PEUGEOT 108 2015 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2015, Model line: 108, Model: PEUGEOT 108 2015Pages: 271, PDF Size: 13.7 MB
Page 111 of 271

109
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Inschakelen
Druk op de knop; op het
instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
Werking
Het systeem kent drie verschillende werkwijzen:
● Waarschuwing : als er een kans op
een aanrijding met een voertuig wordt
gedetecteerd, gaat er een verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden en
klinkt er een geluidssignaal. Het moment
van waarschuwen kan worden ingesteld.
● Hulp bij het remmen : vergroot de
remkracht als de bestuurder het rempedaal
intrapt, uitsluitend wanneer er een kans op
een aanrijding wordt gedetecteerd.
● Automatisch remmen : als uw auto
te dicht bij een voorligger komt of de
voorligger te snel nadert, remt de auto
automatisch af om de snelheid van de
aanrijding te beperken. De aanrijding kan
automatisch worden voorkomen als het
snelheidsverschil tussen uw auto en de
voorligger niet groter is dan 30
km/h.
U wordt dan gewaarschuwd door
het branden van dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal. Het automatische noodremsysteem kan de auto
volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.
De remlichten van uw auto gaan branden om
andere weggebruikers te waarschuwen. Het ingrijpen van het systeem kan ook
tot gevolg hebben dat de motor afslaat,
behalve als de bestuurder tijdens het
automatische remmen snel genoeg het
koppelingspedaal intrapt.
7
Veiligheid
Page 112 of 271

110
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Instellen van het moment van waarschuwen
Druk meerdere keren
achtereenvolgend op deze knop om
door de niveaus te scrollen.
De standaardinstelling is "Normaal".
U kunt het moment waarop u wordt gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding instellen.
U kunt kiezen uit drie niveaus:
-
"
Ver", om vroegtijdig gewaarschuwd te worden (voorzichtige rijstijl).
-
"Normaal".
-
"
Dichtbij", om later gewaarschuwd te worden (sportieve rijstijl).
Uitschakelen
Druk nogmaals op de knop;
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
De status van het systeem wordt bij het
afzetten van het contact opgeslagen.
Veiligheid
Page 113 of 271

111
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Ongewenst activeringen
Het is mogelijk dat het systeem ongewenst een
kans op een aanrijding detecteert en in werking
treedt, met name in de volgende gevallen:
-
d
etectie van een voor werp in de berm van
een buitenbocht (vangrail, straatlantaarn of
verkeersbord),
-
d
etectie van een voor werp boven of onder
aan een steile helling,
-
d
etectie van reflecterende voor werpen
(middenberm enz.) op de weg,
-
d
etectie van een brug of een bord boven
de weg,
-
d
etectie van een tegenligger in een bocht,
-
d
etectie van een tegenligger op een
kruispunt ter wijl u linksaf of rechtsaf slaat,
-
a
ls een voorligger water of sneeuw opspat,
-
a
ls uw auto tot stilstand komt dicht bij een
muur of andere voertuigen,
-
a
ls uw auto snel de voorligger nadert,
-
a
ls de wielophanging van de auto verlaagd
of verhoogd is,
-
a
ls de auto door een plastic scherm rijdt,
-
a
ls u door mist of rook rijdt,
-
a
ls de sensor niet goed uitgelijnd is (bij het
vervangen na een aanrijding).
Laat nooit sneeuw op de motorkap
liggen, voor werpen boven de motorkap
uitkomen of voor werpen op het dak
naar voren uitsteken: ze zouden in het
gezichtsveld van de sensor kunnen
komen en de detectie van voertuigen
kunnen hinderen.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen
(auto's, vrachtwagens) of
voertuigen die in dezelfde richting rijden. Onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de
remweg toe waardoor het systeem
minder efficiënt een aanrijding kan
voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt (zelfs als de
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld),
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).
Het systeem kan voorliggers minder goed
detecteren als:
-
u o
p een weg rijdt met scherpe bochten en/
of een slecht wegdek,
-
d
e auto door een zware lading niet
horizontaal ligt. Het detecteert geen kleine voertuigen
(fietsen, motorfietsen), voetgangers
of dieren en ook geen stilstaande
voorwerpen die niet reflecteren.
7
Veiligheid
Page 114 of 271

112
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Storingen
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit.In dat geval knippert dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de
voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.
Plak of bevestig geen voor werpen op
de voorruit vóór de sensor.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem
knippert dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
voorruit te laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor
niet af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Veiligheid
Page 115 of 271

113
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
7
Veiligheid
Page 116 of 271

114
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordels voor niet vastgemaakt/losgemaakt, op het
instrumentenpaneel.
2.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
links achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
3.
V
erklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts achter losgemaakt, op het display
verklikkerlampjes veiligheidsgordels en
airbag voorpassagier.
Verklikkerlampje(s)
veiligheidsgordels achter
De verklikkerlampjes 2 en/of 3 gaan
b randen op het display verklikkerlampjes
veiligheidsgordels en airbag voorpassagier
als één of meerdere passagiers de
veiligheidsgordel losmaken.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende
ongeveer 30
seconden brandt het
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Als u bagage op de voorpassagiersstoel
plaatst, kan het verklikkerlampje gaan
branden.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel(s) voor
Het verklikkerlampje 1 gaat branden op het
i nstrumentenpaneel als de veiligheidsgordel
voor niet is vastgemaakt of is losgemaakt.
Vanaf ongeveer 20
km/h en gedurende
ongeveer 30
seconden brandt het
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal.
Hierna verandert, als de veiligheidsgordel
nog steeds niet is vastgemaakt, de toon van
het geluidssignaal en blijft het nog ongeveer
90
seconden actief.
Veiligheid
Page 117 of 271

115
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
7
Veiligheid
Page 118 of 271

116
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en zorgen ervoor dat de
inzittenden van de auto beter worden
beschermd. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags mogelijk niet
in werking. In deze situaties zorgen de
veiligheidsgordels voor uw bescherming.
De airbags werken alleen als het
contact aan is. Het activeren van een airbag gaat
gepaard met wat rook en geluid,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een
airbag wordt geproduceerd, kan het
gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
Veiligheid
Page 119 of 271

117
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Uitschakelen airbag vóór aan
passagierszijde
Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld.
F
Z
et het contact af en steek de sleutel in
de schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde.
F
D
raai deze in de stand "OFF" .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in het
display met de waarschuwingslampjes
voor de veiligheidsgordels en de
airbag vóór aan passagierszijde.
Het blijft branden zolang de airbag is
uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste
kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met
afgezet contact
de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw voorpassagier te garanderen.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd. De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Bij het aanzetten van het contact
gaat dit waarschuwingslampje
in het display met de
waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels en de airbag
vóór aan passagierszijde branden.
Dit waarschuwingslampje blijft
branden zolang de airbag vóór aan
passagierszijde is ingeschakeld.
7
Veiligheid
Page 120 of 271

118
108_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Zijairbags
Activering
De zijairbag wordt aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel. De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
Storing
Het branden van dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel duidt op een
storing in het airbagsysteem.
Neem in dat geval onmiddellijk contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Plaats in het geval van een storing geen
kinderzitje op de voorstoel en vervoer ook geen
volwassen passagier op deze plaats.
Bij bepaalde frontale aanrijdingen
kunnen de zijairbags ook worden
opgeblazen.
Veiligheid