JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 61 of 292

UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
DISPLAY IN DE INSTRUMENTEN-
GROEP — INDIEN AANWEZIG . . .60
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep............60
Berichten Display in instrumentengroep .61
Schakelindicator (GSI) — indien
aanwezig....................62
Oil Change Required
(olieverversing vereist)............62
WAARSCHUWINGSLAMPJES EN
MELDINGEN................63
Rode waarschuwingslampjes........63
Gele waarschuwingslampjes.........65
Gele controlelampjes.............68
Groene controlelampjes...........69
Witte controlelampjes............69
Blauwe controlelampjes...........69
BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBDII ....................70
Boorddiagnosesysteem (OBD II) en
cyberveiligheid.................70
Bericht brandstofvuldop los........71
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
59
Page 62 of 292

DISPLAY IN DE
INSTRUMENTENGROEP —
INDIEN AANWEZIG
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met een
display in de instrumentengroep, dat de be-
stuurder nuttige informatie biedt. Met het
contact in de stand STOP/OFF, zorgt het
openen/sluiten van een portier ervoor dat het
display wordt geactiveerd en het totaal aantal
kilometers of mijlen weergeeft op de kilome-
terteller. Het display in de instrumenten-
groep is ontworpen om belangrijke informatie
over de systemen en functies van uw voertuig
weer te geven. Met behulp van een interactief
display in het instrumentenpaneel voor de
bestuurder, wordt op het display in de instru-
mentengroep weergegeven hoe systemen
werken en krijgt de bestuurder waarschuwin-
gen wanneer deze niet werken. Met de bedie-
ningselementen op het stuurwiel kunt u door
de hoofd- en submenu's bladeren en u hebt
toegang tot deze menu’s. U hebt toegang tot
de door u gewenste, specifieke informatie en
u kunt selecties maken en aanpassingen
doen.
Locatie en bedieningselementen display in
de instrumentengroep
Het display in de instrumentengroep heeft
een interactief scherm dat zich in de instru-
mentengroep bevindt.
Dit systeem biedt u op een handige manier
toegang tot verschillende nuttige gegevens
via een druk op de stuurwielschakelaars. Het
display in de instrumentengroep bestaat uit
het volgende:
• Kompas (N, S, E, W, NE, NW, SE, SW)
• Buitentemperatuur (°F of °C)• ECO-weergave
• Digitale snelheidsmeter
• Gemiddeld brandstofverbruik
• Distance To Empty (afstand tot lege tank)
• Bandenspanningscontrolesysteem — in-
dien aanwezig
• Elapsed Time (verstreken tijd)
• Vehicle Info (voertuiginformatie)
• Keuze eenheden
• Systeemstatus en -waarschuwingen (por-
tier open, enz.)
• Persoonlijke instellingen (door de klant te
programmeren functies)
Met dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op
het stuur te drukken:
Display in de instrumentengroep
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
60
Page 63 of 292

• Druk op de knopMENUom door de hoofd-
menu's te bladeren (Speedometer (snel-
heidsmeter), Fuel Economy
(brandstofverbruik), Miles to Empty (af-
stand tot lege tank), Tire Pressure (banden-spanning), Warnings (waarschuwingen), Ti-
mer, Vehicle Info (voertuiginformatie),
Units (eenheden) System Warning (sys-
teemwaarschuwing), Personal Settings
(persoonlijke instellingen)) of om subme-
nu's te verlaten.
• Druk op de knop met de pijl naarrechtsvoor
toegang tot hoofdmenu's, submenu's of om
een persoonlijke instelling te selecteren in
het menu met instellingen.
• Druk op de knopcompassom een van de
acht kompasstanden en de buitentempera-
tuur weer te geven of om submenu's te
verlaten.
• Druk op de knop met de pijlomlaagom
omlaag te bladeren door de submenu's.
Berichten Display in instrumentengroep
Wanneer de betreffende omstandigheden van
kracht zijn, verschijnen de volgende berich-
ten op het display in de instrumentengroep:
• Low Tire Pressure (lage bandenspanning)
• Low Fuel (brandstofpeil laag)• Service TPM System (onderhoud banden-
spanningscontrolesysteem) (raadpleeg de
paragraaf "Bandenspanningscontrolesys-
teem" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie)
• Damaged Key (sleutel beschadigd)
• Key in ignition (sleutel in contactslot)
• Turn Signal On (richtingaanwijzer aan) (met
een continu geluidssignaal)
• Left Front Turn Signal Light Out (richting-
aanwijzer linksvoor defect) (met één ge-
luidssignaal)
• Left Rear Turn Signal Light Out (richting-
aanwijzer linksachter defect) (met één ge-
luidssignaal)
• Right Front Turn Signal Light Out (richting-
aanwijzer rechtsvoor defect) (met één ge-
luidssignaal)
• Right Rear Turn Signal Light Out (richting-
aanwijzer rechtsachter defect) (met één ge-
luidssignaal)
• Key Fob Battery Low (batterij van sleutel-
houder bijna leeg) (met één geluidssignaal)
Bedieningstoetsen display in
instrumentengroep
1 — toets MENU 3 — toets pijl om-
laag
2 — toets pijl naar
rechts4 — toets COM-
PASS
61
Page 64 of 292

• Personal Settings Not Avail (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar). – Vehicle
Not in Park (voertuig staat niet in de stand
Park) — automatische versnellingsbak
• Personal Settings Not Avail (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar). – Vehicle in
Motion (voertuig in beweging) — handge-
schakelde versnellingsbak
• Door Open (portier open - met afbeelding
van geopende portier. Eén geluidssignaal
klinkt wanneer het voertuig in beweging is)
• Gate Open (achterklep open - met afbeel-
ding geopende achterklep/achterdeur en er
klinkt één geluidssignaal wanneer het voer-
tuig in beweging is)
• Check Gascap (brandstofvuldop controle-
ren - raadpleeg de paragraaf "Brandstof
tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie)
• Oil Change Required (olie verversen - met
een geluidssignaal)
• ECO (indicator brandstofbesparing) — in-
dien aanwezigSchakelindicator (GSI) — indien aanwezig
Het schakelstandindicatiesysteem (GSI)
wordt ingeschakeld op voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak, of wan-
neer een voertuig met een automatische ver-
snellingsbak in de modus handmatig schake-
len is gezet. De GSI biedt de bestuurder een
visuele indicatie als het aanbevolen schakel-
punt is bereikt. Deze indicatie wijst de be-
stuurder erop dat het brandstofverbruik kan
worden verlaagd door te schakelen. Wanneer
het opschakellampje wordt weergegeven op
het display, adviseert de GSI de bestuurder
naar een hogere versnelling te schakelen.
Wanneer het terugschakellampje op het dis-
play wordt getoond, adviseert de GSI de be-
stuurder naar een lagere versnelling te scha-
kelen.
De GSI-indicatie blijft branden totdat de be-
stuurder schakelt, of de rijomstandigheden
terugkeren naar een situatie waarbij niet
hoeft te worden geschakeld voor een gunsti-
ger brandstofverbruik.
Oil Change Required (olieverversing
vereist)
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. De melding "Oil Change Re-
quired" (olie verversen) wordt ongeveer
10 seconden in het display van de instrumen-
tengroep weergegeven na één geluidssignaal
om de volgende oliebeurt aan te geven. De
indicator voor olieverversing is gebaseerd op
de belasting van de motor, wat betekent dat
de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van
uw persoonlijke rijstijl.
Tenzij dit bericht wordt gereset, verschijnt
het iedere keer als u de contactsleutel in de
stand ON draait. Om het bericht tijdelijk uit
te schakelen, drukt u kort op de knopMENU.
Om de indicator voor olieverversing (na peri-
odiek onderhoud) te resetten, volgt u de vol-
gende stappen:
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
62
Page 65 of 292

WAARSCHUWINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
De waarschuwings-/controlelampjes in het
instrumentenpaneel worden indien van toe-
passing samen met een speciale melding
en/of geluidssignaal weergegeven. Dit zijn
slechts indicaties en waarschuwingen die
niet mogen worden beschouwd als volledig
en/of alternatief voor de informatie in het
instructieboekje, die u in alle gevallen aan-
dachtig dient te lezen. Raadpleeg altijd de
informatie in dit hoofdstuk in het geval van
een storingsaanduiding. Alle actieve verklik-
kerlampjes worden indien van toepassing
eerst weergegeven. Het systeemcontrole-
menu kan er anders uitzien op basis van
uitrusting en opties en de huidige status van
het voertuig. Sommige verklikkerlampjes zijn
optioneel en worden mogelijk niet weergege-
ven.
Rode waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Dit lampje wijst op een storing in de airbag.
Het lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden als de contactschakelaar
in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet. Dit lampje gaat branden met één ge-
luidssignaal wanneer er een storing in de
airbag is gedetecteerd en blijft branden tot-
dat de storing is verholpen. Wanneer het
lampje niet brandt tijdens het starten, blijft
branden of gaat branden tijdens het rijden,
moet het systeem zo snel mogelijk door een
erkende dealer worden nagekeken.
— Waarschuwingslampje voor het
remsysteem
Dit lampje geeft verschillende functies van
het remsysteem aan, zoals het remvloeistof-
peil en het aantrekken van de handrem. Als
het waarschuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat dehandrem is aangetrokken, het vloeistofpeil in
het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich
een probleem voordoet met het ABS-
systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de
handrem niet is aangetrokken en het rem-
vloeistofpeil in het reservoir van de hoofdrem-
cilinder zich ter hoogte van het Full-
merkteken bevindt, kan er sprake zijn van een
storing in het hydraulische remcircuit of is er
een probleem met de rembekrachtiging gede-
tecteerd door het ABS-systeem / elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC). In dat geval
blijft het lampje branden tot de oorzaak is
verholpen. Als het probleem verband houdt
met de rembekrachtiging, zal de ABS-pomp
actief zijn tijdens het remmen en voelt u
mogelijk een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen
voor reserve-remvermogen als ergens een sto-
ring optreedt in het hydraulisch systeem. Als
er in één helft van het dubbele remsysteem
sprake is van lekkage, geeft het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem dit aan;
63
Page 66 of 292

het lampje gaat branden wanneer het rem-
vloeistofpeil in de hoofdcilinder is gedaald
tot onder een bepaald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Breng de auto
naar de dealer voor onderhoud en laat het
remvloeistofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem wordt
aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk
repareren.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waar-
schuwingslampje voor het remsysteem
brandt, is gevaarlijk. Een deel van het
remsysteem is mogelijk defect. De remweg
wordt dan langer. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Laat de auto onmiddellijk
controleren.Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitge-
rust, beschikken ook over elektronische rem-
krachtverdeling (EBD). Bij een storing van
EBD, gaat het waarschuwingslampje voor het
remsysteem branden, samen met het ABS-
lampje. Het ABS-systeem moet dan onmid-
dellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem controleren door
de contactschakelaar van de stand OFF in de
stand ON/RUN te zetten. Het lampje moet
dan gedurende ongeveer vier seconden bran-
den. Het lampje moet vervolgens doven, ten-
zij de handrem is aangetrokken of een storing
van het remsysteem is gedetecteerd. Als het
lampje niet gaat branden, moet u het lampje
door een erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem
wordt aangetrokken wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
— Waarschuwingslampje acculading
Dit lampje brandt wanneer de accu niet goed
wordt opgeladen. Als het blijft branden ter-
wijl de motor loopt, is er mogelijk een storing
in het laadsysteem. Neem dan zo snel moge-
lijk contact op met uw erkende dealer.
Dit duidt op een mogelijk probleem met het
elektrische systeem of een daaraan gerela-
teerd onderdeel.
— Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
Dit lampje waarschuwt voor een oververhitte
motor. Wanneer het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de auto veilig stil aan
de kant van de weg. Als de airco is ingescha-
keld, schakel deze dan uit. Zet de versnel-
lingsbak in de stand NEUTRAL en laat de
motor stationair draaien. Als de meternaald
niet terugkeert naar normaal, zet de motor
dan onmiddellijk uit en bel voor hulp.
OPMERKING:
Als de temperatuurmeter voor de koelvloei-
stof de "H" benadert, gaat dit lampje branden
en klinkt er een enkel geluidssignaal.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
64
Page 67 of 292

— Waarschuwingslampje elektronisch
gaspedaal (ETC)
Dit lampje wijst u op een probleem met het
elektronische gaspedaal (ETC). Als er een
probleem wordt gedetecteerd terwijl de motor
loopt, blijft het lampje branden of knipperen,
afhankelijk van de aard van het probleem.
Schakel het contact uit en weer in wanneer
het voertuig veilig en volledig stilstaat en de
transmissie in de stand PARK staat. Het
lampje moet dan doven. Als het lampje blijft
branden terwijl u met het voertuig rijdt, kunt
u meestal nog wel rijden. Laat wel zo snel
mogelijk onderhoud door een erkende dealer
uitvoeren.
OPMERKING:
Dit lampje kan gaan branden als het gaspe-
daal en het rempedaal tegelijk worden inge-
trapt.
Als het lampje blijft knipperen terwijl het
voertuig rijdt, is onmiddellijk onderhoud no-
dig. In een dergelijk geval is het mogelijk dat
het motorvermogen afneemt, de motor ver-
sneld of onregelmatig stationair draait of af-
slaat en dat uw voertuig moet worden ge-
sleept. Dit lampje gaat branden wanneer hetcontact in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
is gezet en blijft kort branden om het lampje
te controleren. Als het lampje niet gaat bran-
den tijdens het starten, moet u het systeem
laten controleren door een erkende dealer.
— Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage motoroliedruk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, zet de auto dan veilig stil en zet de motor
zo snel mogelijk af. Als het lampje aangaat,
klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het
probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen
informatie over het motoroliepeil. Het motor-
oliepeil moet worden gecontroleerd in de mo-
torruimte.
— Waarschuwingslampje voor de vei-
ligheidsgordels
Dit lampje geeft aan dat de veiligheidsgordel
van de bestuurder of passagier niet is vastge-
maakt. Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet en als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder is losgegespt, klinkt er een geluids-
signaal en gaat het lampje aan. Als tijdenshet rijden de veiligheidsgordel van de be-
stuurder of de voorpassagier niet is vastge-
gespt, gaat het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels branden of knipperen en
klinkt er een geluidssignaal. Raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzit-
tenden" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor
meer informatie.
— Waarschuwingslampje van alarm-
systeem — indien aanwezig
Dit lampje knippert snel gedurende circa
15 seconden, wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld, en knippert vervolgens
langzaam totdat het alarmsysteem wordt uit-
geschakeld.
Gele waarschuwingslampjes
— Waarschuwingslampje antiblok-
keersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het ABS-
systeem. Het lampje gaat branden wanneer u
het contact in de stand ON/RUN of ACC/ON/
RUN zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
65
Page 68 of 292

Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functio-
neert en dat onderhoud zo snel mogelijk moet
worden uitgevoerd. Het gewone remsysteem
zal echter normaal functioneren ervan uit-
gaande dat het waarschuwingslampje rem-
systeem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje niet gaat branden
als het contact in de stand ON/RUN of ACC/
ON/RUN wordt gezet, moet het remsysteem
worden gecontroleerd door een erkende dea-
ler.
— Waarschuwingslampje elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) actief — in-
dien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer het elektro-
nisch stabiliteitsregelsysteem actief is. Het
controlelampje van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer het contact in
de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt
gezet en ESC actief is. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wanneer het
controlelampje ESC continu blijft branden
terwijl de motor draait, is een storing gede-tecteerd in het ESC-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers (mijlen)
hebt gereden met een snelheid hoger dan
48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk
contact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en verhel-
pen.
• Het controlelampje "ESC uitgeschakeld" en
het controlelampje "ESC" gaan kort bran-
den wanneer het contact in de stand ON/
RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of klik-
kende geluiden wanneer het actief is. Dit is
normaal. De geluiden houden op wanneer
ESC inactief wordt.
• Dit lampje gaat branden bij een ingreep van
ESC.
— Waarschuwingslampje elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC)
uitgeschakeld— indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem (ESC) is uitgescha-
keld.Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN of ACC/ON/RUN wordt gezet,
wordt het ESC-systeem ingeschakeld, ook
wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
— Waarschuwingslampje laag brand-
stofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt naar ongeveer
2,8 gal (10,6 l), gaat dit lampje branden en
klinkt er een geluidssignaal. Het lampje blijft
branden tot u voldoende brandstof hebt ge-
tankt.
— Motorcontrole/storingslampje
Het motorcontrole/storingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem (OBD II)
dat de regeling van de motor en de automa-
tische versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat
de motor start. Als het lampje niet gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar van OFF
naar ON/RUN draait, laat uw voertuig dan
direct controleren op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals een
losse of afwezige brandstofvuldop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het aanslaan
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
66
Page 69 of 292

van de motor het storingslampje gaan bran-
den. De auto moet worden afgeleverd voor
onderhoud als het lampje aanblijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk
zijn. In de meeste gevallen kan dan normaal
met de auto worden gereden en is slepen niet
noodzakelijk.
Bij een draaiende motor kan het storingsindi-
catielampje gaan knipperen als er sprake is
van ernstige storingen die ertoe kunnen lei-
den dat het motorvermogen onmiddellijk
wegvalt of dat de katalysator ernstig bescha-
digd raakt. Als dit gebeurt, moet de auto zo
snel mogelijk voor onderhoud worden
aangeboden.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
dan een katalysator die wel goed werkt.
Hierdoor kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar mate-
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band
één voor één
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandrepara-
tieset en neem zo snel mogelijk contact op
met uw erkende dealer.
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een of meer
banden duidelijk te laag is. Als het banden-
67
Page 70 of 292

spanningslampje gaat branden, moet u zo
snel mogelijk stoppen en uw banden contro-
leren en deze tot de juiste bandenspanning
oppompen. Als u met een veel te lage ban-
denspanning rijdt, raakt de band oververhit
en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knipperthet lampje gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
LET OP!
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Gele controlelampjes
— Controlelampje voorasvergrendeling
— indien aanwezig
Geeft aan wanneer de voorasvergrendeling is
geactiveerd.
— Controlelampje achterasvergrende-
ling — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de achterasver-
grendeling is geactiveerd.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
68