Hyundai Ioniq Hybrid 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: HYUNDAI, Model Year: 2017, Model line: Ioniq Hybrid, Model: Hyundai Ioniq Hybrid 2017Pages: 564, PDF Size: 47.22 MB
Page 421 of 564

5-102
Rijden met uw auto
Controleer de accu en de accukabels
Door de lage temperaturen in de
winter wordt de accu zwaarderbelast.Controleer de accu en de
kabels, zoals beschreven inhoofdstuk 7. De ladingstoestand
van de accu kan wordengecontroleerd door een officiële
HYUNDAI-dealer of een
garagebedrijf. Laat de motor indien nodig vullen
met een speciale "winterolie"
In sommige regio's wordt geadviseerd in de winter speciale
winterolie te gebruiken met een
lagere viscositeit. Zie hoofdstuk 8
voor meer informatie. Neem contact
op met een officiële HYUNDAI-
dealer als u niet weet welk type
winterolie u moet gebruiken. Controleer de bougies en hetontstekingssysteem
Controleer de bougies, zoals
beschreven in hoofdstuk 7.
Vervang ze indien nodig. Controleer
ook de bedrading en de onderdelen
van het ontstekingssysteem op
scheuren, slijtage en andere vormen
van beschadiging.
Voorkom bevriezing van de sloten
Spuit een goedgekeurde
slotontdooier of glycerine in het
sleutelgat om bevriezing van de
sloten te voorkomen. Verwijder het ijs
van een bevroren slot door het in te
spuiten met een goedgekeurde
slotontdooier. Als een slot inwendig
bevroren is, kunt u het proberen te
ontdooien met een verwarmde
sleutel. Zorg ervoor dat u zich niet
brandt aan de verwarmde sleutel.Gebruik goedgekeurde
ruitensproeierantivries
Vul het ruitensproeierreservoir met
goedgekeurde ruitensproeierantivries,
zoals voorgeschreven op het
reservoir, om bevriezing van de
ruitensproeiervloeistof te voorkomen.
Ruitensproeierantivries is verkrijgbaar
bij een officiële HYUNDAI-dealer en
de meeste automaterialenzaken.
Gebruik geen koelvloeistof of andere
soorten antivries omdat deze de lakkunnen beschadigen.
Page 422 of 564

5-103
Rijden met uw auto
5
Voorkom vastvriezen van de parkeerrem Onder bepaalde omstandigheden
kan de parkeerrem in geactiveerde
toestand vastvriezen. De kans
daarop is het grootst als er rond de
achterremmen sprake is van een
opeenhoping van sneeuw of ijs of als
de remmen nat zijn. Zet de
selectiehendel in stand P (parkeren)
als er een kans is dat de parkeerrem
bevriest. Leg ook blokken voor enachter de achterwielen om te
voorkomen dat de auto weg rolt.
Deactiveer daarna de parkeerrem.Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde van deauto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en ijs zich ophopen onder de
schermen en de bewegingen van de
stuurinrichting belemmeren.Controleer regelmatig de onderzijde
van de auto om er zeker van te zijn
dat de voorwielen en onderdelen van
de stuurinrichting vrij kunnen
bewegen als onder zware winterse
omstandigheden wordt gereden. Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de
weersomstandigheden, kan het
nodig zijn de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee te nemen.
Onder deze zaken vallen
bijvoorbeeld sneeuwkettingen, een
sleepkabel of -ketting, een
zaklantaarn, een alarmknipperlicht,
zand, een schep, startkabels, een
ruitenkrabber, handschoenen, een
stuk zeil of een kleed, een deken,enz.Plaats geen voorwerpen ofmaterialen in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of
materialen in de motorruimte die
koeling van de motor verhinderen
kan een storing of brand
veroorzaken. De schade die hierdoor
kan ontstaan valt niet onder de
fabrieksgarantie.
Page 423 of 564

5-104
Rijden met uw auto
Twee labels op de dorpel van het
bestuurdersportier geven aan voor
welke belading uw auto ontworpen
is: het informatielabel en het
typeplaatje.
Zorg ervoor dat u, voordat u uw auto
gaat beladen, weet wat de volgende
termen betekenen, zodat u uw auto
op de juiste manier kunt beladen. De
informatie vindt u bij de specificatiesen op het typeplaatje:
Rijklaar gewicht
Dit is het gewicht van de auto met
een volle brandstoftank en de
complete standaarduitrusting. Dit
gewicht is zonder passagiers, lading
en extra uitrusting.
Leeggewicht
Dit is het gewicht van de auto bij
aflevering plus het gewicht van de
achteraf gemonteerde uitrusting. Belading Dit getal heeft betrekking op al het
gewicht dat opgeteld wordt bij het
rijklaar gewicht, dus het gewicht van
de lading en de extra uitrusting.GAW (maximale asbelasting)
Dit is het totaalgewicht op elke as
(voor en achter), opgebouwd uit het
rijklaar gewicht en de totalebelasting.
GAWR (maximale toelaatbare asbelasting) Dit is de maximale toegestane
belasting op een enkele as (voor of
achter). Deze cijfers staan op het
typeplaatje. De totale belasting op
een as mag de GAWR nooit
overschrijden. GVW (maximaal toelaatbaar
totaalgewicht)
Dit is het rijklaar gewicht plus het
gewicht van de lading en van de
passagiers.
GVWR (maximale massa voertuig) Dit is het maximaal toelaatbaar
gewicht van de volledig belaste auto
(inclusief opties, uitrusting,
passagiers en lading). De GVWR
staat op het typeplaatje op de dorpel
van het bestuurdersportier.Overbeladen
VV
OO EERR TTUU IIGG GGEEWW IICC HH TT
De maximaal toelaatbare asbelasting en de maximale
massa van de auto staanvermeld op het typeplaatje
bevestigd aan het
bestuurdersportier (of
voorpassagiersportier). Het
overschrijden van deze waardes
kan een ongeval of schade aan
de auto veroorzaken. U kunt het
gewicht van uw lading
berekenen door de voorwerpen
(en personen) vooraf te wegen.
Wees voorzichtig uw auto niet
te overbeladen.
WAARSCHUWING
Page 424 of 564

5-105
Rijden met uw auto
5
RRIIJJ DD EENN MM EETT EE EE NN AA AANN HH AANN GGEERR
Het rijden met een aanhanger wordt voor deze auto niet aanbevolen.
Page 425 of 564

Wat te doen in een noodgeval
Alarmknipperlichten...............................................6-2
Wat te doen in een noodgeval
tijdens het rijden ...................................................6-2Als de motor afslaat tijdens het rijden .......................6-2
Als de motor afslaat op een kruising of splitsing ....6-2
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt ...........6-3
Als de motor niet gestart kan worden ...............6-4 Als de motor niet of langzaam ronddraait .................6-4
Als de motor normaal ronddraait
maar niet aanslaat ............................................................6-4
Starten met een hulpaccu ....................................6-4
Als de motor oververhit raakt .............................6-8
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) .....6-10 Controleer bandenspanning .........................................6-10
Bandenspanningscontrolesysteem .............................6-11
Waarschuwingslampje lage bandenspanning...........6-12
Waarschuwingslampje positie lage
bandenspanning en bandenspanning ........................6-12
Controlelampje storing TPMS
(bandenspanningscontrolesysteem) ...........................6-13 Een wiel verwisselen met TPMS .................................6-14 Als uw auto een lekke band heeft ....................6-16
Krik en gereedschap ......................................................6-16
Verwisselen van wielen..................................................6-17
Kriklabel .............................................................................6-22
EU conformiteitsverklaring voor krik ........................6-23
Met Tire Mobility Kit (TMK) .........................................6-24
Slepen ....................................................................6-34 Bergingsbedrijf ................................................................6-34
Afneembaar sleepoog ....................................................6-35
Slepen in een noodgeval ...............................................6-36
6
Page 426 of 564

6-2
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra
voorzichtigheid in acht te nemen bij
het naderen, inhalen of passeren van
uw auto.
Ze dienen te worden gebruikt in noodsituaties of als de auto aan de
kant van de weg tot stilstand is
gekomen. Druk op de schakelaar van de
alarmknipperlichten om de
alarmknipperlichten in of uit te
schakelen. Het maakt daarbij niet uit
in welke stand het contact staat. De
schakelaar bevindt zich in de
middenconsole. De schakelaar zorgt
ervoor dat alle knipperlichten
geactiveerd worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Als de motor afslaat tijdens het rijden
Laat de auto geleidelijk uitrollen enblijf daarbij rechtuitrijden. Probeer
de auto op een veilige plaats totstilstand te brengen.
Schakel de alarmknipperlichten in.
Probeer de motor weer te starten. We adviseren u contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer als de motor niet
start.
Als de motor afslaat op een kruising of splitsing
Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) en duw de auto naar een
veilige plaats als de motor afslaat op
een kruising of splitsing. Verlies
hierbij de veiligheid niet uit het oog.
AALLAA RRMM KKNN IIPP PP EERR LLIICC HH TTEENN
Wat te doen in een noodgeval
WW AATT TT EE DD OO EENN IINN EE EENN
N
N OO OODDGG EEVV AA LL TT IIJJ DD EENN SS HH EETT
R
R IIJJ DD EENN
OAE066001
Page 427 of 564

6-3
Wat te doen in een noodgeval
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
Laat het gaspedaal los enverminder vaart terwijl u rechtuit
blijft rijden. Trap niet direct hetrempedaal in en probeer ook niet
direct naar de kant van de weg testuren, omdat u hierdoor de
controle over de auto zou kunnen
verliezen en een ongeval zou
kunnen veroorzaken. Rem
voorzichtig zodra de snelheid zo
laag is dat u dat veilig kunt doen en
zet de auto aan de kant van de
weg. Zet de auto zo veel mogelijk
aan de kant van de weg en parkeer
op een stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als
u op een snelweg rijdt met
gescheiden rijbanen.
Druk, als de auto tot stilstand is gekomen, de schakelaar van de
alarmknipperlichten in, zet deselectiehendel in stand P
(parkeren), activeer de parkeerrem
en zet het contact in stand
LOCK/OFF. Laat alle inzittenden uitstappen.
Laat iedereen uitstappen aan die
zijde van de auto die van het
langsrijdende verkeer afgewend is.
Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen
verderop in dit hoofdstuk.
6
Page 428 of 564

6-4
AALLSS DD EE MM OOTTOO RR NN IIEE TT GG EESSTT AA RRTT KK AA NN WW OORRDD EENN
Wat te doen in een noodgeval
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
Zorg ervoor dat de selectiehendel
in stand P (parkeren) staat. De
auto kan alleen gestart worden alsde selectiehendel in stand P
(parkeren) staat.
Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker
gaat branden of uitgaat als u de
startmotor bedient, is de accu te
ver ontladen.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan
uw auto veroorzaken. Zie de
instructies voor "Starten methulpaccu" in dit hoofdstuk.
Als de motor normaal
ronddraait maar niet aanslaat
Controleer het brandstofniveau en vul indien nodig brandstof bij.
Als de motor nog steeds niet start,
neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer. Starten met een hulpaccu kan
gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste
manier gebeurt. Volg de procedures
voor het starten met een hulpaccu in
dit hoofdstuk om te voorkomen dat u
ernstig letsel oploopt of de auto
beschadigd raakt. Wij adviseren umet klem om een monteur of de
wegenwacht te raadplegen als u
twijfelt over het op de juiste manier
starten met een hulpaccu.
Als de auto aangesleept of
aangeduwd wordt, kan de
katalysator overbelast worden
wat kan resulteren in schade
aan het emissieregelsysteem.
OPMERKING
SS TT AA RRTTEENN MM EETT EE EE NN
H
H UU LLPP AA CCCCUU
Page 429 of 564

6-5
Wat te doen in een noodgeval
6
Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het
werken in de buurt van of aande accu om ERNSTIG LETSEL
te voorkomen:Lees de aanwijzingenvoor het omgaan met de
accu zorgvuldig door en
volg ze nauwkeurig op.
Draag een veiligheidsbril om uw ogen tegen wegspattend zuur te
beschermen.
Houd open vuur, vonken
en rokende materialen
uit de buurt van de accu.
Er bevindt zich altijd wat van het zeer licht
ontvlambare waterstof in
de accucellen. Dit kan
ontploffen als er een
ontstekingsbronaanwezig is.
Houd accu's buiten het
bereik van kinderen.
(Vervolg)
(Vervolg)Accu's bevattenzwavelzuur dat uitermate
corrosief is. Laataccuzuur niet in contact
komen met uw ogen,
huid of kleding.
Spoel uw ogen gedurende ten
minste 15 minuten en roep
onmiddellijk medische hulp in
wanneer u zuur in uw ogen
krijgt. Was uw huid grondig
wanneer deze in aanraking
komt met zuur. Roep
onmiddellijk medische hulp inwanneer u pijn of een brandend
gevoel hebt.
•Bij het optillen van een accu met een kunststof behuizingkan door de druk accuzuur
naar buiten komen. Houd bijhet optillen uw handen aan de
zijkant van de accu.
Probeer uw auto niet met een
hulpaccu te starten als de
lege accu bevroren is.
(Vervolg)
WAARSCHUWING(Vervolg)
Laad NOOIT een accu bij terwijl de accukabels nog
aangesloten zijn.
Het ontstekingssysteem werkt met hoogspanning.
Raak deze onderdelen NOOITaan als de motor draait of alshet contact in stand ON staat.
Voorkom dat de startkabel (+)
en (-) elkaar raken. Anders
kunnen vonken ontstaan.
De accu kan scheuren of
exploderen wanneer u een
ontladen of bevroren accu
start met behulp van eenhulpaccu.
Page 430 of 564

6-6
Wat te doen in een noodgeval
Om schade aan uw auto te
voorkomen:
• Gebruik alleen een 12V-voedingsbron (accu of
startbooster) om de auto met
een hulpaccu te starten.
Probeer uw auto niet aan te duwen.
informatie Een onjuist afgevoerde accukan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de accu volgens de
wettelijke voorschriften af.
Startprocedure met behulp van
een hulpaccu
1. Plaats de auto's zo dicht bij elkaar dat de startkabels de afstandtussen de accu's kunnen
overbruggen, maar zorg ervoor
dat de auto's elkaar niet raken.
2.Voorkom te allen tijde dat u in aanraking komt met ventilatoren of
andere bewegende onderdelen,
ook al draaien de motoren niet.
3. Schakel alle elektrische verbruikers, zoals het
audiosysteem, de verlichting, de
airconditioning, enz. uit. Zet deselectiehendel in stand P
(parkeren) en activeer de
parkeerrem. Zet de motor van
beide auto's UIT.
informatie
De accu van uw auto bevindt zich in
de bagageruimte. 4. Sluit de startkabels aan in de
volgorde die in de afbeelding is
aangegeven. Sluit eerst de ene
startkabel aan op de rode,
positieve (+) hulpstartaansluiting
van uw auto (1).
5. Sluit het andere uiteinde van de startkabel aan op de rode,
positieve (+) pool van de
accu/hulpstartaansluiting van deandere auto (2).
6.Sluit de tweede startkabel aan op de zwarte, negatieve (-) pool van
de accu/massa van de andere auto(3).
i
i
AANWIJZING
OAE066004
Pb