JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 31 of 292

WAARSCHUWING!
• Alle inzittenden, inclusief de bestuur-
der, mogen de auto niet besturen en niet
in de auto zitten totdat de hoofdsteunen
in de juiste stand staan om het risico op
nekletsel bij een botsing te minimalise-
ren.
• De hoofdsteunen mogen nooit worden
afgesteld tijdens het rijden. Rijden in
een auto zonder hoofdsteunen of met
onjuist afgestelde hoofdsteunen kan lei-
den tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in
het geval van een aanrijding.
Hoofdsteunen vóór
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op
de verstelknop onder aan de hoofdsteun en
drukt u de hoofdsteun naar beneden.
Om de hoofdsteun te verwijderen, zet u deze
zo ver mogelijk omhoog en drukt u vervolgens
op de verstelknop en de ontgrendelingsknop
aan de onderkant van elke stang terwijl u de
hoofdsteun omhoogtrekt. Om de hoofdsteun
weer aan te brengen, plaatst u de stangen vande hoofdsteun in de gaten en drukt u de steun
omlaag. Stel hem vervolgens af op de juiste
hoogte.
WAARSCHUWING!
• Een losse hoofdsteun kan bij een nood-
stop of aanrijding naar voren schieten en
WAARSCHUWING!
zo de inzittenden ernstig of zelfs dode-
lijk letsel toebrengen. Berg verwijderde
hoofdsteunen altijd veilig op op een
plaats buiten de cabine.
• ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in
het voertuig worden aangebracht om de
inzittenden afdoende te beschermen.
Volg de bovenstaande instructies voor
het opnieuw aanbrengen voordat u het
voertuig gebruikt of plaatsneemt op een
stoel.
OPMERKING:
Draai de hoofdsteunen niet 180 graden (an-
dersom) in een poging om extra ruimte te
scheppen tussen de steun en de achterkant
van uw hoofd.
Hoofdsteunen achterin - 2-deurs model
De hoofdsteunen van de achterbank zijn niet
verstelbaar. Ze kunnen worden verwijderd,
zodat de achterbank eenvoudiger kan worden
verwijderd. Om de hoofdsteun te verwijderen,
drukt u op de knop op elk van de twee
geleidestangen van de hoofdsteun en trekt u
Hoofdsteun vóór
1 — Ontgrendelknop
2 — Verstelknop
29
Page 32 of 292

de hoofdsteun naar boven. Vervang de hoofd-
steun voordat u passagiers op de achterbank
gaat vervoeren. Om de hoofdsteun te vervan-
gen, steekt u de stangen van de hoofdsteun
in de geleiders en drukt u de hoofdsteun naar
beneden tot hij vastzit.
WAARSCHUWING!
• Rijd niet met het voertuig wanneer de
hoofdsteunen van de achterbank ontbre-
WAARSCHUWING!
ken en personen op de achterbank zit-
ten. Bij een ongeval lopen personen op
de achterbank zonder hoofdsteunen
meer risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Een losse hoofdsteun kan bij een nood-
stop of aanrijding naar voren schieten en
zo de inzittenden ernstig of zelfs dode-
lijk letsel toebrengen. Berg verwijderde
hoofdsteunen altijd veilig op op een
plaats buiten de cabine.
• ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in
het voertuig worden aangebracht om de
inzittenden afdoende te beschermen.
Volg de bovenstaande instructies voor
het opnieuw aanbrengen voordat u het
voertuig gebruikt of plaatsneemt op een
stoel.
OPMERKING:
Draai de hoofdsteunen niet 180 graden (an-
dersom) in een poging om extra ruimte te
scheppen tussen de steun en de achterkant
van uw hoofd.
Hoofdsteunen achterin — vierdeursmodel
De achterbank is uitgerust met niet-
verstelbare buitenste hoofdsteunen en een
verwijderbare middelste hoofdsteun. Om de
middelste hoofdsteun te verwijderen, drukt u
op de ontgrendelknop onder aan de hoofd-
steun en trekt u de hoofdsteun omhoog. Om
de hoofdsteun aan te brengen, houdt u de
ontgrendelknop ingedrukt terwijl u de hoofd-
steun omlaag duwt.
WAARSCHUWING!
• Rijd niet met het voertuig wanneer de
hoofdsteunen van de achterbank ontbre-
ken en personen op de achterbank zit-
ten. Bij een ongeval lopen personen op
de achterbank zonder hoofdsteunen
meer risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel.
• Een losse hoofdsteun kan bij een nood-
stop of aanrijding naar voren schieten en
zo de inzittenden ernstig of zelfs dode-
lijk letsel toebrengen. Berg verwijderde
hoofdsteunen altijd veilig op op een
plaats buiten de cabine.
Hoofdsteun achterin
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
30
Page 33 of 292

WAARSCHUWING!
• ALLE hoofdsteunen MOETEN weer in
het voertuig worden aangebracht om de
inzittenden afdoende te beschermen.
Volg de bovenstaande instructies voor
het opnieuw aanbrengen voordat u het
voertuig gebruikt of plaatsneemt op een
stoel.
OPMERKING:
Draai de hoofdsteunen niet 180 graden (an-
dersom) in een poging om extra ruimte te
scheppen tussen de steun en de achterkant
van uw hoofd.
STUURWIEL
Verstelbare stuurkolom
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de
hoogte verstellen. De hendel voor het verstel-
len van de stuurkolom bevindt zich aan de
stuurkolom, onder de richtingaanwijzerhen-
del.De verstelbare stuurkolom verstellen
1. Duw de hendel omlaag om de stuurkolom
te ontgrendelen.
2. Terwijl u met één hand stevig het stuur
vasthoudt, beweegt u de stuurkolom naar
wens omhoog of omlaag.
3. Trek de hendel omhoog om de stuurkolom
stevig te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het
rijden of rijden als de stuurkolom niet is
vergrendeld, kan ertoe leiden dat de be-
stuurder de macht over het stuur verliest.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan
dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot ge-
volg hebben.
SPIEGELS
Verwarmde buitenspiegels — indien
aanwezig
Deze buitenspiegels worden verwarmd om ijs
te ontdooien. Deze functie wordt geactiveerd
wanneer u de achterruitverwarming inscha-
kelt (indien aanwezig). Raadpleeg de para-
graaf "Klimaatregeling" in het hoofdstuk "Uw
voertuig leren kennen" voor meer informatie.
Hendel voor het verstellen van de
stuurkolom
31
Page 34 of 292

BUITENVERLICHTING
Koplampen en parkeerlichten
Draai het uiteinde van de multifunctionele
hendel in de eerste klikstand om de parkeer-
lichten in te schakelen. Draai de hendel in de
tweede stand om de koplampen in te schake-
len.
Daglichtlampen — indien aanwezig
De koplampen gaan met een laag intensi-
teitsniveau branden wanneer er naar een an-
dere stand dan PARK (automatische versnel-
lingsbak) wordt geschakeld of wanneer het
voertuig begint te rijden (handgeschakelde
versnellingsbak).
OPMERKING:
De daglichtlamp aan dezelfde kant van het
voertuig als de actieve richtingaanwijzer gaat
automatisch uit wanneer een richtingaanwij-
zer is ingeschakeld en gaat weer branden
wanneer de richtingaanwijzer is uitgescha-
keld.
Schakelaar dimlicht/grootlicht
Druk de multifunctionele hendel in de rich-
ting van het instrumentenpaneel om het
grootlicht in te schakelen. Door de multifunc-
tionele hendel richting het stuurwiel te trek-
ken, wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
Lichtsignaal
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort naar u toe te trekken.
Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld
en blijft dit ingeschakeld tot u de hendel weer
loslaat.
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig
Dit systeem schakelt de koplampen automa-
tisch in of uit in overeenstemming met de
sterkte van het omgevingslicht. Om het sys-
teem in te schakelen, draait u het uiteinde
van de multifunctionele hendel in de stand
AUTO (derde klikstand). Bij ingeschakeld
systeem is de uitschakelvertraging van de
koplampen ook ingeschakeld. Dit betekent
dat de koplampen nog maximaal 90 secon-
den lang blijven branden nadat u de contact-
schakelaar in de stand LOCK heeft gezet. Om
het automatisch systeem uit te schakelen,
draait u het uiteinde van de multifunctionele
hendel uit de stand AUTO.
Hendel richtingaanwijzer/verlichting
1 — Trek aan mistlamp vóór
2 — Draaien koplampschakelaar
3 — Draai aan dimschakelaar instru-
mentenpaneelUW VOERTUIG LEREN KENNEN
32
Page 35 of 292

OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische stand gaan
de koplampen pas branden zodra de motor
draait.
Mistlampen vóór
De schakelaar van de mistlampen vóór be-
vindt zich op de multifunctionele hendel.
Schakel, om de mistlampen vóór in te scha-
kelen, het stadslicht of het dimlicht in en trek
het uiteinde van de hendel uit.
OPMERKING:
De mistlampen branden alleen bij ingescha-
keld stadslicht of dimlicht. Als grootlicht
wordt ingeschakeld, worden de mistlampen
uitgeschakeld.
Mistachterlicht — indien aanwezig
Bij dichte mist kunt u desgewenst de achter-
mistlampen inschakelen. U schakelt de ach-
termistlichten in door het dimlicht, groot-
licht, of de mistlampen vóór in te schakelen,
het uiteinde van de multifunctionele hendel
naar buiten te trekken en de hendel in de
laatste klikstand te draaien.
Richtingaanwijzers
Beweeg de multifunctionele hendel op of
neer om te controleren of de pijlen aan beide
zijden van de instrumentengroep gaan knip-
peren, wat betekent dat de richtingaanwijzers
voor en achter naar behoren werken.
OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en
niet knippert, of als een van de lampjes zeer
snel knippert, controleer dan aan de bui-
tenzijde van de auto of een lamp defect is.
Wanneer een van de richtingaanwijzers niet
gaat branden wanneer u de hendel be-
weegt, is waarschijnlijk de desbetreffende
lamp defect.
• Er klinkt een geluidssignaal als de richting-
aanwijzers meer dan 1 mijl (2 km) aan
blijven staan.
Lane Change Assist — indien aanwezig
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de
richtingaanwijzer (rechts of links) knippert
dan driemaal en gaat vervolgens automatisch
uit.
Waarschuwingssignaal verlichting aan
Als de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is ge-
zet, klinkt er een geluidssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Hoogteverstelling koplampen — indien
aanwezig
Uw auto is mogelijk uitgerust met een kop-
lampverstellingssysteem. Met dit systeem
zijn de koplampen altijd correct afgesteld,
ongeacht de belading van de auto.
De bedieningsschakelaar bevindt zich in de
rij schakelaars onder de bedieningselemen-
ten van de klimaatregeling.
33
Page 36 of 292

Bediening: druk op de bedieningsschakelaar
totdat de indicator naast het nummer dat
overeenkomt met de belasting in onder-
staande tabel oplicht op de schakelaar.
0/1Alleen bestuurder, of
bestuurder en voor-
passagier.
2Alle zitplaatsen be-
zet, en een gelijkma-
tig verdeelde lading
in de bagageruimte.
Het totale gewicht
van passagiers plus
lading blijft onder
het maximale laadge-
wicht van de auto.
3Bestuurder, en een
gelijkmatig verdeelde
lading in de bagage-
ruimte. Het totale
gewicht van bestuur-
der plus lading blijft
beneden het maxi-
male laadgewicht van
de auto.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/-
sproeiers bevindt zich op de rechterkant van
de stuurkolom. De voorruitenwissers worden
bediend door een schakelaar te bedienen op
het uiteinde van de hendel. Raadpleeg de
paragraaf "Ruitenwisser/-sproeier achterruit"
in dit hoofdstuk voor meer informatie over de
ruitenwisser/-sproeier van de achterruit.
Bediening van de ruitenwissers
Draai voor langzame wisbewegingen het uit-
einde van de hendel naar boven tot de tweede
klikstand voorbij de intervalstand. Draai voorsnelle wisbewegingen het uiteinde van de
hendel naar boven tot de derde klikstand
voorbij de intervalstand.
LET OP!
Laat bij winters weer de ruitenwissers
eerst in hun beginstand terugkeren voor-
dat u de motor afzet en zorg dat de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld. Als de ruiten-
wissers ingeschakeld blijven, vriezen de
ruitenwissers aan de voorruit vast en kan
de ruitenwissermotor beschadigd raken
wanneer de motor weer wordt gestart.
Intervalstand
Gebruik de intervalstand wanneer het door de
weersomstandigheden wenselijk is om de rui-
tenwissers met een variabel interval te laten
wissen. Draai het uiteinde van de hendel naar
de eerste klikstand voor een van de vijf inter-
valstanden. De intervalcyclus kan variabel
worden ingesteld tussen 1 en 18 seconden.
Bedieningshendel ruitenwisser/-sproeier
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
34
Page 37 of 292

OPMERKING:
De intervaltijd tussen wisslagen is afhanke-
lijk van de voertuigsnelheid. Als de rijsnel-
heid lager is dan 16 km/u (10 mph), worden
de intervaltijden verdubbeld.
Ruitensproeiers
Als u de ruitensproeier wilt inschakelen, trekt
u de hendel naar u toe en houdt u de hendel
ingedrukt zolang het sproeien nodig is. Als u
aan de hendel trekt terwijl deze in de inter-
valstand staat, wordt de wisser ingeschakeld
en zal nog twee of drie wiscycli uitvoeren
nadat u de hendel hebt losgelaten. Vervol-
gens wordt het eerder geselecteerde interval
hervat.
Als u aan de hendel trekt terwijl de wisser niet
is ingeschakeld, zal de wisser twee of drie
wiscycli uitvoeren. Daarna stoppen de
ruitenwissers.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
MIST-functie
Druk de ruitenwisserhendel in om de ruiten-
wissers één wisbeweging te laten maken om
opspattend water afkomstig van een passe-
rende auto te verwijderen. De ruitenwissers
blijven ingeschakeld zolang de schakelaar
wordt ingedrukt.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Achterruitwisser/-sproeier — indien
aanwezig
Met een draaiknop op het middendeel van de
bedieningshendel (aan de rechterkant van de
stuurkolom) bedient u de achterruitwisser/-
sproeier.
Draai de schakelaar in de eerste stand naar
boven om de achterruitwisser in te schake-
len.
Draai de schakelaar naar boven tot voorbij de
eerste stand om de achterruitsproeier in te
schakelen. De ruitensproeierpomp en de wis-
ser blijven werken zolang u de schakelaar in
deze stand houd. Na loslaten maakt de rui-
tenwisser nog twee tot drie wisbewegingen en
keert vervolgens in de ruststand terug.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand LOCK is gezet,
keert de ruitenwisser automatisch in de rust-
stand terug. Wanneer u de motor weer wordt
gestart, zal de wisser weer gaan werken vol-
gens de stand van de schakelaar.
35
Page 38 of 292

KLIMAATREGELING
Overzicht automatische klimaatregeling
Automatische temperatuurregeling
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
36
Page 39 of 292

Beschrijvingen van automatische klimaatregeling
Pictogram Omschrijving
A/C-knop
Druk op de A/C-knop om de airconditioning in te schakelen. Er gaat een LED branden wanneer de airconditioning is in-
geschakeld.
Automatische werking
De automatische temperatuurregeling handhaaft automatisch het klimaat in de cabine op de niveaus zoals die door de
bestuurder en passagier zijn gewenst. De bediening van het systeem is vrij eenvoudig.
Draai de modusregelknop (rechts) en de aanjagerschakelaar (links) in de stand AUTO.
Raadpleeg "Automatische werking" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
OPMERKING:
De stand AUTO levert alleen voor de inzittenden voorin de beste resultaten.
Recirculatieknop
Druk kort op deze toets om het systeem te laten wisselen tussen recirculatie- en buitenluchtmodus. Recirculatie kan
worden gebruikt om te voorkomen dat rook, vieze luchtjes, stof of vocht van buitenaf binnendringen.
OPMERKING:
• Langdurig gebruik van de recirculatiestand maakt de interieurlucht benauwd en daardoor kunnen de ruiten gaan be-
slaan. Langdurig gebruik van deze stand is niet verstandig.
• Door het gebruik van de recirculatiestand kunnen bij koud of vochtig weer de ruiten aan de binnenzijde beslaan, om-
dat zich in het voertuig te veel vocht verzamelt. Selecteer toevoer van buitenlucht voor maximale ontwaseming.
• Recirculatie kan worden gebruikt in alle modi, behalve voor ontdooien.
• De airco kan handmatig worden afgezet zonder dat de functiekeuze wordt verstoord.
Knop Ontdooien achter
Druk kort op de toets Ontdooien achter om de achterruitverwarming in te schakelen en de verwarmde buitenspiegels
(indien aanwezig). Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingeschakeld. De achterruitverwar-
ming wordt na ongeveer tien minuten automatisch uitgeschakeld.
37
Page 40 of 292

Pictogram Omschrijving
Temperatuurregeling
Met deze knop regelt u de luchttemperatuur in het interieur. Draai de knop linksom, vanaf het bovenste punt naar het
blauwe gebied van de schaal om een lagere temperatuur te kiezen. Draai de knop rechtsom naar het rode gebied om
een hogere temperatuur te kiezen.
Aanjagerschakelaar
Er zijn zeven aanjagerstanden. Met deze knop regelt u de hoeveelheid lucht die in elke stand door het systeem wordt
gevoerd. De aanjagersnelheid neemt toe als de regelknop vanaf de stand off (uit) naar rechts wordt gedraaid.
OPMERKING:
Afhankelijk van de configuratie kan uw voertuig zijn uitgerust met vier aanjagerstanden.
Modusselectie
Draai aan de knop om de verdeling van de luchtstroom aan te passen. De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat
lucht vanuit de luchtroosters in het instrumentenpaneel, de vloerroosters, ontdooiroosters en de ontwasemingsroosters
stroomt. De volgende standen zijn beschikbaar:
Ventilatie
instrumentenpaneel
Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters in het instrumentenpaneel. U kunt deze roosters afzonderlijk verstellen om zo
de luchtstroming te regelen. De lamellen van de uitblaasopeningen in het midden en in de zijpanelen kunnen omhoog
en omlaag en naar links en naar rechts worden bewogen om zo de richting van de luchtstroom te regelen.
Stand Twee niveaus
Stand Twee niveaus
Lucht stroomt uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel en de roosters in de vloer. Een geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
OPMERKING:
De stand Twee niveaus is bedoeld om comfort te bieden door koele lucht uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel
en warme lucht uit de vloerroosters te laten stromen.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
38