Seat Arona 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2017Pages: 320, PDF Size: 6.73 MB
Page 181 of 320

Rijden
in beweging komen of er kan iets onver-
wac
ht
s gebeuren, met schade, brand of ern-
stige letsels tot gevolg. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een p lot
selinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor koud starten. VOORZICHTIG
● De s t
artmotor of motor kan beschadigd ra-
ken indien u tijdens het rijden probeert de
motor te starten of de motor meteen na het
uitzetten opnieuw in werking stelt.
● Als de motor koud is, vermijdt u hoge toe-
renta
llen, hoge belasting en plotse versnel-
lingen.
● Start de motor niet terwijl de wagen wordt
geduwd of
gesleept. Onverbrande benzine
zou in de katalysator kunnen komen en deze
beschadigen. Let op
● Wac ht
niet tot de motor warm is bij stil-
staande wagen; als u een goed zicht hebt
door de ruiten, begin dan onmiddellijk te rij-
den. Hierdoor bereikt de motor sneller zijn
bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. ●
Bij het s t
arten van de motor worden de be-
langrijkste stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Bij het koud starten van de motor kan het
geluid kor
t toenemen. Dit is normaal en geen
reden om u zorgen te maken.
● Wanneer de buitentemperatuur lager is dan
+5°C (+41°F), kan er
zich bij een dieselmotor
rook vormen onder de wagen als de standka-
chel, die op brandstof werkt, is ingeschakeld. Motor afzetten
3 Geldt
voor wagens: met startknop
StapMotor uitzetten met de startknop
››› pag. 177.
1.Zet de wagen volledig stil ››› .
2.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt
tot stap 4 uitgevoerd is.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische
versnellingsbak, plaatst u de keuzehendel in
stand P.
4.Trek de handrem aan ››› pag. 180.
5.
Druk de startknop kort in ››› afb. 174. De knop
START ENGINE STOP knippert opnieuw. Als de
motor niet stopt, voer dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 177.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde
versnellingsbak de 1e versnelling of de achter-
uitversnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit terwijl de wagen in be-
we gin
g is. Dit kan leiden tot verlies van con-
trole over de wagen, ongeval en ernstige let-
sels.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werkin
g als het contact is uitgeschakeld.
● De rembekrachtiger werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Daarom moet u bij uitge-
schakelde motor het rempedaal krachtiger in-
trappen om de wagen tot stilstand te bren-
gen.
● De stuurbekrachtiging werkt niet bij uitge-
sch
akelde motor. Wanneer de motor is afge-
zet, heeft u meer kracht nodig om te sturen.
● Als het contact wordt uitgeschakeld, kan de
stuurk
olomvergrendeling geactiveerd worden
waardoor u geen controle meer hebt over de
wagen. VOORZICHTIG
Als de motor veel belast wordt gedurende
lan g
ere tijd, kan hij na het uitschakelen over-
verhit raken. Om motorschade te voorkomen,
laat u de motor na het uitzetten gedurende
ca. 2 minuten in neutrale stand stationair
draaien. Let op
Na het uitzetten van de motor kan de koel-
lucht v
entilator nog enkele minuten blijven » 179
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 182 of 320

Bedienen
werken in de motorruimte, zelfs met uitge-
sc
h
akeld contact. De koelluchtventilator gaat
automatisch uit. Functie "My Beat"
Voor wagens met comfortsleutel is er de func-
tie "My
B
eat". Deze functie biedt een bijko-
mende indicatie van het startsysteem van de
wagen.
Bij toegang tot de wagen, bijv. door het ope-
nen van de portieren met de afstandsbedie-
ning, knippert de knop START ENGINE STOP om
t e w
ijz
en op de overeenkomstige toets van
het startsysteem.
Bij het in-/uitschakelen van het contact gaat
het licht van de knop START ENGINE STOP knip-
per en. Bij uit
g
eschakeld contact stopt de
knop START ENGINE STOP na enkele seconden
met knip
per
en en gaat hij uit.
Wanneer de motor is gestart, blijft het licht
van de knop START ENGINE STOP vast branden
om aan t e g
ev
en dat de motor draait. De tijd
tussen het starten van de motor met de druk-
knop START ENGINE STOP en de overgang van
knip per
en n
aar vast branden van de lichten
hangt af van de kenmerken van de motorise- ring. Wordt de motor uitgezet met de knop START ENGINE STOP , dan gaat het licht van knop
opnieu w knip
per
en. Bij wagens
met st
art-stopsysteem biedt de
functie "My Beat" ook bijkomende informa-
tie:
● Wanneer de motor wordt afgezet tijdens de
Stop-fa
se, blijft het licht van de toets
START ENGINE STOP vast branden, want hoewel
de mot or uit
s
taat, is het start-stopsysteem
actief.
● Kan de motor niet opnieuw worden gestart
met het s
tart-stopsysteem, ››› pag. 203, en
moet hij handmatig worden gestart, dan zal
de knop START ENGINE STOP knipperen om deze
s it
uatie aan t
e geven.
Remmen en parkeren Remw
erking en remweg Voor een goede remwerking is het belangrijk
d
at
de r
emblokken niet zijn versleten. Deze
slijtage is sterk afhankelijk van de gebruiks-
omstandigheden en de rijstijl. Wanneer u
vaak in de stad rijdt en korte ritten maakt of
een heel sportieve rijstijl heeft, adviseren wij
u om de toestand van de remblokken vaker
bij een technische service te laten controle-
ren dan in het onderhoudsprogramma staat.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij hevige regenval
of na het wassen van de wagen, is de werk-
ing van de remmen vanwege vochtige of in de winter bevroren remschijven slechter: in
dit gev
al moeten de remmen eerst worden
"drooggeremd". ATTENTIE
Een langere remweg of schade aan het rem-
sys t
eem verhogen het gevaar voor ongeval-
len.
● Nieuwe remblokken moeten eerst inrem-
men en hebben tijdens
de eerste 200 km nog
niet de optimale wrijvingskracht. Deze licht
verminderde remcapaciteit kunt u compense-
ren door met meer kracht op het rempedaal te
duwen. Dit is ook van toepassing wanneer la-
ter de remblokken moeten worden vervangen.
● Bij natte resp. bevroren remmen en bij het
rijden op weg
en die met zout zijn bestrooid,
kunnen de remmen vertraagd werken.
● Op hellingen worden de remmen veel ge-
bruikt en wor
den deze snel heet. Voordat u
een langer traject met steile hellingen om-
laag rijdt, vermindert u de snelheid, schakelt
u naar een lagere versnelling terug of kiest u
een lagere rijstand. Op deze wijze maakt u
gebruikt van de remmende werking van de
motor en belast u de remmen minder.
● Nooit de remmen "laten aanlopen" door
het pedaa
l langdurig licht ingerukt te hou-
den. Continu remmen leidt tot oververhitting
van de remmen en daarmee tot een langere
remweg. In plaats daarvan in intervallen rem-
men.
● De wagen nooit met afgezette motor laten
rol
len. De remweg wordt aanzienlijk langer 180
Page 183 of 320

Rijden
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
●
Bij t e oude r
emvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed.
● Voorspoilers die niet af fabriek zijn gemon-
teerd of
die beschadigd zijn, kunnen er de
oorzaak van zijn dat er minder lucht bij de
remmen komt en de remmen oververhit ra-
ken. Let voor het kopen van accessoires op de
aanwijzingen ››› pag. 265, Technische wijzi-
gingen.
● Wanneer een remcircuit is uitgevallen,
wordt
de remweg aanzienlijk langer! Direct
een gespecialiseerde werkplaats opzoeken
en niet onnodig rijden. Controlelampje
Situaties waarin het controlelampje gaat
br
anden
*
● Al
s het remvloeistofpeil te laag is ›››
pag.
285.
● Als er een storing is in het remsysteem.
Dit contr
olelampje kan ook samen branden
met het ABS-controlelampje. ATTENTIE
● Als
het remcontrolelampje niet uit gaat of
tijdens het rijden oplicht, is het remvloeistof- peil te laag - gevaar voor ongelukken!
›››
pag.
285, Remvloeistof Stoppen, niet verder rij-
den. Roep de hulp in van een vakman.
● Als het remcontrolelampje samen met
het ABS-c
ontrolelampje oplicht, kan de
oorzaak ook een storing in de werking van
het ABS zijn. Hierdoor kunnen de achterwie-
len relatief snel blokkeren als er wordt ge-
remd. Dit kan onder omstandigheden ertoe
leiden dat de achterkant van de wagen uit-
breekt - slipgevaar! De wagen stoppen en de
hulp van een garage inroepen. Handrem
Afb. 176
Handrem tussen de voorstoelen. Een stevig aangetrokken handrem voorkomt
het
on
g
ewild wegrollen van de wagen. Hand-
rem altijd goed aantrekken als u de wagen
verlaat of parkeert. Handrem aantrekken
– Handremhendel krachtig omhoog trekken
›››
afb. 176.
Handrem losmaken – De hendel iets omhoogtrekken, ontgren-
delknop in pijlrichting drukk
en ››› afb. 176
en de hendel geheel omlaagdrukken ››› .
D e h
andr
em moet altijd krachtig worden aan-
getrokken, zodat niet per ongeluk met een
licht aangetrokken handrem kan worden ge-
reden ››› .
Bij aan g
etr
okken handrem en ingeschakeld
contact brandt het controlelampje . Bij los-
gemaakte handrem gaat het lampje uit. ATTENTIE
● Nooit de h andr
em gebruiken om een rijden-
de wagen af te remmen. De remweg is veel
langer omdat alleen de achterwielen worden
afgeremd. Gevaar voor ongevallen!
● Een slechts gedeeltelijk losgezette hand-
rem kan t
ot oververhitting van de achterrem-
men leiden en zo de werking van de remmen
negatief beïnvloeden - gevaar voor ongeluk-
ken! Bovendien leidt dit tot voortijdige slijta-
ge van de remblokken van de achterremmen. » 181
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 184 of 320

Bedienen
VOORZICHTIG
Voordat u de wagen verlaat, altijd eerst de
handr em s
tevig aantrekken. Ook de 1e ver-
snelling inschakelen. In wagens met
automatische versnellingsbak zet u de scha-
kelhendel in stand P. Parkeren
Bij parkeren moet altijd de handrem stevig
wor
den aan
getrokken.
Let op het volgende wanneer u de wagen par-
keert:
– Wagen met het rempedaal in stilstand hou-
den.
– Handrem aantrekken.
– Schakel de 1e versnelling in.
– Motor uitschakelen en de contactsleutel uit
het c ont
actslot trekken. Het stuurwiel licht
draaien, om het stuurslot te vergrendelen.
– Altijd de sleutels meenemen ›››
.
Aan v
u
llende aanwijzingen voor het parkeren
op hellingen:
Het stuurwiel zo draaien dat de wagen tegen
de stoeprand rolt als de wagen in beweging
zou komen.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
af
waarts staat, de voorwielen naar rechts draaien zodat ze
naar de s
toeprand zijn ge-
keerd.
● Wanneer de wagen met de voorzijde berg-
op
waarts staat, de voorwielen naar links
draaien zodat ze van de stoeprand af zijn ge-
keerd.
● Wagen zoals gebruikelijk beveiligen: hand-
rem st
evig aantrekken en in de 1e versnelling
schakelen. ATTENTIE
● Sluit elk mog
elijk risico uit wanneer u de
wagen onbeheerd achterlaat.
● Wagen nooit parkeren in omgevingen waar-
in het hete uitl
aatsysteem in contact kan ko-
men met droog gras, struikgewas, uitgelopen
brandstof of ander licht ontvlambare materia-
len.
● Niet toelaten dat de passagiers in een afge-
sloten w
agen zouden achterblijven omdat zij
de portieren en de ruiten niet van binnenuit
kunnen openen en daardoor in noodgevallen
de wagen niet kunnen verlaten. Bovendien
vertragen vergrendelde portieren de hulpver-
lening van buitenaf.
● Nooit kinderen zonder toezicht in de wagen
achterl
aten. Deze zouden bijvoorbeeld de
handrem los kunnen maken en/of de versnel-
lings-/keuzehendel bewegen en zo de wagen
ongecontroleerd in beweging kunnen zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een gepark
eerde wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. Rem- en stabiliseringssyste-
men
El ektr
oni
sche Stabiliseringscontrole
(ESC)* Deze elektronische stabiliseringscontrole ver-
mindert
het
slipgevaar en verbetert de rijst-
abiliteit van de wagen.
De elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
bestaat uit het elektronische sperdifferenti-
eel (EDS) en de antislipregeling (ASR). De
EDC werkt samen met het ABS. Bij uitvallen
van ESC of ABS gaan beide controlelampjes
branden.
Wanneer u de motor start, wordt de ESC auto-
matisch ingeschakeld.
De ESC is altijd geactiveerd, het is niet moge-
lijk het uit te schakelen. Met het Easy Con-
nect-systeem kan enkel de ASR worden uitge-
schakeld of de Sport-stand worden geselec-
teerd.
De ASR kan buiten werking worden gesteld in
die situaties waarin u wilt dat de wielen slip-
pen ›››
pag. 183.
Bijvoorbeeld:
● bij het rijden met sneeuwkettingen,
● bij het rijden in diepe sneeuw of op losse
ondergr ond,
182
Page 185 of 320

Rijden
● bij het
lo
sschommelen van de vastgereden
wagen.
Vervolgens de ESC weer inschakelen door de
knop in te drukken.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)*
De ESC vermindert het gevaar van slingeren
door de wielen afzonderlijk af te remmen.
Met behulp van de stuurinslag en de snel-
heid van de wagen wordt de door de bestuur-
der gewenste richting bepaald en voortdu-
rend met het werkelijke gedrag van de wagen
vergeleken. Bij afwijkingen, bijv. als de wa-
gen begint te slippen, wordt het juiste wiel
door de ESC automatisch afgeremd.
De wagen wordt door de krachten die werken
bij het afremmen, weer gestabiliseerd. Als de
wagen in bochten tot overstuur (wegslippen
van het achtereinde) neigt, werkt het sys-
teem op het voorwiel dat de buitenlijn van de
bocht beschrijft.
Controlelampje
Er zijn twee informatiecontrolelampjes voor
de elektronische stabilisatie. Het controle-
lampje geeft informatie over de functie en
over de uitschakelstatus.
Beide lampjes gaan branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld en moeten na cir-
ca 2 seconden weer uitgaan, wat overeen-
komt met de duur van de functiecontrole. Dit programma omvat het ABS, EDS en ASR-
syst
eem. Dit omvat tevens het noodhulprem-
systeem (BAS).
Het controlelampje heeft de volgende
functies:
● Het lampje knippert tijdens het rijden met
de ASR/ESC in bedrijf
.
● Het lampje brandt bij een storing in de ESC.
● Het ESC-lampje brandt ook bij een storing
van het ABS
omdat het ESC-systeem samen
met het ABS werkt.
Als dit controlelampje blijft branden, nadat
u de motor hebt gestart, dan kan het systeem
de functie hebben uitgeschakeld. U kunt in
dit geval de ESC weer inschakelen door het
contact uit en in te schakelen. Wanneer het
controlelampje uitgaat, werkt het systeem
weer naar behoren.
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:
● Blijft ingeschakeld wanneer de ASR wordt
uitgez
et of wanneer de modus ESC Sport
wordt geselecteerd, enkel via Easy Connect. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de Elektronische Stabiliseringscon-
trole (ESC) niet worden opgeheven. Hiermee
dient vooral bij een glad en nat wegdek en bij het rijden met een aanhangwagen rekening
te w
or
den gehouden.
● U moet uw rijstijl daarom steeds aanpassen
aan de toes
tand van de weg en de verkeerssi-
tuatie. De aangeboden hogere veiligheid door
de ESC mag geen aanleiding zijn tot het ne-
men van risico's! VOORZICHTIG
● Om de w erkin
g van de ESC te garanderen
moeten bij alle vier de wielen dezelfde ban-
den zijn gemonteerd. Een verschillende afro-
lomtrek van de banden kan tot een ongewen-
ste vermindering van het motorvermogen lei-
den.
● Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor, aan het
remsysteem, aan het onderstel of
een andere wiel-bandcombinatie) kunnen de
werking van het ABS, EDS, ESC en ASR beïn-
vloeden. Aandrijfslipregeling van de aandrijf-
w
iel en (ASR) De aandrijfslipregeling voorkomt dat de aan-
g
edr
ev
en wielen doordraaien wanneer wordt
geaccelereerd. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 186 of 320

Bedienen
Beschrijving en werking van de aandrijfslip-
r e
g
eling bij het accelereren (ASR)
De ASR gaat door vermindering van het mo-
torvermogen het doordraaien van de aange-
dreven wielen bij het accelereren tegen.
Door de ASR wordt zelfs bij ongunstige weg-
omstandigheden het wegrijden, accelereren
en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker of
zelfs pas mogelijk.
De ASR wordt automatisch ingeschakeld, als
de motor wordt gestart. Zo nodig kan deze
functie worden in- of uitgeschakeld door mid-
del van het Easy Connect-systeem*.
Is het ASR uitgeschakeld, dan brandt het con-
trolelampje . In het algemeen dient het al-
tijd ingeschakeld te zijn. Slechts in uitzonder-
lijke gevallen, d.w.z. wanneer men de wielen
wil laten slippen, kan de ASR middels het
menu van het Easy Connect-systeem uitge-
schakeld worden, bijvoorbeeld:
● Met rijden op ruimtebesparend reserve-
wiel.
● M
et sneeuwkettingen om de banden.
● Bij het rijden in een dik pak sneeuw of bij
losse onder
grond.
● Wanneer de auto vastzit, om hem "schom-
melend los
te krijgen."
Daarna dient het mechanisme weer inge-
schakeld te worden. Controlelampje
Er zijn drie inf
ormatiecontrolelampjes voor de
tractiecontrole: (voor wagens uitgerust
met M-ABS), (voor wagens uitgerust met
ESC) en . De lampjes gaan branden wan-
neer het contact wordt ingeschakeld en moe-
ten na circa 2 seconden weer uitgaan, wat
overeenkomt met de duur van de functiecon-
trole.
Het controlelampje of heeft de volgen-
de functie:
● Knippert wanneer de ASR in werking is en
de wagen rijdt
.
Als het systeem uit staat of bij een storing in
het systeem, blijft het controlelampje bran-
den. Het ASR-controlelampje brandt ook bij
een storing in het ABS, omdat de ASR samen-
werkt met het ABS. Nadere aanwijzingen
››› pag. 183
Het controlelampje geeft informatie over
de uitschakelstatus van het systeem:*
● Blijft ingeschakeld wanneer we de ASR uit-
zetten
via Easy Connect.
Door middel van Easy Connect wordt de ASR-
functie hersteld en het controlelampje gaat
uit. ATTENTIE
● De n at
uurkundig bepaalde grenzen kunnen
ook door de ASR niet worden opgeheven.
Hiermee dient vooral bij een glad en nat weg-
dek en bij het rijden met een aanhangwagen
rekening te worden gehouden.
● U moet uw rijstijl daarom steeds aanpassen
aan de toes
tand van de weg en de verkeerssi-
tuatie. De aangeboden hogere veiligheid door
de ASR mag geen aanleiding zijn tot het ne-
men van risico's! VOORZICHTIG
● Om de werk in
g van de ASR te garanderen
moeten bij alle vier de wielen dezelfde ban-
den zijn gemonteerd. Een verschillende afro-
lomtrek van de banden kan tot een ongewen-
ste vermindering van het motorvermogen lei-
den.
● Wijzigingen aan de wagen (bv. aan de mo-
tor, aan het
remsysteem, aan het onderstel of
een andere wiel-bandcombinatie) kunnen de
werking van het ABS en het ASR beïnvloeden. ESC en ASR inschakelen/uitschake-
l
en* ESC wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de mot
or w
or
dt aangezet en werkt enkel
met draaiende motor; het bevat de systemen
ABS, EDS en ASR.
184
Page 187 of 320

Rijden
De functies ASR en ESC moeten enkel uitge-
s c
h
akeld worden in situaties waarin niet vol-
doende tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr
ein.
● Om de vastgereden wagen "vrij te maken".
Sluit daarn
a de functies ASR en ESC opnieuw
aan.
Naargelang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ESC in "Sport-modus"
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 kan de Sport-stand worden geko-
zen. Het ingrijpen van de ESC om de wagen
te stabiliseren en de antislipregeling (ASR)
worden beperkt.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond Elektronische Stabilise- rings Controle (ESC): sport. Op-
gelet! Beperkte stabiliteit.
"Sport"-modus bij ESC uitschakelen
Met het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be- stuurder getoond Elektronische Stabi-
liserings Controle (ESC): on.
ASR uitsc
hakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 120. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder getoond ASR
geactiveerd .
● Activeer of deactiveer de functie ASR of ESC
in het Ea
sy Connect-systeem door middel van
de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
E SC
-
systeem .
ATTENTIE
U moet de ESC Sport alleen inschakelen, als
de rijv aar
digheid en de verkeerssituatie dit
toelaten - slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werk
ing beperkt om een meer sportief rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wiel
en k
unnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. Let op
Bij het uitschakelen van de ASR of het selec-
t er en
van de Sport-modus van de ESC, wordt
het snelheidsregelsysteem* uitgeschakeld. Elektronisch sperdifferentieel (EDS)*
Het EDS werkt in combinatie met het ABS bij
w
ag
en
s die met de Elektronische Stabilise-
ringscontrole (ESC)* zijn uitgerust.
Door het EDS wordt zelfs bij ongunstige weg-
dekomstandigheden het wegrijden, accelere-
ren en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker
of zelfs pas mogelijk.
Het controleert met behulp van de sensoren
van het ABS het toerental van de aangedre-
ven wielen.
Als er een toerentalverschil van ca. 100 om-
wentelingen/minuut tussen de aangedreven
wielen is, bijv. op een ondergrond die aan
één kant glibberig is, dan wordt het door-
draaiende wiel afgeremd en de aandrijfkracht
op het andere aangedreven wiel overgedra-
gen door middel van het differentieel. Dit ge-
beurt tot een snelheid van ca. 80 km/u
(50 mph). »
185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 188 of 320

Bedienen
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet t
e w
arm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft normaal werken
met dezelfde eigenschappen als die van een
wagen zonder EDS. Daarom wordt het uit-
schakelen van het EDS niet aangegeven.
Zodra de rem is afgekoeld, wordt het EDS au-
tomatisch weer ingeschakeld.
Controlelampje
Als het ESC-controlelampje gaat branden ,
is het EDS uitgevallen. Zoek dan zo snel mo-
gelijk een gespecialiseerde werkplaats op. ATTENTIE
● Bij het ac c
elereren op een gladde weg, bijv.
bij ijs en sneeuw, voorzichtig gas geven. De
aangedreven wielen kunnen ondanks het EDS
doordraaien en daardoor de rijveiligheid ne-
gatief beïnvloeden.
● U moet uw rijstijl steeds aanpassen aan de
toes
tand van de weg en de verkeerssituatie.
De aangeboden hogere veiligheid van het
EDS mag geen aanleiding zijn tot het nemen
van risico's! VOORZICHTIG
Wijzigingen aan de wagen (bijv. aan de mo-
tor , aan het
remsysteem, aan het onderstel of
aan een andere wiel-bandcombinatie) kunnen
de werking van het EDS beïnvloeden ››› pag.
265. Hydraulische remkrachtassistent
(HB
A)* De functie (hydraulische remkrachtassistent
HBA) i
s
alleen ingebouwd in wagens die uit-
gerust zijn met ESC.
In een noodsituatie remmen de meeste be-
stuurders weliswaar op tijd, maar niet met de
maximale remdruk. Hierdoor wordt de rem-
weg langer dan noodzakelijk!
Op dat moment grijpt de hydraulische rem-
krachtassistent in. Wanneer u het rempedaal
heel snel intrapt, wordt dit door de remkrach-
tassistent als een noodsituatie geïnterpre-
teerd. De remkrachtassistent bouwt dan bin-
nen heel korte tijd volledige remdruk op om
sneller en effectiever het ABS te activeren en
de remweg te verkorten.
De druk op het rempedaal niet verlagen,
want zodra u het rempedaal loslaat wordt de
remkrachtassistent vanzelf weer uitgescha-
keld.
Automatisch oplichten van de alarmlichten
Bij plots remmen of het uitvoeren van een
noodstop gaan de remlichten automatisch
knipperen. Indien het noodremmen zou aan-
houden tot het stopzetten van de wagen,
gaan op dat ogenblik de noodlichten of “war-
ning” aan, waarbij vanaf dan de remlichten
doorlopend blijven branden. De noodlichten
zullen automatisch uitgaan bij het opnieuw rijden of bij het indrukken van de drukknop
van de s
c
hakelaar “warning”. ATTENTIE
● Het g ev
aar voor ongevallen wordt hoger,
wanneer u te snel of te dicht op uw voorgan-
ger rijdt of wanneer de weg glad of nat is. Het
risico op een aanrijding in dergelijke omstan-
digheden kan door de remkrachtassistent
niet worden verminderd - gevaar voor onge-
lukken!
● De remkrachtassistent kan de natuurkundig
bepaal
de grenzen niet overwinnen, een glad-
de of natte weg blijft ook met deze remkrach-
tassistent gevaarlijk! De snelheid altijd aan
de weg- en verkeersomstandigheden aanpas-
sen. De aangeboden hogere veiligheid mag
geen aanleiding zijn tot het nemen van grote-
re risico's. Antiblokkeersysteem (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) verhindert
d
at
de w
ielen blokkeren en draagt aanzien-
lijk bij tot de verhoging van de actieve rijvei-
ligheid.
Werking van het ABS
Wanneer een wiel een voor de rijsnelheid te
lage snelheid heeft en tot blokkeren neigt,
dan wordt de remdruk voor dit wiel minder.
Men bemerkt deze regeling door een pulse-
rende beweging van het rempedaal ,
186
Page 189 of 320

Rijden
gecombineerd met geluiden. Hierdoor krijgt
u al s
be
stuurder bewust de informatie "De
wielen neigen ertoe om te blokkeren en het
ABS treedt in werking". Opdat het ABS in de-
ze toestand optimaal kan werken, moet het
rempedaal ingetrapt blijven. In geen geval
"pompend" remmen!
Bij een noodstop op glad wegdek blijft een
optimale bestuurbaarheid gewaarborgd om-
dat de wielen niet blokkeren.
Er mag niet worden verwacht dat door het
ABS onder alle omstandigheden de remweg
wordt verkort. De remweg kan op grind of bij
verse sneeuw op een gladde ondergrond
zelfs langer worden.
Controlelampje
Het controlelampje gaat enkele seconden
branden wanneer u het contact inschakelt.
Het lampje gaat uit, nadat een automatische
test is uitgevoerd.
Er zit een storing in het ABS als:
● Het controlelampje gaat niet
branden
wanneer het contact wordt ingeschakeld.
● Het controlelampje na enkele seconden
niet weer uit
gaat.
● Het controlelampje gaat branden tijdens
het rijden.
Er kan nog met
het normale remsysteem -
dus zonder ABS - worden geremd. Zoek dan zo snel mogelijk een gespecialiseerde werk-
plaats
op.
Als er een storing in het ABS is, gaat ook het
controlelampje van de ESC* en dat van de
bandenspanning branden.
Storing in het hele remsysteem
Als het ABS-controlelampje samen met
het controlelampje voor het remsysteem
gaat branden, is niet alleen het ABS defect
maar moet u ook rekening houden met een
defect remsysteem ››› .
ATTENTIE
● Het ABS k
an de natuurkundig bepaalde
grenzen niet overwinnen, een gladde of natte
rijbaan is ook met ABS gevaarlijk! Wanneer
het ABS in werking is, moet de snelheid on-
middellijk aan de wegomstandigheden en het
verkeer worden aangepast. De aangeboden
hogere veiligheid mag geen aanleiding zijn
tot het nemen van grotere risico's.
● De werking van het ABS hangt ook van de
banden af ›
›› pag. 289.
● Bij wijzigingen aan het onderstel of aan het
remsys
teem kan de werking van het ABS ern-
stig worden belemmerd. ATTENTIE
● Voor d
at u de motorkap opent, dient u reke-
ning te houden met de aanwijzingen ››› pag.
278, Werkzaamheden in de motorruimte. ●
Als
het remcontrolelampje en het ABS-
controlelampje gelijktijdig branden, on-
middellijk de wagen stoppen en het remvloei-
stofpeil controleren ››› pag. 285, Remvloei-
stof. Als het remvloeistofpeil tot onder de
"MIN"-markering is gedaald, niet verder rij-
den – gevaar voor ongevallen! Roep de hulp
in van een vakman.
● Als het remvloeistofpeil in orde is, kan de
storin
g in het remsysteem veroorzaakt zijn
door een storing in de werking van het ABS.
Hierdoor kunnen de achterwielen relatief snel
blokkeren als er wordt geremd. Dit kan onder
omstandigheden ertoe leiden dat de achter-
kant van de wagen uitbreekt - slipgevaar! De
wagen stoppen en de hulp van een garage in-
roepen. Elektronisch beheer van het aandrijf-
k
op
pel
(XDS)* Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
r
entieelmec
h
anisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 190 of 320

Bedienen
algemeen verlies van de wegvastheid bij de
v oor
a
s, wat zich uit in onderstuur of "verlen-
ging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat.
Rembekrachtiger De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met
het
r
empedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor.
Werkt de rembekrachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan het rempedaal veel krachtiger intrappen
dan normaal. ATTENTIE
De remweg kan door externe invloeden wor-
den v erl
engd. ●
De w ag
en nooit met afgezette motor laten
rollen. Anders bestaat er gevaar voor onge-
lukken. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Wanneer de rembekrachtiger niet werkt,
bijv
. wanneer de wagen wordt gesleept, is
voor het remmen aanzienlijk meer pedaal-
kracht nodig. Starthulp op hellingen*
Afb. 177
Gerelateerde vi-
deo Deze functie is alleen beschikbaar bij wagens
die met
E
SC
zijn uitgerust.
De starthulp op hellingen helpt de bestuur-
der bij het bergop starten, door de wagen in
stilstand te houden.
Het systeem behoudt de remdruk tijdens ca.
twee seconden nadat de bestuurder de voet
van het rempedaal haalt, om te vermijden
dat de wagen naar achteren rolt tijdens het
startmanoeuvre. Tijdens deze twee seconden
heeft de bestuurder voldoende tijd om het
koppelingspedaal los te laten en te versnel-
len zonder dat de wagen zich verplaatst en zonder de handrem te moeten gebruiken. Dit
maakt het
starten gemakkelijker, comforta-
beler en veiliger.
De voorwaarden voor de werking ervan zijn:
● op een helling staan,
● gesloten portieren,
● wagen in volledige stilstand,
● draaiende motor en ingetrapte rem,
● bovendien moet de versnelling ingescha-
keld
zijn of in vrijloop staan voor de schakel-
bak en de keuzehendel zich in de stand S, D
of R bevinden bij wagens met automatische
transmissie.
Het systeem is ook actief voor bergop met
achteruit. ATTENTIE
● Indien u de wag en niet
onmiddellijk start
nadat u de voet van het rempedaal gehaald
hebt, kan de wagen in bepaalde omstandig-
heden terugrollen. Trap het rempedaal in of
trek de handrem onmiddellijk aan.
● Indien de motor afslaat, trap het rempedaal
in of trek
de handrem onmiddellijk aan.
● Indien u in file bergopwaarts rijdt en wilt
voorkomen d
at de wagen per ongeluk terug-
rolt bij het starten, houd het rempedaal dan
gedurende enkele seconden ingetrapt voor-
dat u de wagen in beweging brengt. 188