Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 101 of 288
LADING VASTZETTENIn de bagageruimte zijn twee bevestigingen A fig. 77 voor kabels
aanwezig waarmee de vervoerde lading stevig vastgezet kan worden.
Er zijn tevens twee van deze bevestigingen op de achterste dwarsbalk
B aanwezig.BELANGRIJK Aan elke bevestiging mag een lading van maximaal 100
kg worden vastgezet.
Een zware lading die niet is vastgezet kan ernstig
letsel tijdens een ongeval veroorzaken.Als in een gebied wordt gereden waar weinig
tankstations aanwezig zijn en men benzine in een
tankje wil meenemen, moet dit overeenkomstig de
geldende voorschriften en in een goedgekeurd tankje gebeuren
dat op passende wijze met de bevestigingen is verankerd.
Bedenk echter wel dat op deze manier het risico op brand bij een
ongeval toeneemt.
BAGAGEHAKENIn de bagageruimte zijn ook bagagehaken aanwezig.BAGAGENET(voor bepaalde versies/markten)
Dit is van nut voor een correcte schikking van de lading en/of voor het
vervoer van lichte materialen. Het bagagenet is beschikbaar in het
Alfa Romeo Lineaccessori-assortiment.
fig. 77
A0K0169
97WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 102 of 288
MOTORKAPOPENENGa als volgt te werk:
❒trek de hendel A fig. 78 in de richting van de pijl;
❒verplaats de hendel B in de richting van de pijl en til de motorkap
op.
BELANGRIJK Het openen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door
twee gasveren op de zijkant. Demonteer de gasveren nooit en
begeleid de motorkap tijdens het openen.
BELANGRIJK Controleer of de ruitenwissers zich in de ruststand
bevinden en niet actief zijn alvorens de motorkap op te tillen.
SLUITENLaat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken
en laat hem dan vallen. Controleer of de motorkap goed gesloten is
(niet alleen met de beveiliging vergrendeld) door te proberen hem op
te tillen. Als de motorkap niet perfect gesloten is, open hem dan
opnieuw en herhaal de handeling. Probeer de motorkap niet te sluiten
door erop te drukken.
BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om
te voorkomen dat deze tijdens het rijden opent.
De volgende plaat wordt aangebracht in de motorruimte fig. 79:
Voor de rijveiligheid moet de motorkap tijdens het
rijden altijd perfect gesloten zijn. Controleer dus altijd
of de motorkap goed gesloten en vergrendeld is.
Mocht men tijdens het rijden merken dat de motorkap niet goed
vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de
correcte manier.Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande
auto.
fig. 78
A0K0116
fig. 79
A0K1520
98
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 103 of 288
IMPERIAAL/SKIDRAGERDe bevestigingspunten A fig. 80 zijn aangegeven in de figuur en zijn
alleen bereikbaar met geopende portieren.
In het Alfa Romeo Lineaccessori assortiment is speciaal voor deze auto
een imperiaal/skidrager opgenomen.
Controleer na een korte rit of de schroeven van de
bevestigingspunten nog goed zijn vastgedraaid.Overschrijd nooit het maximum toegestane draagvermogen
(zie hoofdstuk "Technische gegevens").
Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden
rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.De wettelijke voorschriften betreffende de maximale
afmetingen moeten altijd worden gerespecteerd.
fig. 80
A0K0117
99WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 104 of 288
KOPLAMPENLICHTBUNDEL AFSTELLENEen goede afstelling van de koplampen is belangrijk voor het comfort
en de veiligheid van de bestuurder en alle overige weggebruikers.
Dit wordt bovendien geregeld door specifieke voorschriften van
de wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten juist gericht zijn om de beste zichtcondities voor
uzelf en de anderen te garanderen, terwijl met ingeschakelde
koplampen wordt gereden. Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk
voor het controleren en eventueel afstellen.HOOGTEREGELING KOPLAMPENDe hoogteregeling werkt met de contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen of
fig. 81. De ingestelde stand wordt op
de display getoond.
Stand 0
een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1
4 personen.
Stand 2
4 personen + bagage in bagageruimte.
Stand 3
bestuurder + maximum toegestane lading volledig in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading verandert.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met Bixenon koplampen, wordt
de hoogte elektronisch geregeld, en derhalve zijn de
en
knoppen niet aanwezig.
MISTLAMPEN AFSTELLEN(voor bepaalde versies/markten)
Raapleeg het Alfa Romeo Servicenetwerk voor het controleren en
eventueel afstellen.KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLANDDe dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden wordt in landen waar op de
andere weghelft wordt gereden, moeten, om verblinding van
tegenliggers te voorkomen, delen van de koplamp worden afgedekt
overeenkomstig de wegenverkeerswetgeving van het betreffende land.
fig. 81
A0K0339
100WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 105 of 288
ABSHet ABS is geïntegreerd in het remsysteem en voorkomt dat de wielen
tijdens het remmen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en
de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend. Het ABS verhindert zo
dat één of meerdere wielen doorslippen. Daardoor blijft de auto
bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking
Force Distribution) dat zorgt voor de verdeling van de remkracht tussen
de voor- en de achterwielen.
BELANGRIJK Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste
uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEMDe bestuurder kan merken wanneer het ABS wordt ingeschakeld
doordat een trilling aan het rempedaal voelbaar is en het systeem
ietwat meer geluid maakt: dit geeft aan dat de snelheid moet worden
aangepast aan het type wegdek waarop wordt gereden.
Als het ABS-systeem ingrijpt, dan is de grip van de
banden op het wegdek beperkt. Verlaag en pas de
snelheid aan in functie van de beschikbare grip.Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip
maar kan hem niet verhogen. Rijd dus altijd
voorzichtig op gladde weggedeelten en neem geen
onnodige risico’s.Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling
aan het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet
en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het
systeem voor de kortste remweg in functie van de conditie van
het wegdek.
101WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 106 of 288
ESC (Electronic Stability
Control) SYSTEEMDit elektronische systeem waakt over de stabiliteit van de auto als de
wielen hun grip verliezen, waardoor de richtingsstabiliteit van de auto
beter is.
Het systeem herkent potentieel gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en op gedifferentieerde manier in op
de remmen van de vier wielen door een stabiliserend koppel te
leveren.
Het ESC systeem omvat ook de volgende subsystemen:
❒Hill Holder
❒ASR
❒Brake Assist
❒MSR
❒CBC
❒“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
❒DST
❒RABACTIVERING SYSTEEMHet ESC-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer de motor
wordt gestart; het kan niet worden uitgeschakeld.INGREEP VAN HET SYSTEEMDeze wordt gemeld door het knipperen van hetESClampje op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van de auto kritiek zijn.
HILL HOLDERDit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem en helpt de
bestuurder bij het wegrijden op hellingen.
Het wordt in de volgende gevallen automatisch geactiveerd:
❒opwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een opwaartse helling
van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de
versnellingsbak in de vrijstand of met ingeschakelde versnelling
(andere dan achteruit);
❒neerwaartse helling: als het voertuig stilstaat op een neerwaartse
helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en ingeschakelde achteruitversnelling.
Tijdens het wegrijden houdt de regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval circa 2 seconden, zodat de bestuurder
de rechtervoet zonder problemen van het rempedaal naar het
gaspedaal kan verplaatsen.
Als na deze tijd niet is weggereden, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens
deze fase kan een geluid hoorbaar zijn. Dit geluid wijst erop dat
het voertuig weldra in beweging zal komen.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem. Verlaat
daarom nooit de auto zonder eerst de handrem te hebben
aangetrokken, de motor te hebben afgezet en de eerste versnelling te
hebben ingeschakeld.
102WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 107 of 288
ASR (AntiSlip Regulation) SYSTEEMDit systeem is een onderdeel van het ESC-systeem. Het grijpt
automatisch in als één of beide aangedreven wielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning) en bij het optrekken op glad,
besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek, enz.
Afhankelijk van de slipcondities, kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
❒als beide aangedreven wielen doorslippen, grijpt het ASR-systeem
in door het door de motor doorgegeven vermogen te reduceren;
❒als slechts één aangedreven wiel slipt, grijpt het ASR-systeem
automatisch in door het slippende wiel te remmen.
Voor een goede werking van de ESC- en ASR-systemen
is het van groot belang dat de banden van alle wielen
van hetzelfde type, merk en maat zijn en dat ze in
perfecte conditie zijn.Het ESC-systeem blijft ook ingeschakeld wanneer met
het noodreservewiel wordt gereden. Onthoud altijd
dat het noodreservewiel kleiner is dan een normale
band, waardoor het minder grip levert.Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico's, ook
al is de auto voorzien van de systemen ESC en ASR.
Pas het rijgedrag steeds aan de conditie van het
wegdek, het zicht en het verkeer aan. De bestuurder is altijd
verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid.
BRAKE ASSIST(assistentie bij noodremmen)
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden, herkent eventuele
noodremmanoeuvres (op basis van de snelheid waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt) en versnelt de reactie van het remsysteem.
Het Brake Assist systeem wordt uitgeschakeld in geval van storing
van het ESC-systeem.MSR(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit systeem is een onderdeel van het ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt door het motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities tot verlies van stabiliteit van de
auto kan leiden.CBC (Cornering Brake Control)
SYSTEEMDeze functie verbetert de verdeling van de remdruk over de vier wielen
(om de beschikbare grip volledig te benutten), wanneer in bochten
wordt geremd als het ABS ingrijpt. Dit zorgt voor een kortere remweg
en vooral voor meer stabiliteit bij het nemen van bochten.
103WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 108 of 288
“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)Het “Electronic Q2” systeem gebruikt het remsysteem om een effect te
bereiken dat op dat van een differentieel met beperkte slip lijkt.
Het voorste remsysteem werkt bij acceleratie in bochten op het
binnenwiel in door de aandrijving van het buitenwiel te vergroten (dus
meer te belasten) en door te zorgen voor een dynamische en continue
koppelverdeling tussen de voorste aangedreven wielen op basis van de
rij- en wegdekcondities.
Samen met de McPherson voorwielophanging zorgt dit systeem voor
een bijzonder doeltreffend en sportief rijgevoel.DST SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)Deze functie integreert Dual Pinion stuurbekrachtiging in de werking
van de ESC. Bij bijzondere manoeuvres regelt het ESC-systeem de
stuurinrichting door een stuurkoppel te activeren om de bestuurder zo
goed mogelijk bij te staan.
Het systeem werkt op gecoördineerde wijze in op de remmen en de
stuurinrichting om de wielophanging en het veiligheidsniveau van de
auto in zijn geheel te verbeteren. De stuurinrichting zorgt voor extra
koppel op het stuurwiel.RAB SYSTEEM (Ready Alert Brakes)
(alleen bij ingeschakelde “Dynamic”
modus)Deze functie zorgt voor de voorinstelling van de remblokken (voor en
achter) na het snel loslaten van het gaspedaal om de remtijd te
reduceren en de remweg te verkorten.
“Alfa DNA”-SYSTEEM
(Dynamische controle van de
auto)Dit systeem wordt bediend met de hendel A fig. 82 (op de
tunnelconsole) waarmee drie verschillende rijmodussen naargelang de
rijstijl en wegcondities kunnen worden gekozen:
❒d = Dynamic (sportieve rijmodus);
❒n = Natural (rijmodus voor normale omstandigheden);
❒a = All Weather (rijmodus bij condities met gebrekkige grip, zoals
regen en sneeuw).
Het systeem grijpt ook in op de dynamische controle van de auto
(motor, sturing, VDC-systeem, instrumentenpaneel).
Wanneer de hendel A fig. 82 in de stand “d” wordt gebracht, wordt
de “Dynamic” modus ingeschakeld en wordt dit aangegeven door het
variëren van de felheid (knipperen) van de verlichting het
instrumentenpaneel.
fig. 82
A0K0072
104WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 109 of 288
RIJMODUSSENDe hendel A beschikt over een stabiele stand. Met andere woorden, de
hendel blijft altijd in de middelste stand.
De gekozen rijmodus wordt aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het herconfigureerbaar multifunctioneel display
as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 83 (displayweergave beschikbaar
voor bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 84“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is gekozen, worden er geen meldingen
en symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR:de activeringsdrempels zijn ingesteld voor comfort
onder normale gebruiksomstandigheden voor normale
rijomstandigheden.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Overstuurcompensatie: met een
lichte impuls op het stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd om de
geschiktste manoeuvre uit te voeren.
Motor:standaard respons.
fig. 83
A0K0009
fig. 84
A0K0010
105WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 110 of 288
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUSInschakeling
Breng de hendel A fig. 82 omhoog (nabij de letter “d”) en houd hem
in deze stand gedurende 0,5 seconden tot de betreffende leds branden
of tot het woord “Dynamic” op de display verschijnt (zie fig. 85).
Nog het loslaten keert de hendel A terug naar de middelste stand.
ESC en ASR:activeringsdrempels voor een aangenamere, sportievere
rijstijl, waarbij stabiliteit bij controleverlies wordt verzekerd. Verhoogt
de tractie bij acceleratie in bochten.
Stuurwielafstelling:gebruikt de sportfunctie.
DST:standaard remregeling gecombineerd met ABS/ESC. Standaard
regeling van zijdelingse versnelling. Compenseert overstuur afhankelijk
van de ESC/ASR activeringsdrempels: met een lichte impuls op het
stuurwiel wordt de bestuurder geadviseerd de geschiktste manoeuvre
uit te voeren.Motor:snellere respons + Overboost voor maximalisatie van het
koppelniveau (voor bepaalde versies/markten).
Electronic Q2:verbetert de tractie en reduceert onderstuur bij
acceleratie bij het verlaten van bochten.
RAB:voorinstelling van de remblokken (voor en achter) gevolgd door
het snel loslaten van het gaspedaal om de remtijd te reduceren, de
remweg te verkorten en het gevoel van het rempedaal te verbeteren.
Wanneer de Dynamic modus wordt ingeschakeld, verandert ook
de lichtintensiteit van het instrumentenpaneel die eerst afneemt,
vervolgens toeneemt en tenslotte weer terugkeert naar de
vooringestelde waarde.
Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, beweeg de hendel nogmaals zoals voorheen
aangegeven. In dit geval gaat de led van de “Natural” modus branden
en wordt het opschrift “Natural on” op het herconfigureerbaar
multifunctioneel display weergegeven (zie fig. 86).
fig. 85
A0K1510
fig. 86
A0K1059
106WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER