Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 261 of 380

Een functie van het ASR-systeem,
Brake Lock Differential (BLD), be-
perkt de wielspin van een aangedre-
ven as. Als één wiel van een aangedre-
ven as sneller draait dan het andere,
wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motor-
koppel naar het niet-doorslippende
wiel gaan. Deze functie blijft ook ac-
tief als ASR en ESP in de modus "Ge-
deeltelijk uit" staan. Raadpleeg
"Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
REMASSISTENT (BAS)
Dit systeem vormt een aanvulling op
het ABS-systeem en optimaliseert de
remwerking van de auto bij een nood-
stop. Het systeem herkent een nood-
stop aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij
aan een verkorting van de remweg.
Wanneer u het rempedaal zeer snel
intrapt, is de assistentie van het BAS-
systeem optimaal. Om de voordelen
van dit systeem optimaal te benutten,moet u het rempedaal tijdens de
noodstop ononderbroken intrappen.
Verminder de druk op het rempedaal
niet, tenzij u niet langer hoeft te rem-
men. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. Het ESP-
systeem corrigeert overstuur en on-
derstuur door remkracht uit te oefe-
nen op het juiste wiel. Ook kan het
systeem het motorvermogen vermin-
deren om te helpen overstuur of on-
derstuur tegen te gaan en de auto in
de juiste koers te houden.
ESP maakt gebruik van sensoren om
de richting te bepalen waarin de be-
stuurder de auto stuurt en vergelijkt
deze met de werkelijke koers van de
auto. Als de werkelijke koers afwijkt
van de gewenste koers, remt het ESP-
systeem het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur.
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
255
Page 262 of 380

WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan niet alle ongevallen voorko-
men, ook niet ongevallen die wor-
den veroorzaakt door te hoge snel-
heden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESP
kan evenmin ongelukken voorko-
men die het gevolg zijn van het
verlies van de controle over het
voertuig doordat het rijgedrag niet
is aangepast aan de omstandighe-
den. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorkomen.
Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roeke-
loze of risicovolle wijze die de vei-
ligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.Bedrijfsmodi van ESP
Het ESP-systeem kent twee of drie
bedrijfsmodi:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus voor
het ESP-systeem. Als de auto wordt
gestart, bevindt het ESP-systeem zich
in deze modus. Deze modus moet wor-
den gebruikt voor het merendeel van
de rijomstandigheden. Het ESP-
systeem mag alleen om specifieke re-
denen worden uitgeschakeld, zoals
wordt beschreven in de volgende pa-
ragrafen.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De modus "Gedeeltelijk uit" is be-
doeld voor situaties waarin een meer
dynamische rijervaring gewenst is.
Deze modus is tevens bedoeld voor
rijden in diepe sneeuw, zand of grint.
In deze modus wordt het ASR-
gedeelte van het ESP-systeem uitge-
schakeld en wordt de drempelwaarde
voor inschakeling van ESP verhoogd,
waardoor meer wielspin door ESP
wordt toegelaten dan normaal. De schakelaar"ESP uit" bevindt zich
in de rij schakelaars in het midden
van het instrumentenpaneel. Als u de
bedrijfsmodus "Gedeeltelijk uit" wilt
activeren, drukt u kort op de schake-
laar "ESP uit". Het controlelampje
"ESP uit" gaat dan branden. Als u de
ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt
u nogmaals kort op de knop "ESP
uit". Het controlelampje "ESP uit"
dooft dan.
WAARSCHUWING!
Wanneer ESP in de stand "Ge-
deeltelijk uit" staat, wordt de
ASR-functie van ESP uitgescha-
keld (behalve de slipbeperking
die is beschreven de paragraaf
over ASR) en brandt het indica-
tielampje "ESP uit". Wanneer
ESP in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat, wordt de functie voor
het verminderen van het motor-
vermogen van ASR uitgeschakeld
en neemt de verbeterde voertuigs-
tabiliteit die het ESP-systeem
biedt af.
(Vervolgd)
256
Page 263 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Trailer Sway control (TSC) is uit-geschakeld wanneer het ESP-
systeem in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat.
OPMERKING:
Om de grip te verbeteren tijdens het rijden met sneeuwkettingen,
bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het
raadzaam zijn naar de stand
"Gedeeltelijk uit" te schakelen
door kort op de schakelaar "ESP
uit" te drukken. Wanneer er
geen reden meer is om de modus
"Gedeeltelijk uit" te gebruiken,
drukt u nogmaals kort op de
schakelaar "ESP uit". Dit is ook
mogelijk tijdens het rijden.
Trailer Sway control (TSC) is uit-
geschakeld wanneer het ESP-
systeem in de stand "Gedeeltelijk
uit" staat.
Volledig uit (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) Deze modus is uitsluitend bedoeld
voor gebruik buiten openbare wegen
en voor terreinrijden en mag niet ge-
bruikt worden op de openbare weg.
In deze modus, zijn alle stabiliteits-
functies van de ASR en het ESP uit-
geschakeld. Om de volledig uitge-
schakelde modus in te schakelen,
houdt u de schakelaar "ESP uit" ge-
durende vijf seconden ingedrukt, ter-
wijl het voertuig stilstaat en de moto
draait. Na vijf seconden, klinkt er een
geluidssignaal en gaat het controle-
lampje "ESP uit" branden en wordt
de melding "ESP UIT" weergegeven
in het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Om het ESP weer
in te schakelen, drukt u kort op de
toets "ESP uit.
WAARSCHUWING!
In de stand waarbij ESP volledig is
uitgeschakeld, worden de functies
voor reductie van het motorvermo-
gen en de stabiliteitsregeling gean-
nuleerd. Bij een uitwijkende bewe-
ging in een noodgeval wordt het
ESP-systeem niet geactiveerd als
hulpmiddel bij de stabiliteitsrege-
ling van de auto. De volledig uitge-
schakelde modus is uitsluitend be-
doeld voor terreinrijden.
HILL START ASSIST (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om de
bestuurder te helpen bij het wegrijden
vanuit stilstand op een helling. HSA
handhaaft gedurende een korte peri-
ode dezelfde remkracht die de be-
stuurder heeft uitgeoefend, nadat de
bestuurder zijn voet van het rempe-
daal haalt. Als de bestuurder tijdens
deze korte periode geen gas geeft, zal
het systeem minder remkracht uitoe-
fenen en zal de auto van de helling
rollen. Het systeem vermindert de
257
Page 264 of 380

remkracht in verhouding tot de hoe-
veelheid gas die gegeven wordt zodra
de auto in de bedoelde rijrichting be-
gint te bewegen.
Voorwaarden voor activering van
HSA
HSA wordt geactiveerd als aan de vol-
gende voorwaarden wordt voldaan:
De auto moet stilstaan.
De auto moet op een helling vanongeveer 6% of meer staan.
De gekozen versnelling moet over- eenkomen met de stand van de auto
op de helling (in een vooruitver-
snelling als de voorkant van de auto
naar boven is gericht; in de achter-
uitversnelling (REVERSE) als de
voorkant van de auto naar beneden
is gericht). HSA werkt in de achteruitversnelling
(REVERSE) en alle vooruitversnel-
lingen als aan de voorwaarden voor
activering wordt voldaan. Het sys-
teem wordt niet geactiveerd als de
schakelhendel in de stand in NEU-
TRAL of PARK staat.
WAARSCHUWING!
Met een zwaar beladen auto of het
trekken van een aanhanger kunnen
zich op lichte hellingen situaties
voordoen waarbij het systeem niet
wordt geactiveerd en de auto enigs-
zins gaat rollen. Dit kan leiden tot
een aanrijding met een ander voer-
tuig of object. Vergeet nooit dat de
bestuurder verantwoordelijk is
voor het remmen.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt u tijdens het wegrijden op
een helling terwijl u een aanhanger
trekt.
WAARSCHUWING!
Als u een aanhangerremregeling gebruikt op uw aanhanger, kunt u
de remmen van uw aanhanger in-
en uitschakelen met de remscha-
kelaar. Het is dan mogelijk dat er,
wanneer u het rempedaal loslaat,
onvoldoende remkracht is om de
auto en aanhanger op een helling
op hun plaats te houden, wat kan
leiden tot een aanrijding met een
ander voertuig of object achter u.
Om te voorkomen dat de auto
omlaag rolt als u weer gaat rijden,
moet u de aanhangerrem hand-
matig inschakelen voordat u het
rempedaal loslaat. Vergeet nooit
dat de bestuurder verantwoorde-
lijk is voor het remmen.
HSA is geen handrem. Trek de handrem altijd helemaal aan
voordat u uitstapt. Controleer
ook of de schakelhendel in de
stand PARK staat.
(Vervolgd)
258
Page 265 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het negeren van deze waarschu-wingen kan ertoe leiden dat de
auto van de helling rolt en in bot-
sing komt met een ander voer-
tuig, persoon of object, en ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben. Gebruik altijd handrem
wanneer u op een helling parkeert
en vergeet nooit dat de bestuurder
verantwoordelijk is voor het rem-
men.
OPMERKING: U kunt het HSA-
systeem ook in- en uitschakelen
als het voertuig is uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC). Raadpleeg de pa-
ragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hier-
over.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen
via de door de klant te programmeren
functies in het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® INSTELLIN-
GEN" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
READY ALERT BRAKING
Ready Alert Braking (anticiperend
remsysteem) kan de tijd verkorten die
nodig is om bij een noodstop de volle
remkracht te bereiken. Het systeem
anticipeert op mogelijke noodstopsi-
tuaties door te registreren hoe snel de
bestuurder het gaspedaal loslaat.
Wanneer het gaspedaal zeer snel
wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit.
Deze remkracht is zo gering dat de
bestuurder deze niet zal opmerken.
Het remsysteem gebruikt deze rem-
kracht om een snelle reactie van de
remmen mogelijk te maken wanneer
de bestuurder het rempedaal intrapt.
RAIN BRAKE SUPPORT
Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) kan de remprestaties
bij nat weer verbeteren. Het systeem
oefent met tussenpozen een geringe
remkracht uit om vocht op de rem-
schijven van de voorwielen te verwij-
deren. Dit systeem werkt alleen wan-
neer de ruitenwissers in de stand LO
of HI staan. In de intervalstand werkt
het systeem niet. Rain Brake Support
geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het
systeem vereist geen handelingen van
de bestuurder.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat
branden wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een sto-
ring gedetecteerd in het ESP-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid hoger dan 48 km/u, dient
259
Page 266 of 380

u zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het pro-
bleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampjeESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld. Het ESP-systeem maakt zoe-
mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft
veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) gedeeltelijk
is uitgeschakeld.
ESP SYNCHRONISEREN
Bij onderbroken voeding
(accu losgekoppeld of ont-
laden) en draaiende motor
kan het controle-/
storingslampje ESP gaan branden.
Als dat gebeurt, draai dan het stuur
helemaal linksom tot de aanslag en
daarna helemaal naar rechts tot de
aanslag. Het controle-/storingslampje
ESP moet dan doven. Als het lampje
blijft branden, laat dan het ESP- en
BAS-systeem zo spoedig mogelijk
door uw erkende dealer controleren.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
Bandenspanning
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning zal
de band schokken op het wiel min-
der goed opvangen. Voorwerpen op
de weg en gaten in het wegdek
kunnen de banden beschadigen
waardoor ze lek raken.
(Vervolgd)
260
Page 267 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Banden met een te hoge of te lagespanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verlie-
zen.
Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de
auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak, waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel. Zowel een te
lage als een te hoge bandenspanning
hebben invloed op de stabiliteit van
de auto en kunnen een gevoel van een
trage of overgevoelige reactie van de
stuurinrichting tot gevolg hebben.
OPMERKING:
Een ongelijke bandenspanning
tussen linker- en rechterbanden
kan leiden tot een onnauwkeu-
rige en onvoorspelbare bestu-
ring.
Ongelijke bandenspanning links en rechts kan leiden tot
naar links of naar rechts trek-
ken van de auto.
Bandenspanning
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
Ten minste één keer per maand:
Bandenspanning controleren meteen draagbare bandenspannings-
meter van goede kwaliteit en indien
nodig aanpassen. Een visuele
schatting van de bandenspanning
volstaat niet. Banden lijken soms de
juiste spanning te hebben terwijl de
spanning in werkelijkheid onvol-
doende is.
Inspecteer banden op slijtage of zichtbare schade.
LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
ventiel beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil.
261
Page 268 of 380

De op het plaatje vermelde banden-
spanning heeft altijd betrekking op
koude banden. De definitie van koude
bandenspanning is de spanning van
een band waarmee minstens drie uur
niet gereden is, of waarmee minder
dan 1,6 km gereden is na een periode
van drie uur stilstaan. De spanning
van een koude band mag nooit hoger
zijn dan de maximumspanning die op
de wang van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, aangezien de banden-
spanning varieert met de tempera-
tuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 7 kPa per 7°C temperatuurver-
andering. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet
in een garage, met name in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20°C en de buitentemperatuur
0°C bedraagt, moet u de bandenspan-
ning verhogen met 21 kPa, gelijk aan
7 kPa voor elke 7°C temperatuurver-
schil.Tijdens gebruik kan de bandenspan-
ning onder invloed van de tempera-
tuur 13 tot 40 kPa oplopen. Laat in
dat geval NOOIT lucht uit de banden
lopen, aangezien de bandenspanning
anders te laag wordt.
Bandenspanning bij hoge
snelheden
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en om-
standigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste
bandenspanning erg belangrijk. Mo-
gelijk moet u de bandenspanning ver-
hogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden
wilt rijden. Raadpleeg uw erkende
bandenspecialist of dealer voor infor-
matie over veilige rijsnelheden, belas-
ting en koude bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in
een maximaal beladen auto is ge-
vaarlijk. De extra belasting op uw
banden kan lekkage of een klap-
band veroorzaken. Dit kan leiden
tot een ernstig ongeval. Rij niet
sneller dan 120 km/u in een auto
die tot het maximale laadvermogen
is beladen.
Radiaalbanden
WAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van
radiaalbanden en andere banden-
types heeft een negatieve invloed op
het weggedrag van uw auto. Dit
stabiliteitsverlies kan ongevallen
veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier
zijn. Combineer ze nooit met an-
dere bandentypes.
262
Page 269 of 380

Banden repareren
Als uw band beschadigd is, kan deze
worden gerepareerd als de band vol-
doet aan de volgende criteria:
Er is niet met de band gereden ter-wijl deze lek was.
De beschadiging zit alleen op het loopvlak van de band (beschadi-
ging op de wang kan niet worden
gerepareerd).
Het gat is niet groter dan 6 mm.
Raadpleeg een erkende bandenleve-
rancier voor bandenreparaties en
aanvullende informatie.
Beschadigde run-flat banden of run-
flat banden die zijn blootgesteld aan
drukverlies, moeten onmiddellijk
worden vervangen door een andere
run-flat band van dezelfde maat en
serviceomschrijving (belastingsindex
en snelheidscode).Type banden
Allseasonbanden (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Allseasonbanden bieden grip in alle
seizoenen (lente, zomer, herfst en win-
ter). De hoeveelheid grip kan tussen
verschillende allseasonbanden varië-
ren. Allseasonbanden zijn te herken-
nen aan de aanduiding M+S, M&S,
M/S of MS op de wang van de band.
Gebruik allseasonbanden altijd in sets
van vier, omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
Zomer- of drieseizoenenbanden
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Zomerbanden bieden grip onder zo-
wel natte als droge omstandigheden
en zijn niet bedoeld om in sneeuw of
op ijs te gebruiken. Als uw auto is
uitgerust met zomerbanden, dient u
er rekening mee te houden dat deze
niet zijn ontworpen voor rijden in de
winter of in koud weer. Neem voor
meer informatie contact op met een
erkende dealer. Zomerbanden zijn niet voorzien van de all season-
aanduiding of het berg/
sneeuwvloksymbool op de wang van
de band.
Gebruik zomerbanden altijd in sets
van vier omdat anders de veiligheid
en de bestuurbaarheid van de auto in
het gedrang kunnen komen.
Winterbanden
In sommige landen is het gebruik van
winterbanden in de winter verplicht.
Winterbanden zijn te herkennen aan
het symbool van een berg/sneeuwvlok
op de wang van de band.
Wanneer u winterbanden wilt gebrui-
ken, moeten deze van dezelfde maat
en hetzelfde type zijn als de originele
banden. Gebruik winterbanden altijd
in sets van 4 omdat anders de veilig-
heid en de bestuurbaarheid van de
auto in het gedrang kunnen komen.
Winterbanden zijn doorgaans niet ge-
schikt voor de hoge snelheden die voor
de standaard gemonteerde banden gel-
den. Rijd daarom niet langdurig sneller
dan 120 km/u. Raadpleeg voor snelhe-
den hoger dan 120 km/u uw erkende
263
Page 270 of 380

dealer of een bandenspecialist voor in-
formatie over veilige rijsnelheden, be-
lasting en koude bandenspanning.
Hoewel banden met spikes betere
prestaties leveren op ijs en een glad
wegdek, kan de tractie op natte of
droge oppervlakken slechter zijn dan
die van banden zonder spikes. In som-
mige landen is het gebruik van ban-
den met spikes verboden. Raadpleeg
de lokale wetgeving voordat u dit type
banden gebruikt.
Run-flat-banden (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Run-flat-banden maken het mogelijk
om 80 km te rijden met 80 km/u na
een snel verlies van bandenspanning.
Dit snelle verlies van spanning wordt
de run-flat-modus genoemd. Een
run-flat-modus treedt op bij een ban-
denspanning van 96 kPa of lager. Zo-
dra een run-flat-band de run-flat-
modus bereikt, heeft deze slechts
beperkte rij-eigenschappen en moet
deze onmiddellijk worden vervangen.
Een run-flat-band is niet te repareren.Het wordt niet aanbevolen met een
voertuig te rijden met vol laadvermo-
gen of een aanhanger/caravan te trek-
ken terwijl een band in de run-flat-
modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Banden-
spanningscontrole voor meer infor-
matie.
Reservewielen (voor be-
paalde uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Voor auto's die
zijn uitgerust met TIREFIT in
plaats van een reservewiel, raad-
pleegt u "TIREFIT-SET" in "Nood-
gevallen" voor meer informatie
hierover.
LET OP!
Laat vanwege de verminderde
grondspeling uw auto niet in een
automatische wasstraat wassen
wanneer een compact reservewiel
of een reservewiel voor beperkt ge-
bruik is gemonteerd. De auto kan
schade oplopen.
Reservewiel passend bij standaard
geleverde banden en velgen (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een
reserveband en velg die zowel in uiter-
lijk als in gebruik gelijk zijn aan de
originele banden en velgen op de voor-
en achteras van uw voertuig. Dit reser-
vewiel mag worden gebruikt bij het
rouleren van banden voor uw auto. Als
uw voertuig beschikt over deze optie,
kunt u een erkende bandenleverancier
raadplegen voor het aanbevolen roula-
tieschema.
Compact reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts
tijdelijk en alleen in noodgevallen wor-
den gebruikt. U kunt aan de beschrij-
ving van het reservewiel op de band- en
beladingsinformatiesticker op de por-
tieropening aan bestuurderszijde of op
de wang van de band zien of uw auto is
uitgerust met een compact reservewiel.
Beschrijvingen van compacte reserve-
wielen beginnen met de letter "T" of
"S" vóór de aanduiding van de banden-
maat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
264