FIAT FULLBACK 2017 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2017Pages: 332, PDF Size: 10.46 MB
Page 221 of 332

BELANGRIJK
158)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
159)De achteruitkijkcamera heeft een
speciale lens waardoor de objecten die op
het scherm worden weergegeven dichterbij
of verder weg kunnen lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
160)Door het aantal inzittenden in het
voertuig, de hoeveelheid brandstof, het
gewicht en de plaatsing van de bagage
en/of de toestand van het wegdek, is het
mogelijk dat de lijnen in het beeld van de
achteruitkijkcamera niet in verhouding staan
tot het daadwerkelijke wegdek. Gebruik de
referentielijnen als een richtlijn en controleer
altijd met eigen ogen de veiligheid achter en
rondom het voertuig tijdens het rijden.
219
Page 222 of 332

NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen dat
in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis telefoonnummer
00 800 3428 0000 bellen om de
dichtstbijzijnde Fiat dealer te vinden.ERA GLONASS.............221
PECH MET HET VOERTUIG.....226
NOODSTART...............227
OVERVERHITTING VAN DE
MOTOR..................229
HET BRANDSTOFSYSTEEM
ONTLUCHTEN..............230
GEREEDSCHAP, KRIK EN
KRIKHANDGREEP...........231
EEN BAND VERVANGEN.......235
SLEPEN..................243
BESTURING ONDER SLECHTE
RIJOMSTANDIGHEDEN........246
SMELTZEKERINGEN..........248
ZEKERINGEN..............248
LAMPEN VERVANGEN........256
220
NOODGEVALLEN
Page 223 of 332

ERA GLONASS
ERA-GLONASS is een systeem
ontworpen om de ernst van ongelukken
te beperken. De locatie en
voertuiginformatie wordt uitgezonden
vanaf het systeem naar de
alarmcentrale in het geval van een
ongeluk of plotselinge ziekte, en de
alarmcentrale regelt dat er
noodvoertuigen komen waar nodig.
250) 251) 252) 253)
Opmerking Dit systeem rapporteert
naar de alarmcentrale, maar regelt niet
rechtstreeks een noodvoertuig of pas
voor de pechhulpdienst. Dit systeem
helpt met een noodoproep voor een
verkeersongeluk of plotselinge ziekte,
maar heeft geen functie om de
inzittenden te helpen.
Doorstroming van de noodoproepA — Rode lamp
B — Groene lamp
A — Afdekking
D — SOS-schakelaar
E — Microfoon
F — Portierspeaker (alleen
passagiersstoel voor)
254)
1 — Na het instellen van de
contactschakelaar of de
werkingsmodus op “ON”, gaan het
rode lampje (A) en het groene lampje (B)
ongeveer 10 seconden branden.
Ongeveer 10 seconden nadat de
lampjes zijn uitgegaan, gaat het
systeem in de stand-bystatus.
255) 256) 257)
2 — Het systeem werkt als volgt.Automatisch Rapport:wanneer het
voertuig een botsing boven een
bepaald niveau krijgt.
Opmerking Afhankelijk van het niveau
of de hoek van de botsing kan het zijn
dat het systeem niet werkt.
Handmatig Rapport:wanneer u de
afdekking opent (C) en drukt op de
SOS-schakelaar (D).
258)
161)
Opmerking Druk alleen op de
SOS-schakelaar in geval van nood
zoals een ongeluk of plotselinge ziekte.
Wanneer er om geen noodlijdende
reden, uit baldadigheid een
noodvoertuig is opgeroepen, kan het
zijn dat de toepasbare kosten in
rekening worden gebracht.
3 - Het groene lampje gaat branden en
het systeem belt de alarmcentrale.
259)
4 — Het groene lampje knippert
langzaam en de locatie en
voertuiginformatie wordt naar de
alarmcentrale verstuurd.
5 — Wanneer het groene lampje
verandert van knipperend naar een
permanente verlichtingsstatus en de
zoemer klinkt een keer, is een gesprek
met een operator van de alarmcentrale
beschikbaar.
260) 261)351AH3101138
352AHA114143
221
(indien aanwezig)
Page 224 of 332

Opmerking Als de microfoon (E) en/of
de speakers van het voertuig het niet
doen, kunt u niet spreken met de
operator van de alarmcentrale. Een
oproep kan niet worden afgekoppeld
vanuit de zijde van het voertuig.
6 — De alarmcentrale zorgt voor het
verzenden van het noodvoertuig
wanneer dat nodig is.
222
NOODGEVALLEN
Page 225 of 332

Lijst indicatielampjes
Situatie Rode lamp Groene lamp Oorzaak Oplossing
Bij het instellen
van de
contactschakelaar
of de werkmodus
op “ON”Gaat branden
(voor
tenminste
10 seconden)Gaat branden
(voor
tenminste
10 seconden)De systeemcontrole is in gangWacht een tijdje. De indicatielampjes gaan uit
wanneer de systeemcontrole compleet is. Als het
rode lampje en/of het groene lampje niet gaan
branden, is er een mogelijke fout in het systeem.
Laat uw voertuig in dit geval nakijken bij een Fiat
Servicnetwerk
Ongeveer
20 seconden na
het instellen van
de
contactschakelaar
of de werkmodus
op “ON”Dooft het Dooft het Het systeem werkt normaal —
Branden Dooft hetEr is een mogelijke fout in het
systeem of de accu kan leeg zijnLaat uw voertuig onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicnetwerk
Terwijl de
noodoproep
geactiveerd
wordtDooft hetKnippert (bij
een interval
van
0,5 seconden)Het systeem belt het
noodcallcentre—
Dooft hetKnippert (bij
een interval
van
2 seconden)Het systeem stuurt de locatie en
de voertuiginformatie naar het
noodcallcentre—
Dooft het BrandenEen gesprek met een operator
van het noodcallcentre is
beschikbaarBevestig aan beide zijden de gegevens van de
noodoproep met de operator van het
noodcallcentre. Als het groene lampje nog niet
dooft nadat de noodoproep is beëindigd, laat het
systeem dan inspecteren door een Fiat
Servicenetwerk
Wanneer de
noodoproep is
misluktGaat branden
(voor
tenminste
60 seconden)Dooft het De noodoproep is misluktMaak nog een noodoproep, of regel direct een
noodvoertuig of service voor pech onderweg met
de dichtstbijzijnde openbare telefoon, etc.
223
Page 226 of 332

Testmodus
U kunt controleren of het systeem in de
normale standby staat via het volgende
proces. Voor de bediening het voertuig
op een veilige plek met goed zicht
stilzetten, waar radiogolven kunnen
worden uitgezonden en ontvangen.
Veranderen naar Testmodus
1 — Wanneer de contactschakelaar of
de werkmodus op “OFF” staat, de
contactschakelaar of de werkmodus op
“ON” zetten terwijl u de SOS-
schakelaar indrukt.
2 — Na dat u de contactschakelaar op
“ON” heeft gezet, stappen 3 en
4 binnen 10 seconden uitvoeren.
3 — Neem uw vinger van de
SOS-schakelaar.
4 — Druk 3 keer of vaker op de
SOS-schakelaar.
5 — Na ongeveer 10 seconden van
Stap 2, gaan de rode en de groene
lamp uit. Hierna klinkt de zoemer
3 keer.
Opmerking Als de zoemer niet klinkt,
herhaal het proces dan vanaf Stap 1.
6 - Ongeveer 60 seconden later
knippert de groene lamp. Als u de
SOS-schakelaar binnen 20 seconden
indrukt, verandert de modus in de
testmodus.Opmerking Wanneer de rode lamp in
plaats van de groene lamp knippert, rijd
het voertuig dan naar een veilige plek
met goede zichtbaarheid, waar
radiogolven kunnen worden verzonden
en ontvangen en herhaal het proces
vanaf Stap 1.
Binnen ongeveer 20 seconden nadat
de modus is gewijzigd in de testmodus,
op de SOS-schakelaar drukken voor
een van de volgende periodes om het
gewenste testtype te selecteren.
10 seconden of langer:
rapportagetest naar de alarmcentrale
Minder dan 10 seconden: test van
de ERA-GLONASS-systeemuitrusting
van het voertuig
Opmerking Als u de SOS-schakelaar
niet binnen ongeveer 20 seconden
indrukt, eindigt de testmodus.
Als u een bepaalde afstand aflegt in de
testmodus, eindigt de testmodus.
Rapportagetest naar de
alarmcentrale
1 - Het groene lampje gaat branden en
de rapportagetest naar de
alarmcentrale wordt gestart.
Opmerking Als het rode lampje
ongeveer 60 seconden blijft branden, is
het voertuig op een plaats waar
radiogolven niet kunnen worden
verzonden of ontvangen. Daarom kunt
u niet rapporteren naar de
alarmcentrale.2 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
Test van de ERA-GLONASS-
systeemuitrusting van het voertuig
1 — Nadat de zoemer een keer klinkt,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Lampcontrole: wanneer de zoemer
een keer klinkt en het rode lampje en
het groene lampje afwisselend branden,
werken ze normaal.
2 — Wanneer de lampjes normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de lampjes niet normaal
oplichten, wacht dan ongeveer
20 seconden.
Speakercontrole: wanneer de
zoemer twee keer klinkt en blijft klinken,
betekent dit dat ze normaal werken
3 — Wanneer de speakers normaal zijn,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer de zoemer niet normaal klinkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
Microfooncontrole: nadat de zoemer
3 keer klinkt, iets zeggen in de
microfoon. Als uw stem uit de speakers
klinkt, werken ze normaal.
4 — Wanneer de microfoon normaal is,
drukt u op de SOS-schakelaar.
Wanneer deze niet normaal werkt,
wacht dan ongeveer 20 seconden.
5 - Als alle controleresultaten normaal
zijn, gaat het groene lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en
klinkt de zoemer een keer.
224
NOODGEVALLEN
Page 227 of 332

262)
6 - Wanneer het groene lampje uit gaat,
is de testmodus voltooid.
BELANGRIJK
250)In het land of gebied waar er geen
alarmcentrale van ERA-GLONASS is, of
waar de noodoproep radiogolf niet normaal
kan worden uitgezonden of ontvangen,
werkt het systeem niet. In dit geval moet
onmiddellijk een noodvoertuig of
wegservice worden geregeld met een
mobiele telefoon, etc.
251)Als er een noodgeval is en u ruikt de
brandstof of u ruikt iets wat niet goed is,
blijf dan niet in de auto zitten, maar vlucht
meteen naar een veilige plek.
252)Terwijl u wacht op redding na de
noodoproep, onderneem actie om andere
ongelukken te voorkomen, zoals voor- of
achterbotsingen met het volgende voertuig
en vlucht naar een veilige plek.
253)In de volgende gevallen moet
onmiddellijk een noodvoertuig worden
geregeld of een wegdienst met een
mobiele telefoon, etc.1-Wanneer het
systeem niet werkt door een botsing, etc. 2
- Wanneer het voertuig op de plaats staat
waar radiogolven niet kunnen worden
uitgezonden en ontvangen (bijvoorbeeld
binnen, in een parkeergarage, berggebied,
in een tunnel, etc.).3-Wanneer de lijn
naar de alarmcentrale bezet is en de
oproep is niet bereikbaar voor de
alarmcentrale.254)Verwijder of installeer de
bovengenoemde delen niet. Dit kan
mislukking van contact of uitrusting
veroorzaken, en het kan zijn dat het
systeem niet normaal werkt.
255)Als het rode lampje en/of het groene
lampje niet gaan branden nadat de
contactschakelaar of de werkingsmodus
op “ON” is gezet, is er een mogelijke fout in
het systeem. Laat het systeem nakijken bij
een Fiat Servicepunt.
256)Als het rode lampje blijft branden of
weer gaat branden na ongeveer
20 seconden nadat de contactschakelaar
of de werkingsmodus op “ON” is gezet, is
er een mogelijke fout in het systeem of kan
de accu voor exclusief gebruik van de
ERA-GLONASS leeg zijn. De levensduur
van de accu is ongeveer 3 jaar. Laat het
systeem onmiddellijk inspecteren. of laat
de accu vervangen bij een Fiat
Servicenetwerk.
257)Wanneer het systeem niet in stand-by
staat, is het niet in werking. Wanneer u
rijdt, zorg er dan voor te controleren dat
het systeem in stand-by staat.
258)Alvorens op de SOS-schakelaar te
drukken, het voertuig stoppen op een
veilige plek. Als u er tijdens het rijden aan
werkt, wordt uw aandacht voor de
omgevingsomstandigheden onvoldoende
en kan ongelukken veroorzaken.259)Als de rode lamp als volgt gaat
branden, regel dan meteen een
noodvoertuig of hulp bij pech onderweg
met een mobiele telefoon, etc.1-Wanneer
het rode lampje blijft branden (er is een
mogelijke fout in het systeem).2-Wanneer
het rode lampje 60 seconden blijft branden
(het voertuig kan zich op een plaats
bevinden waar radiogolven niet kunnen
worden verzonden of ontvangen).
260)Vervang de speakers niet. Als ze
worden vervangen, kan het zijn dat het
zoemgeluid of de stem van de operator bij
de alarmcentrale niet te horen is. Als de
speakers vervangen moeten worden door
een defect, etc. bevelen we aan een fiat
Servicenetwerk te raadplegen.
261)Er kan een fout optreden tussen het
werkelijke punt van het rapport en het punt
dat gerapporteerd werd in de
alarmcentrale. Bevestig allebei het punt van
het rapport en het voorwerp via het
telefoongesprek met de operator van de
alarmcentrale.
262)Als er controleresultaten niet normaal
zijn, gaat het rode lampje branden
(gedurende ongeveer 5 seconden) en klinkt
de zoemer 3 keer. In dit geval is er een
mogelijke fout in het systeem. Laat het
systeem onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt.
225
Page 228 of 332

BELANGRIJK
161)Open het deksel niet behalve wanneer
u op de SOS-schakelaar drukt. U kunt per
ongeluk op de SOS-schakelaar drukken.
Bovendien, als het deksel open is tijdens
het rijden, kan deze letsel veroorzaken bij
een noodgeval.
PECH MET HET
VOERTUIG
Zet het voertuig bij pech onderweg in
de berm en gebruik de
alarmknipperlichten en/of de
gevarendriehoek, enz. Raadpleeg
"Schakelaar alarmknipperlichten".
Als de motor afslaat/niet werkt
Als de motor afslaat, is dit van invloed
op de besturing en regeling van het
voertuig. Let op het volgende voordat u
het voertuig naar een veilige plek
brengt:
De rembekrachtiging wordt
uitgeschakeld en het pedaal is
moeilijker in te trappen. Trap het
rempedaal harder in dan normaal.
Doordat het
stuurbekrachtigingssysteem niet meer
werkt, draait het stuurwiel zwaarder dan
normaal.
Bevestigingsbanden verbanddoos
en gevarendriehoek*
Met de in het voertuig aangebrachte
band(en), weergegeven in de
afbeelding, kunnen een verbanddoos
en een gevarendriehoek worden
bevestigd fig. 353.
Enkele cabine, dubbele cabine
De wand achter de stoel is voorzien van
een bevestigingsband voor een
verbanddoos en een gevarendriehoek
fig. 355.Anderhalve cabine
Onder de vloer aan de rechterkant van
de achterbank is een bevestigingsband
voor een verbanddoos aangebracht
fig. 354.
Links onder de achterstoel is een
bevestigingsband voor een
gevarendriehoek aangebracht.
353AHA106274
354AHA106287
226
NOODGEVALLEN
Page 229 of 332

NOODSTART
263) 264) 265) 266) 267) 268) 269) 270) 271) 272) 273) 274)
275) 276) 277) 278) 279)
Als de motor niet kan worden gestart
omdat de accu zwak of leeg is, kan de
accu van een ander voertuig worden
gebruikt om met startkabels de motor
te starten.
1. Zet de voertuigen dicht genoeg bij
elkaar om de accukabels te verbinden,
maar zorg ervoor dat de voertuigen
elkaar niet raken.
2. Zet alle lampen, de verwarming en
andere elektrische belastingen uit.
3. Zet beide voertuigen stevig op de
parkeerrem. Zet een automatische
versnellingsbak op "P" (parkeren) en
een handgeschakelde versnellingsbak
op "N" (vrijstand). Stop de motor.
4. Zorg ervoor dat de accuvloeistof het
juiste peil heeft. Raadpleeg "Accu".
5. Sluit één eind van de startkabel (1)
aan op de pluspool (+) van de lege
accu (A) en het andere eind (2) op de
pluspool (+) van de hulpaccu (B).
Sluit één eind van de andere startkabel
aan op de minpool (−) van de hulpaccu
(B) en het andere eind zover mogelijk
van de accu verwijderd, op het
motorblok van het voertuig met de lege
accu.
Opmerking Open de afdekking van de
accu voordat de startkabel op de
pluspool (+) van de accu wordt
aangesloten. Raadpleeg "Accu".6. Start de motor van het voertuig met
de hulpaccu, laat de motor enkele
minuten stationair draaien en start
vervolgens de motor van het voertuig
met de leeggelopen accu.
Opmerking Druk op voertuigen met het
Start&Stop-systeem op de
uitschakelaar van het "Start&Stop
OFF"-systeem om het systeem uit te
schakelen en te voorkomen dat de
motor automatisch af wordt gezet
voordat de accu volledig is geladen.
Raadpleeg "Uitschakelen"
7. Ontkoppel de kabels, nadat de
motor is gestart, in omgekeerde
volgorde en laat de motor enkele
minuten draaien.
Opmerking Als het voertuig wordt
gebruikt voordat de accu volledig is
geladen, kan een soepele werking van
de motor niet gegarandeerd worden en
zou het ABS-waarschuwingslampje
kunnen gaan branden. Raadpleeg
"Antiblokkeersysteem (ABS)".
355AHA106290356AHA102061
227
Page 230 of 332

BELANGRIJK
263)Voer de juiste procedures uit volgens
de onderstaande instructies, om de motor
met behulp van startkabels en een ander
voertuig te starten. Onjuiste procedures
zouden tot brand of explosies, of
beschadiging van de voertuigen kunnen
leiden.
264)Zorg ervoor dat er geen vonken,
sigaretten en vlammen in de buurt van de
accu komen, want die kunnen leiden tot
een explosie.
265)Probeer de motor niet te starten door
het voertuig te duwen of te trekken.
Hierdoor zou uw voertuig kunnen
beschadigen.
266)Controleer het andere voertuig. Het
moet voorzien zijn van een 12 V-accu. Als
het andere systeem geen 12 V-systeem is,
kan kortsluiting leiden tot beschadiging van
beide voertuigen.
267)Gebruik geschikte kabels voor de
accugrootte, om oververhitting van de
kabels te voorkomen.
268)Controleer de startkabels vóór gebruik
op schade en roest.
269)Draag altijd oogbescherming als u in
de buurt van de accu werkt.
270)Houd de accu buiten bereik van
kinderen.
271)Zet van tevoren de motor van beide
voertuigen af. Zorg ervoor dat de kabels of
uw kleding in de ventilator of aandrijflijn
kunnen komen. Dit zou kunnen leiden tot
persoonlijk letsel.272)Gebruik geen startkabels, als de
accuvloeistof niet zichtbaar is of bevroren
lijkt te zijn! Een accu kan scheuren of
ontploffen als de temperatuur onder het
vriespunt is of als de accu niet tot het juiste
peil is gevuld.
273)Elektrolyt is corrosief verdund
zwavelzuur. Als het elektrolyt (accuzuur) in
aanraking komt met uw handen, ogen,
kleding of het gelakte oppervlak van uw
voertuig, spoel deze dan grondig met
water. Als het elektrolyt in uw ogen komt,
spoel uw ogen dan onmiddellijk grondig uit
en zoek direct medische hulp.
274)Zorg ervoor dat de kabels op de
aangegeven plaatsen (weergegeven in de
afbeelding) worden aangesloten. Als de
kabels direct op de minpool (−) van de
accu worden aangesloten, kunnen de
ontvlambare gassen die door de accu
worden gegenereerd, vlam vatten en
ontploffen.
275)Sluit bij verbinding van de startkabels
de pluspool (+) niet aan op de minpool (−).
Hierdoor zouden vonken kunnen ontstaan,
waardoor de accu zou kunnen ontploffen.
276)Zorg ervoor dat de startkabel niet in
de koelventilator of andere draaiende delen
in de motorruimte komt.
277)Zorg ervoor dat de motor van het
hulpvoertuig blijft draaien.
278)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.279)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
228
NOODGEVALLEN