 196Slepen/trekken 200
9Technische gegevens
Afmetingen 202Motorspecificaties en aanhangwagengewichten 204Identificatie van uw auto 208
10Bluetooth®-audiosysteem
Eerste stappen 209Stuurkolomschakelaars 210Menu's 2 11Radio 2 11DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 212Media 214Telefoon 217
Veelgestelde vragen 220
11TOYOTA Connect Radio
Eerste stappen 222Stuurkolomschakelaars 223Menu's 224Applicaties 225Radio 226DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 227Media 228Telefoon 229Instellingen 233Veelgestelde vragen 235
12TOYOTA Connect Nav
Eerste stappen 237Stuurkolomschakelaars 238Menu's 239Spraakcommando's 240Navigatie 244Onlinenavigatie 246Applicaties 249Radio 253
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 254Media 254Telefoon 256Instellingen 259Veelgestelde vragen 261
■Alfabetische index
Page 4 of 272

4
Labels
Hoofdstuk “Algemene aanbevelingen voor de stoelen”:
Hoofdstuk “Extra verwarming/ventilatie”:
Hoofdstuk “Uitschakelen van de voorpassagiersairbag”:
Hoofdstuk “ISOfix-kinderzitjes”:
Hoofdstuk “Handbediend kinderslot”:
Hoofdstuk “Elektrisch bedienbare parkeerrem”:
Hoofdstukken “Motorkap” en “Vervangen
van een lamp”:
Hoofdstuk “12V-accu”:
Hoofdstukken “Bandenreparatieset” en “Reservewiel”:
Page 7 of 272

7
Milieuvriendelijk rijden
Milieuvriendelijk rijden
Milieuvriendelijk rijden verwijst naar een aantal dingen die u als automobilist in de dagelijkse praktijk kunt doen om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot zo laag mogelijk te houden.
Maak optimaal gebruik van de transmissie
Rijd bij auto's met een handgeschakelde transmissie rustig weg en schakel zo snel mogelijk op. Schakel tijdens het accelereren vroegtijdig op.Gebruik bij auto's met een automatische transmissie bij voorkeur de automatische stand en voorkom dat u het gaspedaal te diep of plotseling intrapt.De schakeladviesindicator spoort u aan om de meest geschikte versnelling in te schakelen: wanneer het schakeladvies op het instrumentenpaneel wordt weergegeven, volg dit dan direct op.Bij auto's met een automatische transmissie wordt deze indicator alleen in de handgeschakelde stand weergegeven.
Pas een soepele rijstijl toe
Houd een veilige afstand tot andere auto's aan, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van met het rempedaal en trap het gaspedaal geleidelijk in. Hiermee kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot verlagen en geluidsoverlast door verkeer beperken.Als de auto is voorzien van cruise control-bediening op het stuurwiel, gebruik dan de cruise control bij
snelheden boven 40 km/h wanneer het verkeer goed doorstroomt.
Maak op verstandige wijze gebruik van de elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment te warm is, ventileer dit voor het wegrijden dan door de ruiten en de uitstroomopeningen te openen voordat u de airconditioning gaat gebruiken.Sluit bij een snelheid hoger dan 50 km/h de ruiten en laat de uitstroomopeningen geopend.Overweeg het gebruik van uitrusting die kan helpen de temperatuur in het passagierscompartiment laag te houden (zonnescherm van het schuifdak en zonneschermen van de portierruiten, enz.).Wanneer de airconditioning niet automatisch wordt geregeld, schakel dan de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt.Schakel de ontwasemings- en ontdooifuncties uit als deze niet automatisch worden geregeld.Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.Schakel de koplampen en mistlampen uit wanneer het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op tijdens het rijden.Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparaten (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het stroomverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.Koppel alle draagbare apparaten los voordat u de auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een overmatig brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenredig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterstoelen.Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhangwagen, enz.) van uw auto. Gebruik bij voorkeur een dakkoffer.Verwijder dakdragers en een imperiaal na gebruik.Vervang na de winter winterbanden zo snel mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning, bij koude banden, en houd daarbij de bandenspanning aan zoals vermeld op het label in de deuropening aan bestuurderszijde.Voer deze controle met name uit:– voor een lange rit,– bij de wisseling van de seizoenen,– wanneer de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet het reservewiel en, indien van toepassing, de banden van uw aanhangwagen of caravan niet.Laat uw auto regelmatig onderhouden (motorolie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het onderhoudsschema van de fabrikant.Als bij auto's met een dieselmotor het SCR-systeem defect is, zal uw auto schadelijke stoffen uitstoten. Ga zo snel mogelijk naar een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om ervoor
Page 123 of 272

123
Rijden
6
Bandenspanning-
swaarschuwingssysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel opnieuw moeten worden geïnitialiseerd.Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.
WARNI NG
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem ontslaat de bestuurder niet van de plicht om zelf alert te blijven.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet u elke maand en voor elke lange rit de bandenspanning controleren (ook die van het reservewiel).Het rijden met een te lage bandenspanning leidt met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, lange ritten) tot:– een minder goede wegligging.– een langere remweg.– een snellere slijtage van de banden.– een hoger brandstofverbruik.
NOTIC E
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op het bandenspanningslabel.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de identificatie van uw auto.
WARNI NG
Bandenspanning controlerenDe bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden “koud” zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een lage snelheid).Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op het label vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
NOTIC E
SneeuwkettingenHet systeem hoeft na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen niet opnieuw te worden geïnitialiseerd.
NOTIC E
ReservewielHet stalen reservewiel heeft geen bandenspanningswaarschuwingssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het permanent branden van dit waarschuwingslampje, in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, de weergave van een melding.► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.► Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
WARNI NG
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien.Een visuele controle is dus niet voldoende.
► Controleer met een compressor, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld.► Rijd voorzichtig en met lage snelheid verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.► Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitrusting).
Page 130 of 272

130
De eerste keer dat bij een aanbevolen maximale snelheid de snelheid met meer dan 5 km/h wordt overschreden (bijvoorbeeld: 95 km/h), knippert de snelheid gedurende 10 seconden.
Beperkingen van het systeem
Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten die met name in de volgende gevallen van kracht kunnen zijn:– luchtvervuiling,– het trekken van een aanhangwagen,– rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen,– rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd,– beginnende bestuurders.Het systeem geeft mogelijk geen snelheidslimiet weer als het gedurende een bepaalde tijd geen snelheidslimietbord detecteert en in de volgende situaties:– afgeschermde, beschadigde of vervormde verkeersborden of verkeersborden die niet aan de norm voldoen,– verouderde of onjuiste kaartgegevens.
Advies
Aanvullend op de werking van het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem kan de bestuurder de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling aanhouden voor de snelheidsbegrenzer of cruise control met behulp van de toets voor het opslaan van de snelheid voor de snelheidsbegrenzer of cruise control.
NOTIC E
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, cruise control of Adaptive Cruise Control.
Schakelaars/toetsen aan/op het
stuurwiel
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/cruise control
2.Opslaan van de ingestelde snelheid
Informatie op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet
4.Voorstel om de snelheid op te slaan
5.Huidige snelheidsinstelling
Page 141 of 272

141
Rijden
6
Storing
Bij een storing in het cruise control-systeem worden streepjes weergegeven in plaats van de ingestelde snelheid.In het geval van een storing wordt u gewaarschuwd door het branden van het waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
NOTIC E
De adaptieve snelheidsregelaar wordt automatisch uitgeschakeld nadat het gebruik van het noodreservewiel of een storing van de buitenste remlichten of de remlichten van de aanhangwagen (bij gebruik van een goedgekeurde trekhaak) is gedetecteerd.
Opslaan van snelheden
Met deze functie, die alleen wordt gebruikt voor de snelheidsbegrenzer en de programmeerbare cruise control, kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van deze twee systemen.U kunt voor beide systemen meerdere snelheden opslaan.Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.
WARNI NG
Om veiligheidsredenen mogen de opgeslagen snelheden alleen worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Selecteer in het menu Rijverlichting/Auto van het touchscreen “Snelkoppelingen” en vervolgens “Opgeslagen snelheden”.
Toets “MEM”
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid selecteren om deze te gebruiken voor de snelheidsbegrenzer of programmeerbare cruise control.Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer of de programmeerbare cruise control.
Active Safety Brake met
Distance Alert en Intelligent
Emergency Braking
Assistance
Lees de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder dat de auto risico loopt op een aanrijding met de voorligger,– voorkomt een aanrijding of beperkt de gevolgen hiervan door de snelheid van de auto te verminderen.Dit systeem heeft drie functies:– Distance Alert,– Intelligent Emergency Braking Assistance,– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan de voorruit.
Page 142 of 272

142
WARNI NG
Dit systeem kan nooit de noodzaak voor de bestuurder om zelf alert te blijven vervangen.Het systeem is ontworpen om de bestuurder te ondersteunen en de verkeersveiligheid te vergroten.De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en zich aan de verkeersregels houden.
NOTIC E
Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remsysteem voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een licht geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingsvoorwaarden en
beperkingen van het systeem
Het ESP-systeem moet storingsvrij zijn.De DSC/ASR-systemen mogen niet uitgeschakeld zijn.Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt.De auto moet met een constante snelheid op een niet te bochtige weg rijden.In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
– bij het trekken van een aanhangwagen,– bij het vervoer van lange voorwerpen op dakdragers of een imperiaal,– als sneeuwkettingen zijn gemonteerd,– voordat de auto met draaiende motor in een wasstraat wordt gewassen,– voordat de auto op een rollenbank wordt getest,– als de auto met draaiende motor wordt gesleept,– bij een beschadiging op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera.
NOTIC E
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als het gebruik van het noodreservewiel wordt gedetecteerd (kleinere diameter).Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als een storing van de rempedaalschakelaar of van minimaal twee remlichten wordt gedetecteerd.
WARNI NG
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op een onjuist moment worden gegeven.Daarom moet u altijd de controle over uw auto bewaren zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een ongeval te voorkomen.
WARNI NG
Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Distance Alert
Dit systeem waarschuwt de bestuurder dat de auto risico loopt op een aanrijding met de voorligger of een voetganger op zijn rijstrook.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.Daarbij wordt rekening gehouden met het dynamische gedrag van de auto, de snelheid van uw auto en die van de voorligger, de
weersomstandigheden en de rijomstandigheden (maken van een bocht, intrappen van pedalen, enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd.Niveau 1 (oranje): alleen een visuele waarschuwing die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.De melding “Voertuig dichtbij” wordt weergegeven.
Page 146 of 272

146
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de afhankelijk van de r\
ijsituatie weergegeven waarschuwingen en meldingen.Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functieControlelampjeWeergave en/of bijbehorende meldingAanwijzingen
UIT
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs)
Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de voorwaarden:– snelheid lager dan 65 km/h,– geen rijstrookmarkering gedetecteerd,– ASR/DSC uitgeschakeld of ESP bezig met een ingreep,– “sportieve” rijstijl.
AAN
(grijs)
Systeem automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van een aanhangwagen, gebruik van het bij de auto geleverde noodreservewiel).
AAN
(groen)
Rijstrookmarkering gedetecteerd.Snelheid hoger dan 65 km/h.
AAN
(oranje)/(groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
Page 147 of 272

147
Rijden
6
Status van de functieControlelampjeWeergave en/of bijbehorende meldingAanwijzingen
AAN
(oranje)/(groen)“Houd het stuurwiel vast”
– Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder het stuurwiel enkele seconden heeft losgelaten, onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer over te laten aan de bestuurder.– Als het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie onvoldoende zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering (oranje lijn) te voorkomen, wordt de
bestuurder gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie moet voltooien.De geluidssignalen houden aan als er meerdere correcties snel na elkaar worden uitgevoerd. De waarschuwing wordt weergegeven zolang de bestuurder niet ingrijpt.Deze melding kan ook worden weergegeven als u het stuurwiel vasthoudt.
Beperkingen van het systeem
De werking van het systeem wordt in de volgende situaties automatisch onderbroken:– ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep,– de rijsnelheid is lager dan 65 km/h of hoger dan 180 km/h,– er is een aanhangwagen aangekoppeld,– detectie van het gebruik van het noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom is het raadzaam de functie in dat geval uit te schakelen),– detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het rempedaal of gaspedaal,
– er wordt gereden op een weg zonder rijstrookmarkeringen,– de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,– in een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering overschreden,– in een scherpe bocht,– wanneer de bestuurder niet reageert op een correctie.
NOTIC E
Als de bestuurder tijdens een correctie niet reageert (niet binnen 10 seconden het stuurwiel vastpakt), verschijnt er een
waarschuwingsmelding.Als de bestuurder inactief blijft (het stuurwiel 2 seconden later nog niet heeft vastgepakt), wordt de correctie onderbroken.
Page 159 of 272

159
Rijden
6
Einde van de inparkeer- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Het symbool van de manoeuvre wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding “Manoeuvre voltooid” op het touchscreen.De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal.Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre zelf moet voltooien.
Beperkingen van het systeem
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod, plaats waar werkzaamheden aan het wegdek worden uitgevoerd, plaats naast een greppel, enz.).– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar vermeldt deze niet vanwege een vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de manoeuvre; de auto kan geen traject voor het
parkeren volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar de manoeuvre niet uitvoeren omdat de weg te smal is.– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres bij scherpe bochten.– Het systeem detecteert geen parkeerplekken die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels, enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken, enz.) zijn.– Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.– Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.– Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.– Als de bagageruimte zwaar is beladen, gaat de auto mogelijk wat hellen, wat de afstandsmetingen negatief kan beïnvloeden.De sensoren en camera('s) van de auto kunnen negatief worden beïnvloed door:– opeenhoping van sneeuw of afgevallen bladeren op het wegdek,– slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval),
– geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens, drilboren, enz.).
WARNI NG
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:– Langs een zachte berm (greppel enz.), een kade of de rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel enz.).
WARNI NG
Gebruik het systeem niet in de volgende situaties:– Bij een te lage bandenspanning.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's is beschadigd.
W ARNI NG
Gebruik de functie evenmin in de volgende situaties:– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de dakdragers, fietsendrager op de achterklep, enz.).– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Als sneeuwkettingen zijn gemonteerd.– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als de auto is voorzien van andere wielen dan de oorspronkelijke.
– Bij wijzigingen aan één of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het TOYOTA-dealernetwerk.– Bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd.