stop start FIAT FIORINO 2017 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FIORINO, Model: FIAT FIORINO 2017Pages: 274, PDF Size: 6 MB
Page 145 of 274

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het
controlelampje
samen met het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;
als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een
noodstart uit (zie "Noodstart" in het hoofdstuk
"Noodgevallen") en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
zet de versnellingspook in de vrijstand;
draai de contactsleutel in stand MAR: op het
instrumentenpaneel gaat het waarschuwingslampje
branden;
wacht tot de lampjesengedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de stand AVV, direct
nadat het lampje
is gedoofd. Als u te lang
wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het
gaspedaal niet worden ingetrapt als u de
contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u
opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel blijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere
geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het
Fiat Servicenetwerk.
Als het lampjegedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens
een langdurige star tpoging, dan duidt dat
op een storing in het voorgloeisysteem. Als de
motor aanslaat , kunt u de auto op de gewone
manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk
tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge
toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet
bruusk in;
141
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 146 of 274

verlang de eerste kilometers geen maximale
prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de
wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
op het instrumentenpaneel
constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot
het Fiat Servicenetwerk.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen die
hierdoor onherstelbaar beschadigd wordt .
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de
motor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een
zware rit even "op adem" te laten komen. Zet de
motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even
stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut ,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
HANDREM
De handrem fig. 134 bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel
omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
BELANGRIJK
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is
aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan
het Fiat Servicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel
in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje
branden.
Handrem uitschakelen:
fig. 134F0T0043
142
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 150 of 274

Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager als u deze
niet meer gebruikt. Deze accessoires verminderen de
aerodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur
een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik alleen elektrische apparatuur voor de
noodzakelijke tijdsduur. De achterruitverwarming, de
verstralers, de ruitenwissers voor/achter en de
aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem
nemen veel stroom op, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in
stadsverkeer).
Klimaatbeheersing
Het gebruik van de airconditioning leidt tot een
toename van het brandstofverbruik (met gemiddeld
20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het
toelaat bij voorkeur de functies van het
ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische
accessoires kan de aërodynamica negatief
beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.RIJSTIJL
Hier volgt een overzicht van de voornaamste rijstijlen
die het brandstofverbruik vergroten.
Starten
Laat de motor niet warmdraaien bij een stilstaande
auto, niet met stationair en evenmin met een hoog
toerental: onder deze omstandigheden warmt de
motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de
uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig
weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken.
Op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een
stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze
handeling heeft evenals het overschakelen met
tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen..
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de
hoogste versnelling. Als een lage versnelling wordt
ingeschakeld om snel te accelereren, wordt het
brandstofverbruik hoger.
Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling
nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor
sneller.
146
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 154 of 274

LAMPJES EN BERICHTEN
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij
bepaalde uitvoeringen ook een bijbehorende melding
op het instrumentenpaneel en/of klinkt een
geluidssignaal. Deze meldingen zijn beknopt en uit
voorzorg en moeten niet worden gezien als
compleet en/of een alternatief voor de informatie in
het Instructieboekje, dat altijd aandachtig gelezen
moet worden. Houdt u daarom bij een storing altijd
aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven
worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het
display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee
categorieën: ernstige storingen en minder ernstige
storingen.
De ernstige storingen worden “cyclisch”
weergegeven en langdurig herhaald.
De minder ernstige storingen worden “cyclisch”
weergegeven en korte tijd herhaald.
De weergavecyclus van beide categorieën kan
worden onderbroken door op de knop SET
te
drukken. Het waarschuwingslampje (of het symbool
op het display) op het instrumentenpaneel blijft
branden tot de oorzaak van de storing is
geëlimineerd.
REMVLOEISTOFNIVEAU TE LAAG
(rood) / HANDREM
INGESCHAKELD (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau
in het reservoir onder het minimum niveau is
gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het
remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
BELANGRIJK
Als het lampjetijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een melding op het display), stop
dan onmiddellijk en wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt
aangetrokken.
150
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 156 of 274

van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje
opnieuw gaat branden, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden
wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts
trekken van een aanhanger of met volgeladen
auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje
blijft branden, de auto tot stilstand. Stop 2 of 3
minuten met draaiende motor en geef iets gas
voor een snellere circulatie van de koelvloeistof.
Zet vervolgens de motor uit. Controleer het
vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is
het raadzaam de motor enkele minuten te laten
draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de
motor uitzet. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display.
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als het contactslot op MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje branden maar het moet doven zodra de
motor aanslaat (als de motor stationair draait, kan
het iets langer duren voordat het lampje dooft).
Als het lampje blijft branden, wendt u dan
onmiddellijk tot het Fiat Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende
melding op het display.
STORING VERSNELLINGSBAK
(rood)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het waarschuwingslampje gaat knipperen (samen
met een bericht op het display en een geluidssignaal)
om een defect in de versnellingsbak aan te geven.
Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden bij
oververhitting van de versnellingsbak na bijzonder
zwaar gebruik. In dit geval worden de
motorprestaties beperkt.
Wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
DPF (ROETFILTER) WORDT
GEREINIGD (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Het moet echter na enkele
seconden doven.
Het lampje brandt continu om de bestuurder te laten
weten dat het DPF-systeem de opgehoopte
schadelijke stoffen (roet) middels het
regeneratieproces moet verwijderen.
152
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 165 of 274

STORING PARKEERSENSOR (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Het lampje gaat branden als een storing in de
parkeersensor wordt gesignaleerd.
Op enkele uitvoeringen gaat het lampje
branden.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
Bij enkele uitvoeringen verschijnt op het display de
betreffende melding.
STORING START&STOP SYSTEEM
(geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Het lampje gaat branden als een storing in het
Start&Stop systeem wordt gedetecteerd. Op enkele
uitvoeringen gaat het lampje
branden.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
Bij enkele uitvoeringen verschijnt op het display de
betreffende melding.
ASR-SYSTEEM UITGESCHAKELD
(geel)
Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld door
het indrukken van de knop ASR OFF.
Het lampje gaat branden om te bestuurder te
waarschuwen dat het systeem is uitgeschakeld.
Als de ASR OFF knop weer wordt ingedrukt, gaan
het waarschuwingslampje uit om de bestuurder
te informeren dat het systeem weer is ingeschakeld.
INSCHAKELING TRACTION
PLUS-SYSTEEM (geel)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Het lampje gaat branden als het Traction Plus-
systeem wordt ingeschakeld door het indrukken van
de T+ knop op het dashboard.
De led op de knop gaat branden.
Storing Traction Plus-systeem
Wanneer de sleutel naar MAR wordt gedraaid en het
waarschuwingslampje tijdens het rijden blijft
branden of gaat branden samen met de led op de
knop en het waarschuwingslampje
, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
161
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 170 of 274

BELANGRIJK
Gebruik de alarmknipperlichten, de
gevarendriehoek enz., om te laten zien
dat uw voertuig stilstaat . Alle inzittenden
moeten het voertuig verlaten, vooral als het
zwaar beladen is, en uit de buurt van het
verkeer wachten tot het wiel is verwisseld. Als
het voertuig op een helling of oneffen
ondergrond staat , wiggen of andere geschikte
voorwerpen achter de wielen leggen om te
zorgen dat het voertuig op zijn plaats
blijft staan. Zorg ervoor dat het verwisselde wiel
zo snel mogelijk wordt gerepareerd en
gemonteerd. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet voordat ze gemonteerd
worden: ze kunnen hierdoor losraken.
BELANGRIJK
Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van
hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor
andere doeleinden, zoals het opkrikken van
andere modellen. Gebruik de krik nooit om
reparaties onder het voertuig te verrichten.
Door een verkeerde plaatsing van de krik, kan
het voertuig van de krik vallen. Gebruik de krik
niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven
op het plaatje op de krik.
BELANGRIJK
Als het wieldeksel niet goed gemonteerd
is, kan het tijdens het rijden losraken.
Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel uit .
Steek nooit gereedschap tussen de velg en de
band. Controleer regelmatig de spanning van
zowel de banden als de band van het
noodreservewiel, zie de spanningswaarden die
zijn aangegeven in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
Het is nuttig om het volgende te weten:
de krik weegt 1,76 kg;
de krik behoeft geen afstelling;
de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van
een defect moet de krik door een origineel
exemplaar worden vervangen;
afgezien van de slinger mag geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd worden.
Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen:
stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is
voor het verkeer en waar het wiel op veilige wijze
vervangen kan worden. De grond moet zo
mogelijk vlak en voldoende compact zijn;
zet de motor af en trek de handrem aan;
schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
166
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 194 of 274

STROOMVERBRUIKER - fig. 182 ZEKERING AMPÈRE
Beschikbaar (aanhanger) F09 15
Magneetkleppen methaansysteem (CNG) F09 10
ClaxonsF10 10
Grootlicht F14 15
Stopcontact achter F15 15
fig. 182F0T0181
190
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 195 of 274

STROOMVERBRUIKER - fig. 182 ZEKERING AMPÈRE
Aircocompressor F19 7,5
Achterruitverwarming/Verwarming buitenspiegels F20 30
Brandstofpomp F21 15
Mistlampen F08 15
Aansteker/Stekkerdoos interieur/Stoelverwarming F85 30
+15 Achteruitrijlichten/luchtkwantummeter/waterdetectiesensor in
brandstoffilter/spoelen van relais T02, T05, T14, T17 en T19 (1.4
uitvoeringen)F87 7,5
Sensor laadtoestand accu IBS voor Start&Stop systeem (1.3 Multijet
uitvoeringen met Start&Stop)F87 5
191
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 201 of 274

BELANGRIJK
Draai voor het slepen de sleutel in stand
MAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de
contactsleutel uit het contactslot wordt
genomen, schakelt automatisch het stuurslot in
waardoor het onmogelijk wordt de auto te
besturen.
BELANGRIJK
Maak voor het monteren van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer, voordat de auto wordt
gesleept , of het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen is gedraaid.
BELANGRIJK
Tijdens het slepen mag de motor niet
worden gestar t .
BELANGRIJK
Houd er bij het slepen rekening mee dat
de rembekrachtiging niet werkt ,
waardoor meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal. Gebruik voor het
slepen geen elastische kabels en rijd zo
gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het
slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen
kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een
auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt
zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag
naar andere weggebruikers.Tijdens het slepen
mag de motor niet worden gestar t .
fig. 186F0T0086
197
KENNISMAKING
MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER