display Alfa Romeo Brera/Spider 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2010, Model line: Brera/Spider, Model: Alfa Romeo Brera/Spider 2010Pages: 263, PDF Size: 3.91 MB
Page 39 of 263

37
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Reset TRIP B
Einde deel rit
Begin nieuw deel rit
Einde deel rit
Begin nieuw
deel rit
Reset TRIP B
Einde complete rit
Begin nieuw
deel rit Reset GENERAL TRIP
Einde complete rit
Begin nieuwe ritReset GENERAL TRIP
Einde complete rit
Begin nieuwe rit
Einde deel rit
Begin nieuw
deel rit Reset TRIP B
Reset TRIP B TRIP B
TRIP B
TRIP B GENERAL TRIP
˙
˙
˙
˙˙
˙
˙ ˙
Afb. 22
TRIPCOMPUTER
Algemeen
De „Tripcomputer” kan op het display als de elektronische sleutel in het startsysteem is geplaatst, de gegevens weergeven betreffende het gebruik
van de auto. Deze functie bestaat uit „General trip”, waarmee de gehele rit van de auto kan worden gecontroleerd, en „Trip B”, waarmee een
deel van de rit kan worden gecontroleerd; deze laatste functie „valt binnen” (zoals in Afb. 22is aangegeven) de complete rit.
Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset – begin van de nieuwe rit).
Page 40 of 263

38
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENSTARTEN
EN RIJDEN
Weergegeven gegevens
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het brandstof-
verbruik aan. Bij stilstaande auto met draaiende
motor wordt op het display „- - - -” weergege-
ven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan
op basis van de tijd die verstreken is vanaf het
begin van een nieuwe rit.
Reisduur
Tijd die vanaf het begin van de nieuwe rit ver-
streken is (reisduur).
Autonomie (actieradius)
Geeft de waarschijnlijke afstand aan die nog met
de brandstof in de tank afgelegd kan worden;
hierbij wordt er van uit gegaan dat de rit wordt
voortgezet met dezelfde rijstijl.Op het display verschijnt de indicatie „- - - -” als:
❒actieradius lager dan 50 km (of 30 mijl);
❒de auto langere tijd met draaiende motor
stilstaat.
WAARSCHUWINGDe wijziging van de
waarde van de actieradius kan door verschil-
lende factoren beïnvloed worden: rijstijl (zie de
paragraaf „Rijstijl” in het hoofdstuk „Starten
en rijden”), type traject (snelwegen, stad, ber-
gen enz.), gebruiksomstandigheden van de au-
to (vervoerde lading, bandenspanning enz.).
Houd hier bij het plannen van een reis rekening
mee.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft afge-
legd vanaf het begin van een nieuwe rit.
Telkens als de accu opnieuw wordt aangeslo-
ten en aan het begin van een nieuwe rit (re-
set) wordt op het display de waarde „0,0”
weergeven. „General Trip” geeft informatie over:
❒Gemiddeld verbruik
❒Huidig verbruik
❒Gemiddelde snelheid
❒Reisduur
❒Autonomie (actieradius)
❒Afgelegde afstand
Met „Trip B” kan de volgende informatie wor-
den gegeven:
❒Afgelegde afstand B
❒Gemiddeld verbruik B
❒Gemiddelde snelheid B
❒Reisduur B.
Page 42 of 263

40
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VEILIGHEID
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENWAARSCHUWINGAls „General Trip” op nul
wordt gezet, wordt tegelijkertijd „Trip B” op nul
gezet, maar als „Trip B” op nul wordt gezet is
dat alleen van invloed op deze functie.
Op elk scherm van de Tripcomputer worden te-
gelijkertijd twee Trip-gegevens van dat moment
weergegeven (Trip A of Trip B); de gegevens
worden aan de bovenzijde van het display en
de andere aan de onderzijde van het display
weergegeven (zie Afb. 24).In hetzelfde scherm wordt aan de boven- en on-
derzijde niet tegelijkertijd hetzelfde gegeven
weergegeven.
De twee gegevens van de Tripcomputer kunnen
worden gekozen door de knop TRIP kort in te
drukken; met de knop
-kan het gegeven
aan de bovenzijde van het display worden ge-
wisseld en met knop
.kan het gegeven aan
de onderzijde van het display worden gewis-
seld.
Druk kort op de knop TRIPom van de infor-
matie van Trip A naar Trip B of omgekeerd over
te schakelen.Procedure voor het begin van een
rit (reset)
Trip A en Trip B worden onafhankelijk van el-
kaar op nul gezet.
Reset General Trip
Als de elektronische sleutel in het startsysteem
is geplaatst, kan „General Trip” op nul worden
gezet door knop TRIPin te drukken en
gedurende meer dan 2 seconden ingedrukt te
houden.
WAARSCHUWINGDe reset vindt alleen in
de volgende gevallen automatisch plaats:
❒als de „afgelegde afstand” de waarde
9.999,9 km of de „reistijd” de waarde
99.59 (99 uur en 59 minuten) bereikt;
❒iedere keer als de accu losgekoppeld is
geweest.
Als General Trip wordt gereset, wordt op het dis-
play een waarschuwing weergegeven.
A0G0052mAfb. 24
Page 56 of 263

54
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
I– OFF-knop uitschakeling klimaatregeling;
L– drukknop in-/uitschakelen recirculatie;
M– drukknop in-/uitschakelen aircocompressor;
N– interieurtemperatuursensor Bedieningsknoppen Afb. 39
A– drukknoppen luchtverdeling (links en
rechts);
B– draaiknop temperatuurregeling links;
C– drukknop inschakeling automatische wer-
king (AUTO);
D– display weergave informatie klimaatre-
geling;
E– draaiknop temperatuurregeling rechts;
F– drukknop in-/uitschakelen achterruit-/
spiegelverwarming;
G– drukknop inschakelen MAX-DEF-functie
(snel ontwasemen/ontdooien voorruit, zijrui-
ten voor, achterruitverwarming en buitenspie-
gelverwarming);
H– drukknoppen verhogen/verlagen aanja-
gersnelheid;
Afb. 39A0G0155m
Page 57 of 263

55
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
TEMPERATUUR INSTELLEN
Draai de draaiknoppen (B/E) rechts- of links-
om, om de gewenste temperatuur respectie-
velijk links (draaiknop B) of rechts (draaiknop
E) in het interieur te verhogen of te verlagen.
De ingestelde temperaturen worden op het dis-
playDweergegeven.
Als de draaiknoppen rechts- of linksvoor in de
uiterste standen HIofLOworden gezet, wor-
den respectievelijk de functies maximaal ver-
warmen of maximaal koelen ingeschakeld.HI (HIGH)
(maximaal verwarmen)
Op het display kan een temperatuur hoger dan
32°C wordt ingesteld voor de bestuurderszijde
of de passagierszijde of beide zijden; door de-
ze instelling gaat het systeem werken als een
niet gescheiden systeem en wordt de tempe-
ratuur op beide displays aangegeven.
Deze functie kan worden ingeschakeld als u het
interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen en
gebruik wilt maken van het maximale vermo-
gen van het systeem.
De functie maakt gebruik van de maximale
koelvloeistoftemperatuur, terwijl de luchtver-
deling en de aanjagersnelheid automatisch door
het systeem worden geregeld.
GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
De klimaatregeling kan worden ingeschakeld
door op een knop (behalve
(,ven OFF)
te drukken; wij raden u aan te beginnen met
het instellen van de gewenste temperatuur op
het display en vervolgens de knop AUTO in te
drukken.
Met de klimaatregeling kan de gewenste tem-
peratuur door de bestuurder en passagiers af-
zonderlijk worden ingesteld.
Page 58 of 263

56
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
Functie LO (LOW)
(maximale koeling)
Als op het display een temperatuur lager dan
16 °C wordt ingesteld, wordt deze waarde op
het display weergegeven. Deze functie kan wor-
den ingeschakeld als u het interieur zo snel mo-
gelijk wilt koelen en gebruik wilt maken van
het maximale vermogen van het systeem.
De functie schakelt de luchtverwarming uit,
schakelt de recirculatie (om de toevoer van war-
me lucht naar het interieur te voorkomen) en
de aircocompressor in; de luchtverdeling wordt
op
¯/˙ingesteld. De aanjagersnelheid wordt
automatisch door het systeem geregeld. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle hand-
matige instellingen toegestaan. Om de func-
tie uit te schakelen hoeft slechts de draaiknop
(B/E) voor de temperatuur op een waarde ho-
ger dan 16 °C in te stellen; het andere dis-
play geeft de waarde 16 °C aan.
Als op de knop AUTO wordt gedrukt wordt op
het display een temperatuur van 16 °C aan-
gegeven en wordt de temperatuur automatisch
geregeld. Het verdient aanbeveling om deze
functie niet in te schakelen als de mo-
tor nog koud is, om de toevoer van
onvoldoende verwarmde lucht naar
het interieur te voorkomen.
Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle hand-
matige instellingen mogelijk. Om de functie uit
te schakelen hoeft slechts de draaiknop (Bof
E) voor de temperatuur op een waarde lager
dan 32 °C in te stellen; het andere display geeft
de waarde 32 °C aan.
Als op de knop AUTO wordt gedrukt wordt op
het display een temperatuur van 32 °C aan-
gegeven en wordt de temperatuur automatisch
geregeld.
Page 59 of 263

57
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
REGELING
AANJAGERSNELHEID
Druk op de knoppen +/–om de aanjager-
snelheid te verhogen/verlagen.
De aanjagersnelheden wordt weergegeven door
verlichte staafjes op het display:
❒minimumsnelheid = één staafje verlicht;
❒maximumsnelheid = 6 staafjes verlicht.
In de startfase, als de klimaatregeling auto-
matisch werkt, wordt de aanjagersnelheid te-
ruggebracht tot de minimale waarde, totdat de
motor is gestart.
Als de compressor is ingeschakeld en de mo-
tor gestart, kan de aanjagersnelheid niet meer
lager worden dan de minimum snelheid.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen
enkel staafje verlicht), maar alleen als u de air-
cocompressor hebt uitgeschakeld met de knop
√.
Voor het hervatten van de automatische wer-
king van de aanjager na een handmatige in-
stelling, moeten de knoppen AUTO worden in-
gedrukt. Het verdwijnt ook als het systeem (vooral als
de compressor handmatig is uitgeschakeld) niet
meer in staat is om de gewenste temperatuur
te bereiken.
WAARSCHUWINGIn geval van opening
van de kap gaat de werking van de klimaatre-
geling van automatische werking op handma-
tige werking over.
Bij lage buitentemperaturen
raden wij u aan om de re-
circulatiefunctie niet te gebruiken,
omdat hierdoor de ruiten sneller
kunnen beslaan.
OPGELET
AUTOMATISCHE WERKING
VAN DE KLIMAATREGELING
Als op de knop AUTO (bedieningsorganen voor
en achter) wordt gedrukt, wordt AUTO op het
display weergegeven; het systeem regelt au-
tomatisch:
❒de aanjagersnelheid;
❒de luchtverdeling in het interieur;
❒de interne recirculatie;
❒de aircocompressor;
waarbij alle voorafgaande handmatige instel-
lingen worden opgeheven.
AUTO verdwijnt van het display in de be-
treffende zone (bestuurders- of passagierszij-
de) als een handeling wordt uitgevoerd, be-
halve als de gewenste temperatuur wordt ge-
wijzigd.
Page 61 of 263

59
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
IN-/UITSCHAKELEN
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop √om de aircocompressor
in te schakelen: de ronde led op de knop gaat
branden als deze functie wordt ingeschakeld.
Druk nog een keer op de knop
√om de com-
pressor uit te schakelen.
Als de compressor is uitgeschakeld, controleert
het systeem of de buitentemperatuur hoger of
lager/gelijk is aan de gewenste temperatuur:
❒als de buitentemperatuur lager is dan de
gewenste temperatuur, werkt het systeem
normaal en kan het systeem ook de ge-
wenste temperatuur instellen als de com-
pressor niet is ingeschakeld;
❒als de buitentemperatuur hoger is dan de
gewenste temperatuur, kan het systeem
niet aan het verzoek voldoen: in dat ge-
val knipperen op het display de ingestel-
de temperaturen.De controle (compressor uitgeschakeld en bui-
tentemperatuur hoger dan de gewenste tem-
peratuur) wordt uitgevoerd telkens als de elek-
tronische sleutel in het startsysteem wordt ge-
plaatst.
ONTWASEMEN/
ONTDOOIEN ACHTERRUIT
EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop (om deze functie in te
schakelen: de ronde led op de knop gaat bran-
den als deze functie wordt ingeschakeld.
Als deze functie wordt ingeschakeld, wordt bij
sommige uitvoeringen ook de vooruit ontdooid
in het gebied van de ruitenwisserbladen.
De functie schakelt automatisch uit na enige
minuten of als nogmaals op de knop wordt ge-
drukt; de functie wordt ook uitgeschakeld als
de motor wordt uitgeschakeld en niet opnieuw
ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
WAARSCHUWING Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weerstands-
draden aan de binnenzijde van de achterruit,
om beschadiging van de achterruitverwarming
te voorkomen.
De compressor moet wer-
ken om de lucht te koelen
en te drogen; het verdient daarom
aanbeveling om deze functie altijd
ingeschakeld te houden, om proble-
men met het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
OPGELET
Page 65 of 263

63
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
KLIMAATREGELING
UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF. De ronde led om de knop
gaat branden om aan te geven dat het systeem
is uitgeschakeld.
Met uitgeschakelde klimaatregeling:
❒slaat het systeem de uitgevoerde hande-
lingen op;
❒wordt het display uitgeschakeld;
❒wordt de recirculatie ingeschakeld (led op
de knop brandt);
❒wordt de compressor uitgeschakeld;
❒wordt de ventilatie uitgeschakeld.
Druk op de knop AUTO of een andere knop (be-
halve
(env) om de klimaatregeling op-
nieuw in te schakelen. Als de klimaatregeling
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt de recir-
culatie weer automatisch geregeld.
Als de accu wordt losgekop-
peld/aangesloten, moet u ten
minste 3 minuten wachten
voordat u de elektronische sleutel in
het startsysteem steekt, zodat de kli-
maatregeleenheid de elektrische ac-
tuatoren voor de temperatuurregeling
en de luchtverdeling in de beginstand
kan zetten.EXTRA
VERWARMING
(alleen
dieseluitvoeringen)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De auto is voorzien van een extra verwarming,
waarmee de motor, bij koude of in de winter,
sneller een comfortabele temperatuur in het in-
terieur kan bereiken.
De extra verwarming werkt bij draaiende mo-
tor als de buitentemperatuur lager is dan 20 °C
en de motor nog niet de bedrijfstemperatuur
heeft bereikt.
Page 67 of 263

65
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
„FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto
een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
Trek de hendel binnen 2 minuten na het uit-
schakelen van de motor naar het stuur.
Bij iedere afzonderlijke bediening van de hen-
del wordt de ingeschakelde tijd van de verlich-
ting met 30 seconden verlengd tot een maxi-
mum van 3,5 minuut. Na het verstrijken van
deze tijd gaan de lichten automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het
lampje
3op het instrumentenpaneel bran-
den en wordt er een bericht op het display weer-
gegeven (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”).
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar
het stuur getrokken.
SENSOR AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensor is in staat om de verschillen in
sterkte van het omgevingslicht waar te nemen
op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe
hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor instel-
baar m. b. v. het „Setup-menu” van het display
(zie de paragraaf „Instelbaar multifunctioneel
display” in dit hoofdstuk).
Inschakelen
Draai de draaiknop A-Afb. 40in stand
2A:
op deze manier gaan, afhankelijk van de sterk-
te van het buitenlicht, de buitenverlichting en
de dimlichten automatisch branden.
Als de lichten automatisch zijn ingeschakeld en
de sensor geeft een uitschakelcommando,
wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en na
enkele seconden de buitenverlichting.Uitschakelen
Als de sensor het systeem uitschakelt, worden
eerst de dimlichten en, na enige seconden, de
buitenverlichting uitgeschakeld. De schemer-
sensor is niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting handma-
tig worden ingeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in de schemersensor wordt er
een bericht op het display weergegeven (zie
hoofdstuk „Lampjes en berichten”).