JEEP GRAND CHEROKEE 2017 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2017, Model line: GRAND CHEROKEE, Model: JEEP GRAND CHEROKEE 2017Pages: 414, PDF Size: 6.11 MB
Page 51 of 414
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort in de richting van het
stuurwiel te trekken. Hierdoor wordt het
grootlicht ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatische verlichting
Het regelsysteem van het automatisch groot-
licht zorgt voor meer licht van de koplampen
in het donker door automatische regeling van
het grootlicht met behulp van een op de
achteruitkijkspiegel gemonteerde digitale ca-
mera. Deze camera detecteert de verlichting
van andere voertuigen en zorgt ervoor dat
automatisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende voertui-
gen uit het zicht van de camera zijn verdwe-
nen.OPMERKING:
• De regeling automatisch grootlicht kan
worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect systeem. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in de gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
• Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het
systeem zal ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels.
• Om de geavanceerde gevoeligheidsrege-
ling automatisch grootlicht (standaard) te
verlaten en te navigeren naar verminderde
gevoeligheidsregeling grootlicht (niet aan-
bevolen), laat u binnen 10 seconden na
het uitschakelen van het contact de groot-
lichthendel 6 volledige aan/uit-cycli door-
lopen. Het systeem keert terug naar de
standaardinstelling bij contact uit.Als de voorruit of spiegel voor de regeling van
het automatische grootlicht wordt vervangen,
moet de spiegel opnieuw worden gericht om
zeker te zijn van een correcte werking. Neem
contact op met uw erkende dealer.
Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instrumentenver-
lichting in te schakelen, draait u de koplamp-
schakelaar rechtsom. Om de parkeerlichten
uit te schakelen, draait u de koplampschake-
laar terug in de stand O (Off, Uit).
Uitschakelvertraging koplampverlichting
Uw auto is uitgerust met uitschakelvertraging
van de koplampverlichting waardoor de kop-
lampen ongeveer 90 seconden blijven bran-
den na het uitstappen. Deze vertraging wordt
ingeschakeld wanneer de contactschakelaar
in de stand OFF wordt gezet terwijl de kop-
lampschakelaar is ingeschakeld en vervol-
gens wordt uitgeschakeld. U kunt de uitscha-
kelvertraging van de koplampen annuleren
49
Page 52 of 414
door de koplampschakelaar in en vervolgens
uit te schakelen of door de contactschakelaar
in de stand ON te zetten.
OPMERKING:
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in de gebruikers-
handleiding op www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig
De mistlampen vóór en mistachterlichten
kunt u naar wens gebruiken als het zicht door
mist is verslechterd. De mistlampen worden
in deze volgorde ingeschakeld: als u de kop-
lampschakelaar één keer indrukt, gaan de
mistkoplampen aan. Druk de schakelaar een
tweede keer in om de mistachterlichten in te
schakelen (mistlampen vóór blijven aan).
Druk de schakelaar een derde keer in om de
mistachterlichten uit te schakelen (mistkop-
lampen blijven aan). Druk de schakelaar een
vierde keer in om de mistkoplampen uit te
schakelen.OPMERKING:
De koplampschakelaar moet in de stand par-
keerlicht of koplampen staan voordat de
mistlampschakelaar ingedrukt kan worden.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden op het display in de instrumenten-
groep gaan knipperen, wat betekent dat de
richtingaanwijzers voor en achter naar beho-
ren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat bran-
den wanneer u de hendel beweegt, is waar-
schijnlijk de desbetreffende lamp defect.
Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal en gaat vervolgens automatisch
uit.
Schakelaar mistlampen
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
50
Page 53 of 414
INTERIEURVERLICHTING
Instap- en interieurverlichting
De portier- en plafondverlichting worden in-
geschakeld als de voorportieren worden ge-
opend of als de dimschakelaar (draaischake-
laar aan de rechterkant van de
komlampschakelaar) zo ver mogelijk omhoog
wordt gedraaid. Als uw voertuig is uitgerust
met afstandsbediening en de ontgrendeltoets
op de sleutelhouder wordt ingedrukt, gaan de
portier- en plafondverlichting branden. Wan-
neer een portier is geopend en de interieur-
verlichting brandt dan kunt u de interieurver-
lichting uitschakelen door de dimschakelaar
helemaal naar beneden te draaien in de stand
O (uit). Dit wordt ook de “Party”-modus ge-
noemd omdat in deze modus de deuren lan-
ger open kunnen blijven staan zonder dat de
accu van de auto leegraakt.
De helderheid van de verlichting van het
instrumentenpaneel kan worden geregeld
door de dimschakelaar omhoog (helderder) of
omlaag (dimmen) te draaien. Als de koplam-
pen zijn ingeschakeld, kunt u de helderheid
van het display in de instrumentengroep, deradio en dakconsole verhogen door de scha-
kelaar zo ver mogelijk omhoog te draaien
totdat u een klik hoort. Deze functie wordt de
“Parade”-modus genoemd en is handig als
de koplampen overdag nodig zijn.
RUITENWISSER/-SPROEIER
De multifunctionele hendel bevindt zich aan
de linkerzijde van de stuurkolom.
Ruitenwissers voorruit
De bedieningselementen voor de
ruitenwisser/-sproeier bevinden zich op de
multifunctionele hendel aan de linkerzijde
van de stuurkolom. De voorruitenwissers wor-
den bediend door een schakelaar te bedienen
op het uiteinde van de hendel. Raadpleeg de
paragraaf "Ruitenwisser achter" in dit hoofd-
stuk voor informatie over de ruitenwisser/-
sproeier achter.
Bediening van de ruitenwisser
Draai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste vier klikstanden voor intervalwis-
sen, de vijfde klikstand voor een lage wissnel-
heid en de zesde klikstand voor een hoge
wissnelheid.
Dimschakelaar
Multifunctionele hendel
51
Page 54 of 414
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terug-
keren naar de ruststand. Wanneer de rui-
tenwisserschakelaar is uitgezet en de wis-
serbladen niet kunnen terugkeren naar de
ruststand, kan dat schade toebrengen aan
de ruitenwissermotor.
Regensensor
Deze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers
in. De functie is vooral handig wanneer spat-
water van de weg of water dat van de ruiten-
wissers van een voorliggende auto wordt ge-
blazen, op de voorruit terechtkomt. Draai het
uiteinde van de multifunctionele hendel naar
één van de vier standen om deze functie te
activeren.
Automatisch wissen
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig
en wisserintervalstand 4 is het meest gevoe-
lig. Bij normale regenval dient stand 3 teworden gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de regensensor wilt ver-
kleinen. Gebruik stand 4 als u de gevoelig-
heid van de regensensor wilt vergroten. Zet
de ruitenwisserschakelaar in de stand OFF
als u het systeem niet wilt gebruiken.
OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van Rain-X en was- of silico-
nenhoudende producten kan de prestaties
van de regensensor beïnvloeden.
•
De regensensor kan worden in- en uitgescha-
keld met het Uconnect systeem, raadpleeg
de paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in de gebruikers-
handleiding op
www.mopar.eu/owner voor
meer informatie.Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
•Lage omgevingstemperatuur— Als de con-
tactschakelaar voor het eerst in de stand
ON wordt gezet, dan werkt het regensen-
sorsysteem pas wanneer de ruitenwisser-
schakelaar wordt bediend, de voertuig-
snelheid hoger is dan 0 km/u (0 mph) of
de buitentemperatuur hoger is dan 0 °C
(32 °F).
•Versnellingsbak in de neutraalstand— Als
de contactschakelaar in de stand ON staat
en de versnellingsbak in de neutraalstand
staat, dan werkt het regensensorsysteem
pas wanneer de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend, de voertuigsnelheid hoger
is dan 5 km/u (3 mph) of als de schakel-
hendel uit de neutraalstand wordt gezet.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
52
Page 55 of 414
Ruitenwisser achter
De schakelaars voor de bediening van de
ruitenwisser/sproeier van de achterruit bevin-
den zich op de multifunctionele hendel links
van de stuurkolom. De ruitenwisser/sproeier
van de achterruit kan worden bediend door
aan de schakelaar in het midden van de
hendel te draaien.
Bediening van de ruitenwisser
Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.
Als u het middendeel van de hendel nog-
maals naar boven draait, wordt de sproeier-
pomp ingeschakeld. Deze blijft ingeschakeld
zolang u de hendel in deze stand vasthoudt.
Zodra u de schakelaar loslaat, wordt het con-
tinue bedrijf van de achterruitwisser hervat.
Als deze draaischakelaar in de stand OFF
staat en u de schakelaar naar beneden draait,
wordt de sproeierpomp van de achterruit in-
geschakeld. Deze blijft ingeschakeld zolang u
de hendel in deze stand vasthoudt. Als u deschakelaar loslaat, dan keert deze terug in de
stand OFF. De ruitenwissers maken dan een
paar slagen en keren vervolgens terug in de
ruststand.
OPMERKING:
Om het systeem te beschermen, stopt de
pomp automatisch als de schakelaar langer
dan 20 seconden wordt vastgehouden. Als u
de schakelaar loslaat, hervat de pomp het
normale bedrijf.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand OFF wordt ge-
zet, keert de ruitenwisser automatisch in de
ruststand terug.
KOPLAMPSPROEIERS —
INDIEN AANWEZIG
Met de multifunctionele hendel bedient u de
koplampsproeiers wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON staat en de koplampen
zijn ingeschakeld. De multifunctionele hen-
del bevindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.Om de koplampsproeiers te gebruiken, drukt
u de multifunctionele hendel naar binnen (in
de richting van de stuurkolom) en laat hem
los. De koplampsproeiers spuiten gedurende
een ingestelde tijd vloeistof onder druk op de
lenzen van de koplampen. Ook de ruiten-
sproeiers treden in werking en de ruitenwis-
sers maken een wisbeweging.
OPMERKING:
Nadat de contactschakelaar in de stand ON is
gezet en de koplampen zijn ingeschakeld,
treden de koplampsproeiers bij de eerste
straal van de ruitensproeiers in werking en
vervolgens bij elke elfde straal.
KLIMAATREGELING
Overzicht
Met behulp van de klimaatregeling kunt u de
temperatuur, de luchtstroom en de verdeling
ervan in het voertuig nauwkeurig regelen. De
bedieningselementen bevinden zich op het in-
strumentenpaneel, onder de radio.
53
Page 56 of 414
Automatische klimaatregeling Uconnect 5.0
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
54
Page 57 of 414
Automatische klimaatregeling Uconnect 8.4 /8.4 NAV
55
Page 58 of 414
Bedieningselementen automatische klimaatregeling op het front
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
56
Page 59 of 414
Omschrijving van bedieningselementen
Pictogram Omschrijving
Knop MAX A/C
Druk deze knop kort in om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer MAX A/C is ingescha-
keld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C naar de handmatige modus en gaat het indica-
tielampje MAX A/C uit.
A/C-knop
Druk deze toets kort in om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje gaat branden wanneer A/C is ingescha-
keld.
Recirculatieknop
Kies kort deze schermtoets of druk op de toets op het front om te wisselen tussen recirculatie- en buitenluchtmodus.
Recirculatie kan worden gebruikt om te voorkomen dat rook, vieze luchtjes, stof of vocht van buitenaf binnendringen.
OPMERKING:
•
Langdurig gebruik van de recirculatiestand maakt de interieurlucht benauwd en daardoor kunnen de ruiten gaan be-
slaan. Langdurig gebruik van deze stand is niet verstandig.
• Door het gebruik van de recirculatiestand kunnen bij koud of vochtig weer de ruiten aan de binnenzijde beslaan, om-
dat zich in het voertuig te veel vocht verzamelt. Selecteer toevoer van buitenlucht voor maximale ontwaseming.
• Recirculatie kan worden gebruikt in alle modi, behalve voor ontdooien.
• De airco kan handmatig worden afgezet zonder dat de functiekeuze wordt verstoord.
Toets AUTO
Regelt automatisch de interieurtemperatuur door de luchtverdeling en de luchthoeveelheid in te stellen. Door het
inschakelen van deze functie, wordt tussen de automatische werking en de handmatige modus geschakeld. Raad-
pleeg het hoofdstuk "Automatische werking" voor meer informatie hierover.
57
Page 60 of 414
Pictogram Omschrijving
Knop Ontdooien vóór
Met de toets Ontdooien vóór wordt de huidige ingestelde luchtstroom gewijzigd in de modus Ontdooien. Het indicatie-
lampje brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. De lucht stroomt via de roosters voor ontwaseming van de voorruit
en zijramen. Wanneer de toets Ontdooien wordt geselecteerd, zal het aanjagertoerental toenemen. Gebruik de ontdooi-
stand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de voorruit en de zijramen te ontdooien.
Als de ontdooistand vóór wordt uitgeschakeld, wordt de vorige instelling van de klimaatregeling opnieuw actief.
Knop Ontdooien achter
Met de toets Ontdooien achter worden de achterruitverwarming en de verwarmde buitenspiegels (indien aanwezig) inge-
schakeld. Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingeschakeld. De achterruitverwarming wordt
na ongeveer tien minuten automatisch uitgeschakeld.
Toetsen temperatuur omhoog en omlaag voor bestuurderszijde en passagierszijde
Biedt de bestuurder en de passagier een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op de rode toets op het front of de
rode schermtoets of druk op de temperatuurbalk en schuif deze naar de schermtoets met de rode pijl om de ingestelde
temperatuur te verhogen. Druk op de blauwe toets op het front of de blauwe schermtoets of druk op de temperatuurbalk
en schuif deze naar de schermtoets met de blauwe pijl om de ingestelde temperatuur te verlagen.
Knop SYNC
Kies de schermtoets SYNC (synchroniseren) om de stand SYNC in of uit te schakelen. Het indicatielampje SYNC brandt
wanneer deze functie is ingeschakeld. SYNC wordt gebruikt om de temperatuurinstelling aan passagierszijde te synchro-
niseren met die aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstelling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de functie
SYNC actief is, zal deze functie automatisch worden uitgeschakeld.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
58