Lancia Voyager 2012 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2012Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 141 of 376

ruststand. Wanneer de ruitenwis-
serschakelaar is uitgezet en de
wisserbladen niet kunnen terug-
keren naar de ruststand, kan dat
schade toebrengen aan de ruiten-
wissermotor. TIPFUNCTIE, RUITENWISSER/-
SPROEIER VÓÓR
Gebruik de tipfunctie als het weer ver-
eist dat de ruitenwissers af en toe ge-
bruikt worden.
Voor één wisbeweging duwt u het uit-
einde van de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de eerste klikstand,
waarna u de hendel loslaat. Als u de
ruitensproeiers wilt inschakelen,duwt u het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar de tweede klik-
stand en houdt u de hendel ingedrukt
zo lang het sproeien nodig is. Als u
tegen de hendel duwt terwijl de inter-
valstand actief is, voeren de ruiten-
wissers, nadat u de hendel hebt losge-
laten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder
geselecteerde intervalstand. Als u te-
gen de hendel duwt terwijl de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers meerdere wisbewegin-
gen uit en worden vervolgens weeruitgeschakeld.
INTERVAL-, LAGE EN
HOGE STAND VOOR DERUITENWISSERS
Draai het uiteinde van de hendel in de
eerste stand voor een van de vijf inter-
valstanden, de zesde voor een lage
wissnelheid en de zevende voor een
hoge wissnelheid.
Gebruik een van de vier intervalwis-
snelheden wanneer de weersomstan-
digheden één wisslag vereisen met een
variabele interval tussen de wisslagen.
Bij rijsnelheden boven 16 km/u kande vertraging worden ingesteld vanaf
maximaal circa 18 seconden tussen de
wisbewegingen (eerste klikstand) tot
één wisbeweging per seconde (vijfdeklikstand). OPMERKING:
Als de auto langzamer rijdt dan
16 km/u wordt de intervaltijd ver-dubbeld. RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval. OPMERKING:
De achterruitwissers wissen uit-
sluitend met de intervalsnelheid.
Bediening van de ruitenwissers/
sproeiers
135
Page 142 of 376

WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Page 143 of 376

kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-keld.
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers als de
contactschakelaar AAN staat en de
koplampen AAN zijn. De hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van destuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de tweede klikstand
en laat u hem vervolgens los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers maken een wisbewe-ging. OPMERKING:
Nadat de contactschakelaar in de
stand ON is gezet en de koplampen
zijn ingeschakeld, treden de kop- lampwissers bij de eerste straal
van de ruitensproeiers in werking
en vervolgens bij elke elfde straal.
IN LENGTE EN HOOGTE VERSTELBARESTUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom er ook mee in lengte ver-
stellen. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-kolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom inde hoogte te verstellen beweegt u het
stuur zoals gewenst naar boven of
naar beneden. Om de stuurkolom te
verlengen of te verkorten trekt u het
stuur zoals gewenst naar buiten of
duwt u het naar binnen. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rij-
den. Verstellen van de stuurkolom
tijdens het rijden of rijden als de
stuurkolom niet is vergrendeld, kan
ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Over-
tuig u ervan dat de stuurkolom ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot
gevolg hebben.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk. Met deze functie kunnen de rem-,
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
1 — Vergrendelde stand
2 — Ontgrendelde stand
137
Page 144 of 376

gas- en koppelingspedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) naar
de bestuurder toe of verder van de
bestuurder af worden geplaatst zodat
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel wordt verkregen.
De schakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen terwijlhet contact uit staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) of de cruise- control is ingeschakeld. De
volgende berichten verschijnen in
modellen uitgerust met het Elektro-
nisch voertuiginformatiesysteem
(EVIC) als men probeert de peda-
len af te stellen als het systeem is
afgesloten (“Afstelbaar pedaal bui-
ten werking — Cruisecontrol inge-
schakeld” of “Afstelbaar pedaal
buiten werking — Voertuig in ach-teruit”).
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening
worden beschadigd. De pedalen
kunnen niet vrij bewegen als deze
worden gehinderd door obstakels.WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet in een rijdend
voertuig. U kunt zo de controle over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken. Verstel de pedalen al-
leen als het voertuig is geparkeerd.
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Indien ingeschakeld neemt de elektro-
nische snelheidsregeling bij snelheden
boven 40 km/u de werking van het
gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische
snelheidsregeling bevinden zich aan
de rechterzijde van het stuurkolom. OPMERKING:
Om de correcte werking te waar-
borgen, is de elektronische snel-
heidsregeling zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
Schakelaar verstelbare pedalen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
138
Page 145 of 376

functies van de elektronische snel-
heidsregeling bedient. Als dit ge-
beurt, kan het systeem opnieuw in
werking worden gesteld door de
knop ON/OFF van de elektroni-
sche snelheidsregeling in te druk-
ken en de gewenste snelheid op-
nieuw in te stellen.
IN WERKING STELLEN
Druk op de toets ON/OFF. Het con-
trolelampje cruise-regeling in de in-
strumentengroep gaat branden. Druk
nogmaals op de toets ON/OFF om het
systeem uit te schakelen. Het contro-
lelampje cruise-regeling gaat uit. Laat
het systeem altijd uit staan als u het
niet gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de elektronische
snelheidsregeling ingeschakeld te
houden wanneer u deze niet ge-
bruikt. U kunt het systeem per on-
geluk instellen en dan sneller gaan
rijden dan u wel wilt. U kunt zo de
controle over het stuur verliezen en
een ongeval veroorzaken. Laat het
systeem altijd UIT staan als u het
niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Schakel de elektronische snelheidsre-
geling in. Wanneer de auto de ge-
wenste snelheid heeft bereikt, drukt u
kort op de toets SET (-). Laat het
gaspedaal los en de auto zal op de
ingestelde snelheid blijven rijden. OPMERKING:
U mag pas op de toets SET druk-
ken als de auto moet met een ge-
lijkmatige snelheid op een vlakke
weg rijdt. BUITEN WERKING STELLEN
Als u het rempedaal licht aantikt, op
de toets CANCEL drukt of normale
remdruk uitoefent terwijl de auto
vaart mindert, wordt de elektronische
snelheidsregeling uitgeschakeld zon-
der dat het geheugen wordt gewist.
Wanneer u op de toets ON/OFF drukt
of de contactschakelaar uitzet, wordt
de ingestelde snelheid gewist.
WEER OP INGESTELDE
SNELHEID KOMEN
Als u wilt terugkeren naar een eerder
ingestelde snelheid, drukt u kort op de
toets RES (+). U kunt dan opnieuw
met elke snelheid boven 32 km/u
gaan rijden.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de elektronische snelheids-
regeling is ingesteld, kunt u de snel-
heid verhogen door op de toets RES
(+) te drukken. Als u de toets inge-
drukt houdt, wordt de ingestelde snel-
heid continu verhoogd totdat u de
toets loslaat. De nieuwe snelheid zal
vervolgens worden ingesteld.
139
Page 146 of 376

Als u eenmaal op de toets RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, drukt u op de toets SET (-).
Als u de toets ingedrukt houdt in de
stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de
toets loslaat. Laat de toets los zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens wor-
den ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelderijsnelheid.Elektronische snelheidsregeling
gebruiken op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen
op hellingen om de ingestelde snel-
heid van de auto te handhaven. OPMERKING:
De elektronische snelheidsrege-
ling houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een
kleine snelheidsverandering op
flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, zodat
het in die gevallen beter is om zonder
elektronische snelheidsregeling te rij-den.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling
kan gevaarlijk zijn in situaties waar
het systeem geen constante snelheid
kan aanhouden. Uw auto kan gezien
de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen en mogelijk een bot-
sing veroorzaakt. Gebruik de elek-
tronische snelheidsregeling nooit in
druk verkeer of op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde of gladde we-gen.
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgt voor zichtbare en hoorbare aan-
wijzingen m.b.t. de afstand tussen de
achterzijde van de auto en een gede-
tecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijv. tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen
voor gebruik van het ParkSense® sys-
teem voor de beperkingen van dit sys-
teem en aanbevelingen.
140
Page 147 of 376

Wanneer u de contactschakelaar in de
stand ON/RUN draait, wordt door
ParkSense® automatisch de systeem-
status (actief of inactief) hersteld die
actief was voordat het contact werduitgeschakeld.
ParkSense® kan alleen actief zijn als
de versnellingshendel in REVERSE
(achteruit) staat. Als ParkSense® in
deze stand is ingeschakeld, blijft het
systeem actief tot de rijsnelheid circa
18 km/u of meer bedraagt. Het sys-
teem wordt weer actief als de rijsnel-
heid is gedaald naar minder dan on-
geveer 16 km/u.
PARKSENSE® SENSOREN
De vier ParkSense® sensoren, in de
paneel/bumper achter, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen de
zichtsafstand van de sensors valt. De
sensoren kunnen in horizontale rich-
ting obstakels op een afstand van on-
geveer 30 tot 200 cm van het
achterpaneel/de achterbumper detec-
teren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel.
PARKSENSE®
WAARSCHUWINGSSCHERMHet ParkSense® waarschuwingsdis-
play wordt alleen weergegeven wan-
neer "Sound and Display" (Geluid en
weergave) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programme-
ren functies van het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in "Functies van het instru-mentenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwings-
scherm bevindt zich op het EVIC-
scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel visuele als akoestische
waarschuwingen om het verschil tus-
sen het achterpaneel/de achterbum-
per en het gedetecteerde obstakel aan
te geven.PARKSENSE® DISPLAY
Als de transmissie in REVERSE (ach-
teruit) staat, schakelt het waarschu-
wingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer.
ParkSense® waarschuwingsscherm
Parkeerhulpsysteem AAN
141
Page 148 of 376

Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met drie boogjes en laat
gedurende een halve seconde een toon
horen. Als de auto het object nadert,
zal het EVIC-display minder bogen
laten zien en de geluidstoon zal veran-
deren van langzaam naar snel tot on-
onderbroken.De auto is dichtbij het obstakel als het
EVIC-display een knipperende boog
laat zien en een ononderbroken toon
laat horen. De volgende tabel illus-
treert de werking van het waarschu-
wingssysteem wanneer een obstakel
wordt waargenomen:
Parkeerhulpsysteem UIT
Langzame toon
Snelle toon
Ononderbroken toon
142
Page 149 of 376

WAARSCHUWINGEN
Afstand achter
cm Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare waar-
schuwinggong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulpsys- teem AANWaarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd
Boogjes Geen 3 brandend
(continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
Radiovolume ver-
laagd Nee. Ja. Ja. Ja. Ja.
OPMERKING:
Indien ingeschakeld, zal Park-
Sense® het radiovolume verlagen
wanneer het systeem een geluids-
signaal laat horen.
PARKSENSE® INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
ParkSense® kan worden in- en uitge-
schakeld via het onderdeel "Door de
klant te programmeren functies" in
het EVIC. De beschikbare keuzes zijn:
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (geluid en
beeld). Voor meer informatie raad- pleegt u "Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te pro-
grammeren functies)" in "De functies
op uw dashboard".
Als ParkSense® is uitgeschakeld,
wordt op de instrumentengroep gedu-
rende circa vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST SYSTEM OFF"
(PARKEERHULPSYSTEEM UIT)
weergegeven. Voor meer informatie
raadpleegt u het "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)" in
"De functies op uw dashboard". Als
de keuzehendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet en hetsysteem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK AS-
SIST OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) zolang de keuzehendel in RE-
VERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN DE
PARKSENSE®
PARKEERSENSORENACHTER
Wanneer de ParkSense® parkeersen-
soren achter niet correct werken,
klinkt in de instrumentengroep een-
maal per contactcyclus een geluids-
signaal en verschijnt op het display
het bericht "CLEAN PARK ASSIST
143
Page 150 of 376

SENSORS" (parkeersensoren reini-
gen) of "SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren). Voor meer informatie raad-
pleegt u het "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in "De
functies op uw dashboard". Wanneer
het keuzehendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet en het
systeem een storing heeft gedetec-
teerd, wordt het bericht "CLEAN
PARK ASSIST SENSORS" (parkeer-
sensoren reinigen) of "SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) weergegeven
zolang de keuzehendel in de stand
REVERSE staat. In een dergelijk ge-
val werkt ParkSense® niet.
Als het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST SENSORS" (PARKEERSEN-
SOREN REINIGEN) op het EVIC
verschijnt, terwijl u er zeker van bent
dat de achterzijde/-bumper geen
sneeuw, ijs, modder, vuil of andere
obstakels bevat, neemt u contact op
met een erkende dealer.
Wanneer de melding "SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) op het EVICverschijnt, dient u contact op te ne-
men met een erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doek. Steek geen
voorwerpen in de sensors en bekras
deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEMOPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbum-
per vrij is van sneeuw, ijs. mod-
der, vuil e.d. om het ParkSense®
systeem correct te laten werken.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillin-
gen kunnen de werking van
ParkSense® nadelig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense® par- keerhulp uitschakelt, toont de
instrumentengroep de melding "PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld). Park-
Sense® blijft uitgeschakeld tot-
dat u de parkeerhulp opnieuw
inschakelt, zelfs als u het con-
tact inschakelt.
Als u de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit) zet en
ParkSense® is uitgeschakeld,
zal het EVIC het bericht "PARK
ASSIST DISABLED" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven
zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Indien ingeschakeld, zal Park- Sense® het radiovolume verla-
gen wanneer het systeem een ge-
luidssignaal laat horen.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of schade toe-
brengt. De sensors mogen niet
bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontrei-
niging van de sensors kan leiden
tot een slechte systeemwerking.
Het ParkSense® systeem kan
obstakels achter de auto/
bumper over het hoofd zien of
144