Alfa Romeo MiTo 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2013, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2013Pages: 312, PDF Size: 11.43 MB
Page 71 of 312

Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen (vooral
als het klinaatregelsysteem is uitgeschakeld).
Bij lage buitentemperaturen wordt de recirculatie geforceerd uitgezet
(lucht wordt van buitenaf aangezogen) om te voorkomen dat de ruiten
beslaan. Bij automatische werking wordt de luchtrecirculatie
automatisch door het systeem geregeld naargelang de externe
weersomstandigheden.
Als handmatige recirculatieregeling is ingesteld, verdwijnt het opschrift
FULL van het display en verdwijnt AUTO uit het pictogram.
Het wordt afgeraden de interne luchtcirculatie in te
schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSORDruk op knop B om de compressor in/uit te schakelen.. De
uitschakeling van de compressor blijft in het geheugen opgeslagen,
ook na het afzetten van de motor.
Wanneer de compressor wordt uitgeschakeld, wordt de luchtcirculatie
uitgeschakeld om te voorkomen dat de ruiten beslaan. In dat geval
verdwijnt, ook wanneer het systeem de gewenste temperatuur kan
handhaven, het opschrift FULL toch van het display.
Als het systeem daarentegen niet in staat is om de gewenste
temperatuur te handhaven, gaan de temperatuurindicaties knipperen
en het opschrift AUTO verdwijnt.
Druk, om de automatische regeling voor inschakeling van de
compressor weer in te schakelen, nogmaals op knop B of op de
AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet aan de gewenste instelling
voldoen. Dit wordt aangegeven door het, gedurende enkele
seconden, knipperen van de temperatuurwaarde op het display;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden.
Bij ingeschakelde compressor en met draaiende motor, kan de
ventilatiesnelheid niet lager zijn dan een streepje op het display.
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen lucht in
het interieur worden gevoerd met een lagere temperatuur dan de
buitenlucht. Verder kunnen de ruiten in sommige omstandigheden zeer
snel beslaan omdat de lucht niet ontvochtigd kan worden.
67WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 72 of 312

SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN
VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie)Druk op knop F om ontwaseming/ontdooiing van de voor- en zijruit in
te schakelen. Het klimaatregelingsysteem regelt de volgende functies:
❒compressor aan (als de weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in beide zones;
❒aanpassing van de ventilatorsnelheid aan de
koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft ongeveer 3 minuten
ingeschakeld vanaf het ogenblik waarop de koelvloeistoftemperatuur
warm genoeg is om de ruiten snel te kunnen ontwasemen.
Als de functie ingeschakeld is, verdwijnt het opschrift FULL AUTO van
het display. Wanneer de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de
ventilatorsnelheid en het uitschakelen van de achterruitverwarming
handmatig worden geregeld.
Druk op de knoppen B, C, F of AUTO om de MAX-DEF-functie uit te
schakelen en de instellingen te herstellen die aanwezig waren voordat
de functie werd ingeschakeld.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMINGDruk op de
knop om het ontwasemen/ontdooien van de achterruit
in te schakelen. Deze functie wordt na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld of bij het uitzetten van de motor. De functie
wordt niet automatisch ingeschakeld wanneer de motor weer wordt
gestart.
Voor bepaalde versies/markten, druk op de
knop om het
ontwasemen/ontdooien van de buitenspiegels, verwarmde voorruit
(voor bepaalde versies/markten) en verwarmde sproeiers (voor
bepaalde versies/markten) in te schakelen.
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk
defect ervan te voorkomen.
68
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 73 of 312

UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de OFF-knop.
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en herstelt deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop G). Als de functie of
ingedrukte knop niet actief was voordat het systeem werd
uitgeschakeld, zal die functie ook ingeschakeld worden. Als deze wel
actief was, zal hij hersteld worden.
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
EXTRA VERWARMING(alleen dieselversies)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer de
contactsleutel in de stand MAR wordt gezet.
Handmatige verwarming en klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
69WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 74 of 312

BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 33 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 33 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf
“Menuopties” in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand
geen enkel licht
branden.
STADSLICHT EN DIMLICHTDraai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 33 naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht
worden ingeschakeld. Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
PARKEERLICHTENDeze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand STOP of verwijderd, door de ring A eerst naar stand
en vervolgens naar stand
te draaien.
Wanneer de parkeerverlichting ingeschakeld wordt, gaan ook de
kentekenverlichting en het stadslicht voor en achter branden (de
dagverlichting (DRL) blijft echter uit).
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
fig. 33
A0J0063
70
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 75 of 312

AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 33 naar
wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte
van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren.
In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook
de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de
mistachterlichten ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het
grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en schakel het dimlicht in.Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door
de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
GROOTLICHTDuw, met de draaischakelaar A in stand
de hendel naar het stuur
(stabiele stand). Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
Trek de hendel nogmaals naar het stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht blijft ingeschakeld). Het is niet mogelijk het
grootlicht vast in te schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAALTrek de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de stand
van de draaiknop A. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
71WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 76 of 312

RICHTINGAANWIJZERSBreng de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in.
Het controlelampje
of
gaat op het instrumentenpaneel branden.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel
korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert 3 maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEMMet dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode
worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel
A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en
er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is.
Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst
wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend
de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel
getrokken.
72
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 77 of 312

INSTAPVERLICHTINGDeze functie verlicht de auto en de ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde auto ontgrendeld worden met deknop op de afstandsbediening (of de achterklep ontgrendeld wordt
met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting branden.
De lichten blijven circa 25 seconden branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden met de afstandsbediening of
de portieren of achterklep geopend en weer gesloten worden. In
deze gevallen gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
RUITEN REINIGENRUITENWISSERS/-SPROEIERDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 34 kan in de volgende standen worden
gezet:Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage snelheid);
AUTO
inschakeling regensensor (voor bepaalde versies/markten) (de
ruitenwissers passen de snelheid automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)wissen met interval;langzaam continu wissen;snel continu wissen.
fig. 34
A0J0064
73WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 78 of 312

Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken.
Gebruik de ruitenwisser nooit om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van de
ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet na de sleutel te hebben
gedraaid en de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit
opgeheven wisserbladen in.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de ruitenwissers en
-sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de ruitensproeiers
onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog drie slagen maken. Na circa
zes seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
74
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 79 of 312

REGENSENSOR(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een infrarood-ledsensor die op de voorruit fig. 35 is geplaatst.
Deze sensor detecteert de aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid water op de
ruit.
Inschakeling
De sensor wordt geactiveerd wanneer de draaischakelaar A fig. 34
naar de "automatische" stand wordt gedraaid ("AUTO" regeling): de
frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan de hoeveelheid
water op de voorruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen wisslagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden met de 2
econtinue snelheid
(snel continu wissen) bij hevige regen.
De gevoeligheid van de regensensor kan in het Setup-menu ingesteld
worden (zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de
"automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de
motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers
met ijs aan de voorruit vastzitten).
Voer de volgende handelingen uit om de automatische werking van
het systeem te herstellen:
❒beweging van linker hendel van de automatische stand naar elke
andere stand en dan terug naar de automatische stand;
❒gevoeligheidsregeling (door aan de ringmoer A te draaien om te
verhogen of te verlagen).
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld
door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de
voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te
bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt
de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen
regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2
esnelheid). De storingsmelding houdt aan
zolang de sensor actief is.
fig. 35
A0J0189
75WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 80 of 312

ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 34 van standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te schakelen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve
wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en
bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is
geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de
hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor.
CRUISE-CONTROL(voor bepaalde versies/markten)ALGEMENE INFORMATIEDit is een elektronisch geregeld hulpsysteem, waarmee de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua rijomstandigheden (bijv. snelwegen), met
een constante, vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad.INSCHAKELEN VAN HET SYSTEEMZet de draaischakelaar A fig. 36 in de stand ON.
Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in
te schakelen vanaf de 5
eversnelling of hoger.
fig. 36
A0J0065
76
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER