FIAT DOBLO COMBI 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2014, Model line: DOBLO COMBI, Model: FIAT DOBLO COMBI 2014Pages: 283, PDF Size: 7.26 MB
Page 201 of 283

197
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, lang-
durig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij kwaliteitsverlies, dat wordt aangegeven door middel van een bericht of
een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel; ververs de motorolie en het oliefilter in ieder geval om de 2 jaar.
Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden worden vervangen.
● ●●●●
● ●●●●
●
●
●●
● ●●●●
●●
● ●●●●
x 1000 km 35 70 105 140 175
Maanden 24 48 72 96 120
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Onderste geleiders van zijschuifdeuren op vervuiling controleren
(of om de 6 maanden)
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*) (1.6 Multijet - 2.0 Multijet)
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 24 maanden)
Page 202 of 283

198
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden
rijdt, zoals:
❒trekken van aanhangers of caravans;
❒rijden op stoffige wegen;
❒veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij
buitentemperaturen onder nul;
❒veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij
lage snelheden of als de auto lang stilstaat;
is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren,
dan in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat
aangegeven:
❒remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage
controleren;
❒vergrendelmechanismen van motorkap en laadruimte op
vervuiling controleren en mechanismen smeren;
❒visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak,
aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber
delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van
rem- en brandstofsysteem;
❒acculading en niveau van het elektrolyt in de accu
controleren;
❒conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel
controleren;
❒motorolie en het oliefilter controleren en eventueel
vervangen;
❒pollenfilter controleren en zo nodig vervangen.
PERIODIEKE CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en
eventueel bijvullen:
❒ niveau van de motorkoelvloeistof;
❒ niveau van de remvloeistof;
❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❒ conditie en spanning van de banden;
❒ werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, rich-
tingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❒ werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en
stand/slijtage wisserbladen voor/achter (voor be-
paalde uitvoeringen/markten);
Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: mo-
torolieniveau.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 203 of 283

199
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 180 – Uitvoeringen 1.4 95pkF0V0076m
NIVEAUS
CONTROLEREN
A. Motorolievulopening
B. Motoroliepeilstok
C. Koelvloeistof motor
D. Ruitensproeiervloeistof
E. Remvloeistof
F. Accu
G. Olie van stuurbekrachtiging
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht ont-
vlambare gassen aanwezig zijn;
brandgevaar.
ATTENTIE!
Belangrijk; tijdens het bij-
vullen mogen de vloei-
stoffen met verschillende
specificaties niet gemengd wor-
den: als de specificaties van de
vloeistoffen verschillen, kan de
auto ernstig beschadigd worden.
fig. 181 - Uitvoeringen 1.4 T-JETF0V0390m
Page 204 of 283

200
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 183 - Uitvoeringen 1.3 Multijet met DPFF0V0189m
A. Motorolievulopening
B. Motoroliepeilstok
C. Koelvloeistof motor
D. Ruitensproeiervloeistof
E. Remvloeistof
F. Accu
G. Olie van stuurbekrachtiging
fig. 182 – Uitvoeringen 1.3 Multijet zonder DPFF0V0187m
Page 205 of 283

201
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 184 - Uitvoeringen 1.6 Multijet F0V0190m
fig. 185 – Uitvoeringen 2.0 Multijet
A. Motorolievulopening
B. Motoroliepeilstok
C. Koelvloeistof motor
D. Ruitensproeiervloeistof
E. Remvloeistof
F. Accu
G. Olie van stuurbekrachtiging
F0V0160m
Page 206 of 283

MOTOROLIE fig. 180-181-182-183-184-185
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke onder-
grond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van
de motor.
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merk-
teken op de oliepeilstok B staan.
Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt
overeen met ongeveer 1 liter.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken
staat, moet via de olievulopening A motorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken over-
schrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van on-
geveer 400 gram per 1000 km.
De motor van een nieuwe auto moet nog worden inge-
reden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de
eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl
en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie,
moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens
de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil con-
troleren.
202
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Wees bij het uitvoeren van werkzaamhe-
den in de motorruimte extra voorzichtig
als de motor nog warm is: gevaar voor verbran-
ding. Onthoud dat bij een warme motor de elek-
troventilateur onverwacht kan inschakelen: kans
op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of los-
zittende kledingstukken draagt: deze kunnen door
de bewegende onderdelen worden gegrepen.
ATTENTIE!
Vul nooit olie bij met andere specificaties
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen mo-
toroliefilter bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor het milieu. Het is raadzaam om
het verversen van de olie en het vervangen van het
oliefilter door het Fiat Servicenetwerk te laten uit-
voeren. Het Fiat Servicenetwerk beschikt over de
uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en
conform de wettelijke bepalingen verwerken van
afgewerkte olie en oliefilters.
Page 207 of 283

203
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
fig. 180-181-182-183-184-185
Verwijder voor het bijvullen de dop D m.b.v. het lipje.
Gebruik een mengsel van water en TUTELA PROFES-
SIONAL SC35 in de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de
zomer.
50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de
winter.
Bij temperaturen onder ¯20 °C, TUTELA PROFESSION-
AL SC 35 onverdund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het re-
servoir.
Sluit de dop D door op het midden van de dop te drukken. MOTORKOELVLOEISTOF
fig. 180-181-182-183-184-185
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd wor-
den bij een koude motor en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te
laag niveau bijvullen door een mengsel van gedeminerali-
seerd water en 50% PARAFLU
UPvan PETRONAS LU-
BRICANTSlangzaam via de vulopeningCvan het ex-
pansiereservoir te gieten tot aan het MAX-merkteken.
Een mengsel van PARAFLU
UPen gedemineraliseerd wa-
ter in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een tem-
peratuur van ¯35 °C. Voor extreem koude klimatologische
omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PA-
RAFLU
UPen 40% gedemineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem is gevuld met PARAF-
LU
UP-koelvloeistof. Gebruik voor het eventu-
eel bijvullen vloeistof met dezelfde specifica-
ties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PA-
RAFLU
UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met
welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch ge-
beurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en
moet u zich tot het Fiat Servicenetwerk wenden.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang
de dop zo nodig alleen door een exemplaar
van hetzelfde type, anders kan de werking van het
systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een
warme motor de dop van het expansiereservoir nooit
los: gevaar voor verbranding.
ATTENTIE!
Rijd niet met een leeg ruitensproeierre-
servoir: de ruitensproeiers zijn van funda-
menteel belang voor een optimaal zicht.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motor-
ruimte bevinden zich warme onderdelen die bij
contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
ATTENTIE!
Page 208 of 283

REMVLOEISTOF fig.180-181-182-183-184-185
Draai de dop E los: controleer of het remvloeistofniveau
nog op het maximum niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan raden wij u aan
de remvloeistof te gebruiken die staat vermeld in de ta-
bel „Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het hoofdstuk
„Technische gegevens”).
OPMERKING Maak de dop E van het reservoir en het om-
ringende oppervlak zorgvuldig schoon.
Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zo-
dat er geen vuil in het reservoir komt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een in-
gebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt wa-
ter aan). Als de auto overwegend wordt gebruikt in ge-
bieden met een hoge luchtvochtigheid, dan moet de vloei-
stof vaker worden vervangen dan in het „Onderhouds-
schema” staat aangegeven.
204
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Voorkom contact tussen de zeer corrosie-
ve remvloeistof en de lak. Als remvloeistof
wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk
met water worden afgespoeld.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief.
Als per ongeluk remvloeistof wordt ge-
morst, moeten de betreffende delen onmiddellijk
worden gewassen met water en neutrale zeep en
daarna met veel water worden afgespoeld. Bij in-
slikken dient onmiddellijk een arts te worden ge-
raadpleegd.
ATTENTIE!
Het symbool πop het reservoir geeft aan
dat synthetische remvloeistof en geen mi-
nerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik
van minerale vloeistoffen moet absoluut worden
vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem
door deze vloeistoffen worden beschadigd.
ATTENTIE!
Page 209 of 283

205
OLIE VAN DE STUURBEKRACHTIGING
fig. 180-181-182-183-184-185
Controleer de olie van de stuurbekrachtiging bij een kou-
de motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat.
De olie moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het
oliereservoir staan.
Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkte-
ken staan.
Zo nodig kan het niveau worden bijgevuld met olie, die de-
zelfde specificaties moet hebben als de reeds in het sys-
teem aanwezige olie.Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging
is zeer laag; als na het bijvullen de olie bin-
nen korte tijd weer moet worden bijgevuld,
moet het systeem door het Fiat Servicenetwerk op
eventuele lekkage worden gecontroleerd.
Houd bij draaiende motor het stuurwiel
niet langer dan 8 seconden aaneengeslo-
ten tegen het einde van de slag gedraaid;
dit veroorzaakt geluid en het systeem kan bescha-
digd worden.
Voorkom dat de olie van de stuurbe-
krachtiging in contact komt met warme
delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE!
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 210 of 283

206
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De vloeistof in de accu is giftig en corro-
sief. Voorkom contact met de huid en de
ogen. Houd open vuur en vonkvormende appa-
raten verwijderd van de accu: brand- en ont-
ploffingsgevaar.
ATTENTIE!
Als de accu werkt met een zeer laag vloei-
stofniveau, ontstaat onherstelbare schade
aan de accu en kan de accu openbarsten.
ATTENTIE!
LUCHTFILTER/POLLENFILTER
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
DIESELFILTER
CONDENS AFTAPPEN (Multijet-uitvoeringen)
ACCU
De accu van de auto is „onderhoudsarm”: onder norma-
le omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te
worden met gedestilleerd water.
De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door
het Fiat Servicenetwerk of gespecialiseerd personeel ge-
controleerd worden.
Water in het brandstofsysteem kan het in-
spuitsysteem ernstig beschadigen en de mo-
tor kan onregelmatig gaan draaien. Als het
lampje
cgaat branden, wendt u dan zo snel mo-
gelijk tot het Fiat Servicenetwerk om het systeem
te laten aftappen. Als het lampje direct na het tan-
ken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er
tijdens het tanken water in de brandstoftank is ge-
komen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit
en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.