Alfa Romeo Giulia 2016 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2016, Model line: Giulia, Model: Alfa Romeo Giulia 2016Pages: 204, PDF Size: 5.01 MB
Page 121 of 204

Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt deze automatisch geactiveerd
door het inschakelen van de
achteruitversnelling, terwijl het
uitgeschakeld wordt door het
inschakelen van een andere versnelling.
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld zodrade stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 8 SENSOREN
De parkeersensoren in de voorste
(fig. 111 ) en achterste (fig. 112 ) bumper
detecteren de aanwezigheid van
obstakels en waarschuwen de bestuurder
via een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 110 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot 15 km/h wordt overschreden.
Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken, terwijl de
sensoren aan de voorkant ingeschakeld
blijven en akoestische en visuele
waarschuwingen kunnen geven. De
11007176S0002EM
11107176S0003EM
11207176S0001EM
119
Page 122 of 204

sensoren achter worden automatisch
weer ingeschakeld zodra de stekker van
de aanhangerkabel verwijderd wordt.
Belangrijke opmerkingen
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid
van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op het
oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van de
sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaarbeladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
Parkeersensorensysteem te gebruiken,
wordt geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk te
wenden om het parkeersensorensysteem
te laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
BELANGRIJK
114)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere mensen
(vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op
het parcours dat u af wilt leggen. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
38)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
39)Werkzaamheden aan de bumpers in de
zone van de sensoren, mogen uitsluitend bij
een Alfa Romeo Servicepunt uitgevoerd
worden. Werkzaamheden aan de bumper die
niet goed worden uitgevoerd, kunnen de
werking van de sensoren in gevaar brengen.
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 204

40)Voor het overspuiten van de bumpers of
eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.WAARSCHUWING
RIJBAANOVERSCHRIJDING
(LDW) SYSTEEM
BESCHRIJVING
41) 42) 43) 44) 45) 46)
Het Lane Verlatings-
waarschuwingssysteem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer een of meer
rijstrookbegrenzingslijnen worden
gedetecteerd en het voertuig deze
overschrijdt zonder tussenkomst van de
bestuurder (richtingaanwijzer niet
ingeschakeld), laat het systeem een
geluidssignaal horen.
Als het voertuig de rijstrook blijft
verlaten zonder tussenkomst van de
bestuurder, dan gaat het lampje op het
display branden (rechts of links) om de
bestuurder aan te sporen om het voertuig
weer binnen de begrenzingslijnen van de
rijstrook te brengen.
SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
Het systeem wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld door het indrukken van de
knop, fig. 113
Het systeem wordt altijd geactiveerd
zodra de motor is gestart.
Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de voertuigsnelheid boven 70 km/h is;
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn tenminste zichtbaar aan een zijde;
de zichtomstandigheden zijn
behoorlijk;
de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld.
11307226S0001EM
121
Page 124 of 204

BELANGRIJK
41)Uitstekende ladingen op het dak van het
voertuig kunnen interfereren met de goede
werking van de camera. Controleer, voor het
wegrijden, of de lading goed geplaatst is en
of het werkingsbereik van de camera niet
afgedekt wordt.
42)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk, neem
dan uitsluitend contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze in de buurt van de camera
beschadigd is.
43)Knoei niet me de camera en voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de openingen in
het sierdeksel onder de achteruitkijkspiegel
niet af. Neem in geval van een storing van de
camera contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
44)Dek het werkingsbereik van de camera
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere voorwerpen op de
motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg
ervoor dat die de werking van de camera niet
belemmeren
45)De camera kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals:
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit.46)De werking van de camera kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit, door
verkeersomstandigheden (bijv. voertuigen
die niet in lijn met uw voertuig rijden,
voertuigen die de weg oversteken of in de
andere richting op dezelfde rijbaan rijden, in
een krappe bocht), door omstandigheden van
het wegdek en rijomstandigheden (bijv. rijden
op onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken om te
voorkomen dat er krassen op de voorruit
komen. De werking van de camera kan ook
beperkt of afwezig zijn onder sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
ACHTERUITKIJKCAMERA /
DYNAMISCH RASTER
BESCHRIJVING
De achteruitkijkcamera bevindt zich op
de achterklep, nabij de openingsknop,
fig. 114.
115)
47)
Camera inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld op het Connectsysteem.
Het systeem inschakelen
Om toegang te krijgen tot de functie
moeten in het hoofdmenu de volgende
items in volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Bestuurdersassistentie"
and "Achteruitkijkcamera". Het volgende
submenu verschijnt:
11407186S0001EM
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 204

Actief
Uitschakelvertraging;
Rooster.
Selecteer "Activeren om het camerazicht
te activeren op het
Connectsysteemdisplay.
Bij elke inschakeling van de achteruit
toont het display van het Connect-
systeem, fig. 115, wordt het gebied
rondom het voertuig, zoals gezien door
de achteruitrijcamera getoond.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET
DISPLAY
Indien geactiveerd, wordt het rooster
over de afbeelding geplaatst om de
breedte van het voertuig te markeren en
het te verwachten traject in
overeenstemming met de stand van het
stuurwiel.
Een er overheen geplaatste onderbroken
middenlijn geeft het midden van hetvoertuig aan om parkeermanoeuvres of
het uitlijnen van een sleepoog te
vergemakkelijken. De verschillende
gekleurde zones geven de afstand aan
vanaf de achterkant van het voertuig.
In de volgende tabel worden de
afstanden bij benadering voor elke zone
getoond fig. 115:
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van het
voertuig
Rood 0 ÷ 30 cm
Geel 30 cm ÷
1m
Groen 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen bevinden.
van de videocam.
BELANGRIJK
115)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het betreffende gebied
aanwezig zijn. De camera dient als hulp voor
de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht. Houd altijd een
lage snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd schoon
en vrij van modder, vuil, sneeuw of ijs wordt
gehouden. Zorg ervoor dat de camera tijdens
het reinigen niet gekrast of beschadigd
wordt. Vermijd het gebruik van droge, ruwe
of harde doeken. De camera moet met
schoon water worden gewassen, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In
wasstraten met stoomreinigers of
hogedrukreinigers moeten de camera snel
gewassen worden door de spuitmond op
minstens 10 cm van de sensoren te houden.
Breng geen stickers op de camera aan.
11507186S0002EM
123
Page 126 of 204

TANKEN
Zet altijd de motor af alvorens te tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank alleen loodvrije benzine met een
octaangehalte (R.O.N.) van ten minste 95
(EN228-specificatie).
116) 117) 118)
DIESELMOTOREN
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
TANKPROCEDURE
Het brandstofklepje wordt samen met de
centrale portiervergrendeling
ontgrendeld en wordt automatisch
vergrendeld wanneer de centrale
vergrendeling wordt ingeschakeld.
Het klepje openen
Ga als volgt te werk om te tanken:
open klepje fig. 116, door op het door
de pijl aangegeven punt te drukken;
verwijder de sluitdop;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens
10 seconden alvorens het vulpistool te
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan vloeien;
verwijder dan de displenser van de
vuller, sluit de plug en sluit dan de klep.
Op het plaatje is het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine,
DIESEL=dieselbrandstof), fig. 117.Brandstofklepje openen in een
noodgeval
In een noodgeval kan het brandstofklepje
geopend worden door te werk te gaan
vanuit de binnenkant van de
bagageruimte.
Ga als volgt te werk:
Open de achterklep en reik naar de
kabel voor noodopening aan de zijde van
de brandstofvuller;
trek aan het touwtje om het slot van
het brandstofklepje te ontgrendelen,
open het brandstofklepje door er op te
drukken (zie eerdere aanwijzingen).
BELANGRIJK Houd de waterstraal van
een hogedrukreiniger op minstens 20 cm
afstand van de brandstofvulopening.
BELANGRIJK
116)Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet geschikt is
voor het voertuig. Het gebruik van
voorwerpen/doppen van het verkeerde type
kan de druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties kunnen
ontstaan.
117)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening van
de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met
het gezicht bij de vulopening, om geen
schadelijke dampen in te ademen.
118)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.
11607206S0001EM
11707206S0002EM
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 204

Een lekke band of een doorgebrand lampje?
Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op
zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer
te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of internationale universele
telefoonnummer bellen om het dichtstbijzijnde Alfa romeo
Servicenetwerk te vinden.
NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN........................126
EEN LAMP VERVANGEN.........................126
ZEKERINGEN VERVANGEN . . .....................131
BANDENREPARATIEKIT.........................137
NOODSTART................................140
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER.............142
SLEPEN VAN VOERTUIG MET PECH . . ................143
SLEPEN VAN HET VOERTUIG......................143
Page 128 of 204

ALARMKNIPPERLICHTEN
CONTROLE
48)
Druk op de knop fig. 118 om de
gevarenwaarschuwingslichten in of uit te
schakelen.
Wanneer de alarmknipperlichten werken,
knipperen de controlelampjes
en.
Wanneer u van het voertuig weg moet om
hulp te zoeken, blijven de
gevarenwaarschuwingslichten knipperen,
ook al staat de startinrichting in de
STOP-stand.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
De Alarmknipperlichten zijn ingeschakeld
en waarschuwingslampjes
en
verschijnen op het
instrumentenpaneel in het geval van
remmen voor een noodgeval en volgens
de modus geselecteerd door de “Alfa
DNA™” kiesschakelaar.
Wanneer de “Alfa DNA™” kiesschakelaar
in stand "n" of "a" staat, is de inschakeling
van de activeringsdrempel van de
alarmknipperlichten hoger, aan de andere
kant is de gevoeligheid van de activering
in stand "d" lager dan die in de "n" en "a"
modi.
De lichten gaan automatisch uit wanneer
het noodremmen ophoudt.
BELANGRIJK
48)Een langdurig gebruik van de
gevarenwaarschuwingslampjes kan ervoor
zorgen dat de accu leeg raakt.
EEN LAMP VERVANGEN
119) 120) 121)
49)
ALGEMENE INSTRUCTIESControleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
BELANGRIJK In sommige specifieke
klimaatcondities zoals lage temperatuur,
vochtigheid of na het wassen van de auto,
kan er zich een dunne condenslaag
vormen op de interne oppervlakken van
de achterlichten en de koplampen. Dit
fenomeen verdwijnt na het inschakelen
van de lampen
11808016S0001EM
126
NOODGEVALLEN
Page 129 of 204

TYPEN LAMPEN
Het voertuig is voorzien van de volgende lampen
Volglas lampen (type A): klemmontage. Trek
om te verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting (type B): druk de lamp ietwat in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Buislampen (type C): trek de lamp uit de veercontacten om hem te
verwijderen.
Halogeenlampen (type D): maak de lamp vrij en trek hem uit zijn zitting
door de stekker opzij te draaien.
Halogeenlampen (type E): draai de lamp linksom om hem uit de houder
te verwijderen.
Xenon gasontladingslampen (type F): raadpleeg het Alfa Romeo
Servicenetwerk om dit type lamp te vervangen.
127
Page 130 of 204

Lampen Type VermogenReferentieafbeelding
(1) Grootlicht, voorkant lichten/ daglicht looplicht (DRL) H15 55/15W D
(1) Dimlicht H7 55 W D
(1) Richtingaanwijzers
voor PY24W 24W B
(1) Mistlampen H11 55 W E
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon gasontladingslampen) D5S 25 W F
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon gasontladingslampen) D3S 35 W F
Verlichting zonneklep 1.5CP 2.1W C
Dashboardkastverlichting W5W 4 W A
Bagageruimteverlichting W5W 5 W A
Puddle lichten (onder deurpaneel) W5W 5 W A
(1) Alleen voor de basisversie koplampen met halogeen- grootlicht/dimlichten
128
NOODGEVALLEN