stop start FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2017Pages: 274, PDF Size: 6 MB
Page 99 of 274

BELANGRIJK
Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te
kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een
veilige afstand tot het voertuig vóór hem te
houden.
BELANGRIJK
Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle
stuurbeweging maakt terwijl het systeem in
werking is, dan kan de automatische
remingreep gestopt worden (bijv. om een
eventuele manoeuvre om het obstakel
te vermijden mogelijk te maken).
BELANGRIJK
De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of
met optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand kor ter dan 10 cm:
dit kan tot oogletsel leiden. De laserstraal is
ook aanwezig als de sleutel op MAR staat ,
maar dan werkt hij niet , is hij niet beschikbaar
of handmatig uitgeschakeld via het Setup-
menu.
BELANGRIJK
Het systeem werkt voor voer tuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine
voer tuigen (bijv. fietsen of motorfietsen) of
mensen, dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen)
en meer in het algemeen alle obstakels die
het door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn met
modder) worden niet in aanmerking genomen.
95
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 104 of 274

PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 104 en detecteren de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een geluidssignaal.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van de
achteruit automatisch geactiveerd.
Als de afstand t.o.v. het obstakel achter de auto
kleiner wordt, neemt de frequentie van het
geluidssignaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
wordt automatisch een geluidssignaal geactiveerd.De frequentie van het geluidssignaal:neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt
onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter
wordt;
het blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft;
als deze situatie de zijsensoren betreft, zal de
zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Meetbereik
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het
dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een bericht op het
multifunctionele display (voor bepaalde versies/
markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
fig. 104F0T0155
100
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 106 of 274

De door de sensoren verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remmen van vrachtwagens
of pneumatische boor) in de buurt van het
voertuig.
De detectie van obstakels in het hoge gedeelte
van de auto kan niet gegarandeerd zijn (vooral
bij bestelversies en chassis/cabine), aangezien het
systeem obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid tijdens het
parkeren en andere gevaarlijke
handelingen ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of
zich geen personen (vooral kinderen), dieren
of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
De parkeersensor moet als een hulpmiddel voor
de bestuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke
parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage snelheid
worden uitgevoerd.
START&STOP SYSTEEM
(indien aanwezig)
VOORWOORD
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden. Dit verhoogt de
efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
WERKING
Stopmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Bij stilstaande auto wordt de motor uitgeschakeld als
de versnelling in vrij staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
De motor stopt als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal.
De motor wordt ook uitgeschakeld als het
rempedaal niet is ingetrapt, maar als de keuzehendel
in de stand N staat.
OpmerkingDe motor wordt alleen automatisch
uitgeschakeld als daarvoor met een snelheid hoger
dan ongeveer 10 km/h is gereden, om herhaaldelijk
afslaan van de motor tijdens de rit te voorkomen als
stapvoets wordt gereden.
102
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 107 of 274

Als de motor wordt uitgeschakeld verschijnt het
symbool fig. 105 op het display, afhankelijk van de
uitrusting.
Herstartmodus van de motor
MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw
te starten.
MET AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
Zet de versnellingspook vanuit de stand N in een
willekeurige versnelling, of laat het rempedaal los of
zet de versnellingspook in de stand (+), (-) of R.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN
Het systeem kan met de knop op het dashboard
afgebeeld in fig. 106 worden in- en uitgeschakeld. Als
het systeem is uitgeschakeld, brandt het lampje op
de knop. Bovendien worden bij specifiekeuitvoeringen extra identificatiegegevens op het
dashboard gegeven m.n. het bericht voor de in- en
uitschakeling van het Stop&Start systeem.
OMSTANDIGHEDEN WAARONDER DE
MOTOR NIET WORDT UITGESCHAKELD
Bij ingeschakeld systeem wordt de motor onder
bepaalde omstandigheden om redenen van comfort,
emissiebeperking en veiligheid niet afgezet:
koude motor;
zeer koude buitentempertuur, speciaal symbool
voorzien;
accu onvoldoende opgeladen;
regeneratie van het roetfilter in uitvoering (enkel
bij dieselmotoren);
niet gesloten bestuurdersportier;
veiligheidsgordel bestuurder niet omgedaan;
fig. 105F0T0425fig. 106F0T0426
103
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 108 of 274

ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit
inparkeren);
automatische klimaatregeling, als nog niet de
gewenste comfortabele temperatuur is bereikt
ofwel activering MAX-DEF;
tijdens het eerste gebruik als het systeem moet
worden geïnitialiseerd;
In bovengenoemde gevallen knippert het
waarschuwingslampje fig. 105 en verschijnt er een
bericht op het display, indien aanwezig.
OMSTANDIGHEDEN WAARIN OPNIEUW
WORDT GESTART
Om redenen van comfort, emissiebeperking en
veiligheid kan de motor automatisch weer gestart
worden, zonder tussenkomst van de bestuurder,
onder de volgende omstandigheden:
accu onvoldoende opgeladen;
verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld
omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt;
rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een
helling stond;
stop van de motor door het Start&Stop-systeem
van meer dan ongeveer drie minuten.
automatische klimaatregeling, voor het verkrijgen
van de gewenste comfortabele temperatuur ofwel
activering MAX-DEF. Wanneer een versnelling is
ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch
worden gestart door het koppelingspedaal volledig in
te trappen. De bestuurder wordt gevraagd dezehandeling te verrichten door het knipperen van het
lampje fig. 105 op het instrumentenpaneel en bij
sommige versies verschijnt ook een melding op de
display.
OpmerkingAls het koppelingspedaal niet is
ingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstreken
sinds het uitschakelen van de motor, kan de motor
alleen met de sleutel opnieuw worden gestart.
OpmerkingAls de motor ongewenst wordt
uitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk laten
opkomen van het koppelingspedaal als een versnelling
is ingeschakeld, en het Start&Stop-systeem is actief,
dan kan de motor opnieuw worden gestart door het
koppelingspedaal geheel in te trappen en de
versnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
BEVEILIGINGSFUNCTIES
Als de motor door het Start&Stop-systeem wordt
uitgeschakeld, de bestuurder de eigen
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- of
passagiersportier wordt geopend, kan vervolgens de
motor alleen m.b.v. de sleutel opnieuw worden
gestart. Dit wordt aangegeven m.b.v. een zoemer, het
knipperen van het lampje fig. 105 op het
instrumentenpaneel en een bericht op het display,
indien aanwezig.
"ENERGY SAVING"
(indien aanwezig)
Als de bestuurder, na een automatische start van de
motor, gedurende enige tijd (ongeveer 3 minuten)
104
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 109 of 274

geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het
Start&Stop-systeem de motor definitief uit om
brandstof te besparen In dergelijke gevallen kan de
motor alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
OpmerkingSchakel het Start&Stop-systeem uit,
als u niet wilt dat de motor wordt uitgeschakeld. Dit
is altijd mogelijk.
ONREGELMATIGE WERKING
Als een storing in het Start&Stop-systeem aanwezig
is, wordt het systeem uitgeschakeld. De bestuurder
wordt geïnformeerd over de storing door het
branden van het algemene waarschuwingslampje A
fig. 107 en, indien aanwezig, met een bericht en
het storingssymbool B fig. 107 op het
instrumentenpaneel.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Als het voertuig wordt gestald moet ervoor worden
gezorgd dat de elektrische voeding van de accu
wordt losgekoppeld. Maak de stekker A fig. 108 los
(door knop B in te drukken) van de C
controlesensor van de accutoestand, geïnstalleerd op
de minpool D van de accu; Deze sensor mag nooit
losgemaakt worden van de pool, behalve als de accu
vervangen wordt.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar
STOP is gedraaid, minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te koppelen.
BELANGRIJK
Wendtuvoorhetvervangenvandeaccu
tot het Fiat Servicenetwerk.Vervang de
accu door een accu van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
fig. 107F0T0427fig. 108F0T0428
105
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 110 of 274

NOODSTART
In geval van een noodstart fig. 109 met hulpaccu, de
minkabel (-) van de hulpaccu nooit aansluiten op
de minkabel C van de accu van de auto, maar op een
massapunt van de motor/versnellingsbak (volg de
procedure voor aansluiting van de kabels die
beschreven is in de paragraaf "Starten met een
hulpaccu" in het hoofdstuk "Noodgevallen").
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
BELANGRIJK
Alvorens de motorkap te openen moet
de auto uitgeschakeld en de
contactsleutel op OFF gedraaid zijn.Volg de
aanwijzingen op het plaatje ter hoogte van de
fronttraverse op. Het verdient aanbeveling
om de sleutel te verwijderen als andere
personen in de auto achterblijven.
BELANGRIJK
De auto mag pas worden verlaten als de
sleutel is uitgenomen of in de stand
OFF is gezet .Tijdens het tanken moet de motor
zijn uitgeschakeld door de sleutel in de stand
OFF te draaien.
BELANGRIJK
Als de motor van auto's met een
automatische versnellingsbak wordt
gestopt terwijl de auto van een helling omlaag
rijdt , raden wij u aan de motor te star ten door
de versnellingspook naar (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten. Bij auto's
met een automatische versnellingsbak, waarbij
ook de Hill Holder-functie aanwezig is, moet ,
als de motor bij het afrijden van een helling
automatisch wordt uitgeschakeld, de motor
opnieuw worden gestart door de
versnellingspook in de stand (+) of (-) te zetten
zonder het rempedaal los te laten, zodat de
Hill Holder-functie beschikbaar blijft (deze
werkt alleen bij draaiende motor).
fig. 109F0T0429
106
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 111 of 274

BELANGRIJK
Als u liever de klimaatregeling gebruikt ,
kunt u het Star t&Stop-systeem
uitschakelen, zodat u de klimaatregeling
continu kunt gebruiken.
AUTORADIO
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Raadpleeg voor de werking van de autoradio met
CD- of MP3 CD-speler (voor bepaalde
uitvoeringen/markten, indien aanwezig) het
supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.
BASIS INBOUWVOORBEREIDING
Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
voedingskabels autoradio;
kabels luidsprekers panelen voorportieren;
kabels luidsprekers achter (naast de hoedenplank)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien
aanwezig);
ruimte voor de autoradio;
antennekabel.
UITGEBREIDE INBOUWVOORBEREIDING
Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
voedingskabels autoradio;
kabels luidsprekers panelen voorportieren;
kabels luidsprekers achter (naast de hoedenplank)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien
aanwezig);
2 full-range Ø 130 mm luidsprekers in het
portierpaneel;
107
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 116 of 274

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Deze treedt in werking bij een botsing en leidt ertoe
dat:
onderbreking van de brandstoftoevoer met
afzetten van de motor als gevolg;
de portieren automatisch ontgrendelen;
de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Bij bepaalde uitvoeringen verschijnt op het display
het bericht "Brandstofnoodschakeling ingeschakeld
zie instructieboekje” als de brandstofnoodschakeling
inschakelt.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of
in de nabijheid van de brandstoftank.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand
STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te herstellen,
moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
draai de contactsleutel op stand MAR;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
schakel de rechter richtingaanwijzer in;
schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
schakel de linker richtingaanwijzer in;
schakel de linker richtingaanwijzer uit;
draai de contactsleutel op stand STOP.
BELANGRIJK
Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage
wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet
opnieuw ingeschakeld worden om brand te
voorkomen.
112
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 142 of 274

BELANGRIJK
In sommige versies gaat in het geval van
een storing van de led
(bevindt zich
op de plaat van het instrumentenpaneel), het
lampje
op het instrumentenpaneel branden
en worden de airbags aan de passagierszijde
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Bedek bij voertuigen met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet
met extra hoezen.
BELANGRIJK
Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt .
BELANGRIJK
Als de contactsleutel in stand MAR
staat , ook wanneer de motor is uitgezet ,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden als
de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat
de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een botsing de
airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen
de rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet de
voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aanraking komt met
het dashboard. Schakel de passagiersairbag
onmiddellijk weer in als het kinderzitje is
verwijderd. Onthoud tevens dat als de
startinrichting in de stand STOP staat , bij een
ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags
of gordelspanners) geactiveerd wordt . In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet op
een storing van het systeem.
138
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER