Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2013, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2013Pages: 288, PDF Size: 12.99 MB
Page 61 of 288
AUTOMATISCHE DUAL-ZONE
KLIMAATREGELING(voor bepaalde versies/markten)BEDIENINGSELEMENTENA - draaiknop regeling luchttemperatuur;
B - aan/uit knop interne luchtrecirculatie;
C - aan/uit knop compressor van klimaatregeling;
D - aan/uit knop achterruitverwarming ;
E - aan/uit knop klimaatregeling;
F - draaiknop regeling ventilatorsnelheid;
G - LED-meter ventilatorsnelheid;
H - selectieknoppen voor handmatige luchtdistributie;I - aan/uit knop MAX-DEF functie (snel ontwasemen/ontdooien van de
ruiten voor), achterruitverwarming en verwarmde buitenspiegels
(voor bepaalde versies/markten);
L - draaiknop regeling luchttemperatuur passagierszijde;
M - Knop voor inschakeling MONO functie (uitlijnen van de ingestelde
temperaturen) bestuurderszijde/passagierszijde;
N - Knop voor inschakeling AUTO functie (automatische werking).fig. 38
A0K0056
57WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 62 of 288
BESCHRIJVINGDe automatische dual-zone klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones: bestuurderszijde en
passagierszijde.
Het systeem zorgt voor het behoud van het comfort en compenseert
eventuele schommelingen door de klimaatomstandigheden.
OpmerkingDe referentietemperatuur is 22°C voor een optimale
comfortregeling.
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor (voor koelen/ontvochtigen van de
lucht);
❒luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig worden versteld door het systeem
te gebruiken en door een of meer functies te kiezen en de betreffende
parameters te wijzigen. Hierbij wordt echter de automatische regeling
van de functies die handmatig zijn gewijzigd uitgeschakeld: het
systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de
automatische instellingen en blijven opgeslagen tot de AUTO knop
wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt.Als men handmatig een functie aanpast, blijven de andere functies
automatisch geregeld. De hoeveelheid lucht die in het interieur wordt
gevoerd houdt geen verband met de snelheid van de auto; deze wordt
elektronisch geregeld door de ventilator.
De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatuur op de display (behalve
wanneer het systeem is uitgeschakeld of onder bepaalde
omstandigheden waarin de compressor is uitgeschakeld).
Het systeem biedt handmatige instelling van de volgende parameters
en functies:
❒luchttemperatuur aan bestuurderszijde/passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling);
❒luchtverdeling met 7 standen;
❒inschakelen van de compressor;
❒snel ontwasemen/ontdooien;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakeling van het systeem.
Het klimaatregelsysteem meet de luchttemperatuur in het
interieur via een sensor van de gemiddelde
stralingstemperatuur die achter de achteruitkijkspiegel is
gemonteerd; als de conus van deze sensor door een voorwerp is
verstopt, kan zijn dat het systeem niet goed werkt.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 63 of 288
INSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGHet systeem kan op verschillende manieren ingeschakeld worden: het
verdient echter aanbeveling op de AUTO-knop te drukken en de
draaiknop te gebruiken om de gewenste temperatuur in te stellen.
Op die manier wordt de temperatuur, de hoeveelheid en de verdeling
van de lucht in het interieur volledig automatisch door het systeem
geregeld. Het systeem regelt ook de luchtrecirculatie en de inschakeling
van de aircocompressor.
Tijdens de automatische werking van het systeem, kan men op elk
ogenblik de ingestelde temperatuur, de luchtdistributie en de
ventilatorsnelheid wijzigen d.m.v. de betreffende knoppen: het systeem
past automatisch de eigen instellingen aan aan de nieuwe instellingen.
Wanneer tijdens de automatische werking (AUTO) de luchtdistributie
en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of de inschakeling
van de compressor en/of de recirculatie, dan verdwijnt de melding
AUTO.
Wanneer tijdens de volledige automatische werking (FULL AUTO) de
luchtdistributie en/of de luchtopbrengst gewijzigd worden en/of
de inschakeling van de compressor en/of de recirculatie, dan
verdwijnt de melding FULL.
Op die manier regelt het klimaatregelsysteem alle functies automatisch,
uitgezonderd de functies die handmatig werden versteld. De
ventilatorsnelheid is gelijk voor alle zones in de passagiersruimte.REGELING LUCHTTEMPERATUURDraai de draaiknop A of L naar rechts of naar links om de
luchttemperatuur te regelen: A knop voor de zone linksvoor, L knop
voor zone rechtsvoor in het interieur. De ingestelde temperaturen
worden op de displays weergegeven.Druk op de MONO-knop om de luchttemperatuur aan beide zijden uit
te lijnen:
Gebruik de draaiknop L om terug te keren naar de gescheiden
regeling van de luchttemperatuur in de twee zones.
Draai de knoppen helemaal naar rechts of links om respectievelijk de
functie HI (maximaal verwarming) of LO (maximale koeling) in te
schakelen. Draai aan de knop om deze functies uit te schakelen en om
de gewenste temperatuur in te stellen.
REGELING LUCHTVERDELINGDoor op een van de knoppen (
/
/
) te drukken, kan
handmatig een van de 7 instellingen voor de luchtverdeling worden
gekozen:
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de
voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in het midden en aan
de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens
het warme seizoen te verkoelen.Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten
voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een
behaaglijk gevoel wordt verkregen.
Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten
(hetere lucht) en roosters midden/zijkanten dashboard
(koelere lucht). Deze luchtdistributie is bijzonder nuttig in het
voor- en het najaar en op zonnige dagen.
59WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 64 of 288
Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen beenruimten
en uitstroomopeningen voor ontwasemen/ontdooien
voorruit/voorste zijruiten. Deze luchtverdeling zorgt voor
een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de
ruiten beslaan.Luchtstroomverdeling tussen de uitstroomopeningen voor
ontwasemen/ontdooien voorruit en de luchtroosters in het
midden en aan de zijkant van het dashboard. Zo kan de
lucht op de voorruit worden gericht bij sterk zonlicht.
Luchtstroomverdeling naar alle roosters van de auto.
In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door het
klimaatregelsysteem geregeld (de leds op de knoppen H zijn uit). Bij
handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven
door de leds op de betreffende knoppen.
In de gecombineerde werkingsmodus, worden de functies geactiveerd
samen met de functies die reeds bij het indrukken van de betreffende
knop actief zijn. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie
reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende
LED op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische
regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te
herstellen.
REGELING VENTILATORSNELHEIDGebruik de draaiknop F om de ventilatorsnelheid te verhogen/
verlagen. De ventilatorsnelheid wordt aangegeven door de leds G op
de knop F.
❒maximum ventilatorsnelheid = alle leds branden;
❒minimum ventilatorsnelheid = één led brandt.
De ventilator kan alleen uitgeschakeld worden als de aircocompressor
is uitgeschakeld met behulp van de knop C.BELANGRIJK Druk op de AUTO-knop om de automatische werking
van de ventilatorsnelheid na een handmatige instelling te herstellen.
AUTO-KNOPDruk op de AUTO-knop (de led op de knop gaat branden) om de
automatische regeling van de volgende instellingen in beide zones in
te schakelen:
❒hoeveelheid en de verdeling van de lucht in het interieur;
❒aircocompressor;
❒luchtrecirculatie
❒alle vorige handmatige instellingen worden gewist.
Dit wordt aangegeven met een brandende led op de AUTO knop.
Wanneer tijdens de volledige automatische werking de
luchtrecirculatie, luchtdistributie, ventilatorsnelheid handmatig
gewijzigd worden of de compressor wordt uitgeschakeld, dan gaat de
led uit. Hiermee wordt aangegeven dat het systeem niet meer
automatisch alle voornoemde functies regelt.
BELANGRIJK Als het systeem de verlangde comfortsituatie in het
interieur niet meer kan garanderen, dan gaat de ingestelde
temperatuur enkele seconden op de display knipperen.
Druk op de AUTO-knop om de automatische werking na een
handmatige instelling te herstellen.MONO-KNOPDruk op de MONO-knop (led op de knop brandt) om de
luchttemperatuur aan passagierszijde uit te lijnen met die aan de
bestuurderszijde.
Deze functie zorgt voor een eenvoudigere temperatuurregeling
wanneer de bestuurder de enige inzittende is.
60
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 65 of 288
Gebruik de draaiknop L om de luchttemperatuur aan passagierszijde
in te stellen en terug te keren naar de gescheiden regeling van de
luchttemperatuur.LUCHTRECIRCULATIE EN
INSCHAKELING VAN DE AQS-FUNCTIE
(Air Quality System)De luchtrecirculatie kan op de volgende manieren worden uitgevoerd:
❒automatische inschakeling: tekst A op knop B brandt;
❒geforceerde inschakeling (interne luchtrecirculatie altijd
ingeschakeld): aangegeven met de led op de knop
A en tekst
A uit;
❒geforceerde uitschakeling (luchtrecirculatie altijd uitgeschakeld, lucht
van buitenaf toegevoerd): aangegeven met gedoofde led op de
knoppen A en tekst A op knop B uit.
Geforceerde in-/uitschakeling wordt geselecteerd door op deknop A te drukken.
Wanneer de
knop wordt bediend (knop E uit), schakelt het systeem
automatisch de interne luchtrecirculatie in (LED op de
knop A
aan). De externe luchtrecirculatie kan nog steeds worden ingeschakeld
(led op de knop uit) en uitgeschakeld door op de knopAte
drukken.
De AQS (Air Quality System) functie kan niet worden ingeschakeld
wanneer de
knop wordt ingedrukt (led op knop E uit).
Inschakeling AQS-functie (Air Quality System)
De AQS-functie schakelt automatisch de luchtrecirculatie in wanneer
de buitenlucht vervuild is (bijv. in de file en in tunnels).BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie, activeert het systeem na
een vooringesteld tijdsinterval de onafgebroken werking van de
interne luchtrecirculatie, gedurende circa 1 minuut de invoer van
buitenlucht om de lucht in het interieur te verversen. Dit vindt ongeacht
het verontreinigingsniveau van de buitenlucht plaats.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de verlangde
comfortsituatie (verwarmen of koelen van het interieur) sneller worden
bereikt. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen
op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen,
vooral als het aircosysteem niet is ingeschakeld. Bij lage
buitentemperaturen wordt de recirculatie uitgezet (lucht wordt van
buitenaf gevoerd) om beslagen ruiten te voorkomen.
In de automatische werking wordt de regeneratie automatisch
geregeld naargelang de omgevingsomstandigheden.
Het wordt afgeraden de interne luchtcirculatie in te
schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten
sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSORDruk op de knop C om de aircocompressor in/uit te schakelen (de
inschakeling wordt aangegeven door het knipperen van de led op
knop). De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor.
Wanneer de compressor wordt afgezet, wordt de luchtcirculatie
uitgeschakeld om beslagen ruiten te voorkomen en wordt ook de
AQS-functie uitgeschakeld. In dit geval gaat de AUTO LED uit, ook al
kan het systeem de gewenste temperatuur handhaven.
Als de gewenste temperatuur niet kan worden behouden, zullen de
temperaturen enkele seconden knipperen.
61WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 66 of 288
Druk, om de aircocompressor weer in te schakelen, opnieuw op de
knop C of druk op de AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet aan de gewenste instelling
voldoen. Dit wordt aangegeven door het knipperen van de
temperatuurwaarden op de display voor enkele seconden;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden.
Bij ingeschakelde compressor en met draaiende motor, kan de
handmatige ventilatie niet onder de minimum ventilatiesnelheid liggen
(slechts een led brandt).
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen lucht in
het interieur worden gevoerd met een lagere temperatuur dan de
buitenlucht. Verder kunnen de ruiten in sommige omstandigheden zeer
snel beslaan omdat de lucht niet ontvochtigd kan worden.SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN
VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie)Druk op de knop
om de (led op knop aan) het snel ontwasemen/
ontdooien van de voorruit en de voorste zijruiten in te schakelen.
Het aircosysteem voert de volgende werkzaamheden uit:
❒compressor aan (als de weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in beide zones;
❒aanpassing van de ventilatorsnelheid aan de
koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
❒weergave van de ventilatorsnelheid (led G aan)BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft ongeveer 3 minuten
ingeschakeld vanaf het ogenblik waarop de koelvloeistoftemperatuur
warm genoeg is om de ruiten snel te kunnen ontwasemen.
Wanneer de functie ingeschakeld is, brandt de led op de AUTO-
knoppen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunnen alleen de
ventilatorsnelheid en het uitschakelen van de achterruitverwarming
handmatig worden geregeld.
Wanneer op de knoppen B, C,
of AUTO wordt gedrukt, schakelt
het systeem de MAX-DEF functie uit.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMINGDruk op de knop
om de (led op knop aan) het snel ontwasemen/
ontdooien van de achtervoorruit in te schakelen. Deze functie schakelt
na circa 20 minuten of bij het uitzetten van de motor automatisch
uit. De functie wordt niet automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer
de auto opnieuw wordt gestart.
Voor bepaalde versies/markten, druk op de
knop om de
verwarmde buitenspiegels en de verwarming voor de sproeiers in te
schakelen (voor bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk
defect ervan te voorkomen.
62
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 288
Thermisch isolerende voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de
temperatuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat de ruiten beslaan. Voor een
complete werking, is het raadzaam de AUTO functie (led N aan) in te
schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor automatisch aanzet en de
recirculatie uitzet.UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
❒de AQS (Air Quality System) kan niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en bewaart deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop D).
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
START&STOPAutomatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (motor
afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
De Start&Stop functie wordt uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog of laag zijn om een
comfortabele temperatuur in het interieur te kunnen verzekeren. Tijdens
deze overgangsfases wordt de motor niet afgezet, ook al is de
voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de regeleenheid van het klimaatregelsysteem
om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het
interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling –
LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de luchtstroomsnelheid (indien automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal proberen om het
verslechterde comfort veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van het klimaatregelsysteem kan
verbeterd worden door de Start&Stop-functie met de speciale toets op
het dashboard uit te schakelen.
63WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 288
OpmerkingOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld,
waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (vermits de compressor is uitgeschakeld).EXTRA VERWARMING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van
externe weersomstandigheden en met gestarte motor.
Handmatige klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 39 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 39 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.fig. 39
A0K0099
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 288
Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf
“Menuopties” in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand
geen enkel licht
branden.
STADSLICHT EN DIMLICHTDraai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 39 naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht
worden ingeschakeld. Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
PARKEERLICHTENDeze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand STOP of verwijderd, door de ring A fig. 39 eerst naar
de stand
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 39 naar
wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte
van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren.
In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook
de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de
mistachterlichten ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het
grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en schakel het dimlicht in.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door
de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
65WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 70 of 288
GROOTLICHTDuw, met de draaischakelaar A in stand
de hendel naar het stuur
(stabiele stand). Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
Trek de hendel nogmaals naar het stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht blijft ingeschakeld). Het is niet mogelijk het
grootlicht vast in te schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAALTrek de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de stand
van de draaiknop A. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERSBreng de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in.
Het controlelampje
of
gaat op het instrumentenpaneel branden.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel
korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEMMet dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode
worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel
A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en
er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is.
Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst
wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend
de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel
getrokken.
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER