Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2013, Model line: Giulietta, Model: Alfa Romeo Giulietta 2013Pages: 288, PDF Size: 12.99 MB
Page 71 of 288
INSTAPVERLICHTINGDeze functie verlicht de auto en de ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde auto ontgrendeld worden met deknop op de afstandsbediening (of de achterklep ontgrendeld wordt
met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting branden.
De lichten blijven circa 25 seconden branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden met de afstandsbediening of
de portieren of achterklep geopend en weer gesloten worden. In
deze gevallen gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
RUITEN REINIGENRUITENWISSERS/-SPROEIERDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 40 kan in de volgende standen worden
gezet:Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage snelheid);
AUTO
inschakeling regensensor (voor bepaalde versies/markten) (de
ruitenwissers passen de snelheid automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)wissen met interval;langzaam continu wissen;snel continu wissen.
fig. 40
A0K0097
67WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 72 of 288
Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken.
Gebruik de ruitenwisser nooit om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van de
ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet na de sleutel te hebben
gedraaid en de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit
opgeheven wisserbladen in.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de ruitenwissers en
-sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de ruitensproeiers
onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog drie slagen maken. Na circa
zes seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
REGENSENSOR(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een infrarood-ledsensor die op de voorruit fig. 41 is geplaatst.
Deze sensor detecteert de aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid water op de
ruit.
Inschakeling
De sensor wordt geactiveerd wanneer de draaischakelaar A fig. 40
naar de "automatische" stand wordt gedraaid ("AUTO" regeling): de
frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan de hoeveelheid
water op de voorruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen wisslagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden met de 2
econtinue snelheid
(snel continu wissen) bij hevige regen.
De gevoeligheid van de regensensor kan in het Setup-menu ingesteld
worden (zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
fig. 41
A0K0111
68
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 73 of 288
Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de
"automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de
motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers
met ijs aan de voorruit vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de regensensor te herstellen,
de draaischakelaar op de rechter hendel A fig. 40 van de
"automatische" stand (AUTO) naar de standOen weer terug naar de
AUTO stand.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld
door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de
voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te
bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt
de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen
regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2
esnelheid). De storingsmelding houdt aan
zolang de sensor actief is.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 40 van standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te schakelen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve
wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en
bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is
geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de
hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor.
69WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 74 of 288
CRUISE-CONTROL(voor bepaalde versies/markten)ALGEMENE INFORMATIEDit is een elektronisch geregeld hulpsysteem, waarmee de auto (bij een
snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua rijomstandigheden (bijv. snelwegen), met
een constante, vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad.INSCHAKELEN VAN HET SYSTEEMZet de draaischakelaar A fig. 42 in de stand ON.
Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in
te schakelen vanaf de 5
eversnelling of hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control iets
hoger liggen dan de opgeslagen snelheid.
Wanneer het systeem ingeschakeld is, knippert het
controlelampje
en er verschijnt een melding op de display (voor bepaalde versies/
markten).
DE SNELHEID VAN DE AUTO OPSLAANGa als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 42 op ON en trap het gaspedaal in
om de gewenste snelheid te bereiken.
❒beweeg de hendel ten minste één seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon
verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen: als het gaspedaal
vervolgens wordt losgelaten, keert de auto terug naar de eerder
opgeslagen snelheid.DE OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPENAls het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van
het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid als volgt
worden opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment dat
de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de RES-knop (B fig. 42).
fig. 42
A0K0098
70
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 75 of 288
DE OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGENTrap het gaspedaal in en sla de nieuwe snelheid op of beweeg de
hendel omhoog (+).
Elke beweging van de hendel komt overeen met een verhoging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de hendel omhoog wordt
gehouden, dan neemt de snelheid traploos toe.DE OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGENSchakel het systeem uit en sla de nieuwe snelheid op of beweeg de
hendel omlaag (–) tot de nieuwe snelheid is bereikt. De nieuwe
snelheid wordt automatisch opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt overeen met een kleine verlaging
van de snelheid van ongeveer 1 km/h; als de hendel omlaag wordt
gehouden, dan neemt de snelheid traploos af.UITSCHAKELEN VAN HET SYSTEEMHet systeem uitschakelen:
- zet de draaischakelaar A fig. 42 op OFF;
of
- zet de motor af;
of
- druk het rem-, koppelings- of gaspedaal in; in het laatste geval wordt
het systeem eigenlijk niet uitgeschakeld, maar wordt voorrang aan
het acceleratieverzoek gegeven. Het systeem blijft actief, zonder de
noodzaak om de RES-knop te bedienen om na het accelereren naar de
vorige toestand terug te keren.Automatische uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒als het ABS- of het ESC-systeem ingrijpt;
❒bij een autosnelheid onder de ingestelde limiet;
❒in geval van een systeemstoring.
Als met actieve cruise-control wordt gereden, mag de
versnellingspook nooit in de vrijstand worden gezet.Draai bij een storing of defect van het systeem de
draaischakelaar A fig. 42 naar OFF en neem contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
71WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 76 of 288
PLAFONDVERLICHTINGPLAFONDVERLICHTING VOORMet de schakelaar A fig. 43 wordt de plafondverlichting in- en
uitgeschakeld.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D gaan aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren.
❒links ingedrukt (stand 0): de lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt (stand 2): de lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
schakelaar B bedient het spotje.Standen schakelaar B:
❒middelste stand (stand 1): de lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
❒links ingedrukt (stand 0): het lampje C gaat aan;
❒rechts ingedrukt (stand 2): het lampje D gaat aan.
BELANGRIJK Controleer alvorens de auto te verlaten of beide
schakelaars in de middelste stand staan: op deze manier zullen de
lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de
portieren, en voorkomt men dat de accu ontlaadt.
Als de schakelaar in de continu ingeschakelde stand is blijven staan,
schakelt de plafondverlichting in ieder geval 15 minuten na het
uitzetten van de motor automatisch uit.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTINGBij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat op de volgende manieren branden:
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren worden ontgrendeld;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer de portieren worden gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de sleutel in de stand
MAR wordt gezet.
fig. 43
A0K0061
72
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 77 of 288
Tijdregeling bij het uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt verwijderd, gaan de
plafondlampjes op de volgende manieren branden:
❒binnen twee minuten nadat de motor is uitgezet, gaat de
plafondverlichting ongeveer 10 seconden branden;
❒ongeveer 3 minuten wanneer een portier worden geopend;
❒ongeveer 10 seconden wanneer een van de portieren wordt
gesloten.
De tijdregeling stopt automatisch wanneer de deuren worden
vergrendeld.PLAFONDVERLICHTING ACHTERDruk op het lampenglas A fig. 44 om het licht in- en uit te schakelen.
De plafondverlichting achter blijft enkele seconden branden nadat
de portieren zijn gesloten en gaat dan automatisch uit. De
plafondverlichting gaat uit wanneer de contactsleutel in de stand MAR
wordt gedraaid.BELANGRIJK De verlichting gaat ook uit wanneer een portier een paar
minuten open wordt gelaten. Open een ander portier of sluit en open
hetzelfde portier om de plafondverlichting opnieuw aan te zetten.
INSTAPVERLICHTING(voor bepaalde versies/markten)
Op de achterkant van de zonnekleppen zijn twee plafondlichtjes B fig.
45 voorzien.
Til de klep A op om de lichtjes aan te zetten.
fig. 44
A0K0092
fig. 45
A0K0114
73WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 78 of 288
BAGAGERUIMTEVERLICHTINGDit bevindt zich links in de achterklep fig. 46.
Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de
bagageruimteverlichting automatisch branden. Wanneer de achterklep
wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit.
De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de
bagageruimteverlichting niet.
DASHBOARDKASTVERLICHTINGWanneer het dashboardkastje fig. 47 wordt geopend, gaat de
verlichting automatisch branden. Wanneer het dashboardkastje wordt
gesloten, gaat de verlichting automatisch uit.
De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de
verlichting niet.
fig. 46
A0K0141
fig. 47
A0K0171
74
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 79 of 288
BEDIENINGSELEMENTENALARMKNIPPERLICHTENDruk op de knop A fig. 48 om de lichten in- en uit te schakelen.
Bij ingeschakelde alarmknipperlichten gaan de controlelampjes
en
op het instrumentenpaneel branden en knippert de schakelaar A.
Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt
geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften
in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan de alarmknipperlichten
automatisch branden, evenals de controlelampjes
en
op het
instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit wanneer het noodremmen ophoudt.
MISTLAMPEN VOOR(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop
fig. 49 om de lichten in- en uit te schakelen.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat het controlelampje
op het
instrumentenpaneel en de led op de knop branden.
MISTACHTERLICHTENDruk op de knop
fig. 49 om de lichten in- en uit te schakelen.
De mistachterlichten gaan alleen branden als het dimlicht of de
mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Druk opnieuw op de knop om de lichten uit te schakelen, of schakel het
dimlicht of de mistlampen voor uit (voor bepaalde versies/markten).
Bij ingeschakelde mistlampen gaat het controlelampje
op het
instrumentenpaneel en de led op de knop branden.
fig. 48
A0K0093
fig. 49
A0K0120
75WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 80 of 288
AFS ZELFAANPASSENDE LICHTEN(Adaptive Frontlight System)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een systeem gecombineerd met Xenon koplampen dat in bochten
het grootlicht continu en automatisch richt en aanpast aan de
rijomstandigheden.
Het systeem richt de lichtbundel zodat het wegdek zo goed mogelijk
belicht wordt, rekening houdende met de rijsnelheid, de draaihoek en
de stuursnelheid.
De zelfaanpassende lichten worden automatisch ingeschakeld
wanneer de auto wordt gestart. Onder deze omstandigheden blijft de
led A fig. 50 gedoofd.
Wanneer de knop wordt ingedrukt, worden de zelfaanpassende
lichten (indien aan) uitgeschakeld en gaat de led A continu branden.
Druk nogmaals op de knop om de zelfaanpassende lichten terug
aan de zetten (led uit).
CENTRALE PORTIERVERGRENDELINGDruk op de knop
fig. 51 om alle portieren tegelijkertijd te
vergrendelen (de led op de knop gaat branden wanneer de portieren
vergrendeld worden).
De vergrendeling vindt onafhankelijk van de stand van de
contactsleutel plaats.
fig. 50
A0K0123
fig. 51
A0K0145
76
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER