Seat Arona 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2017, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2017Pages: 320, PDF Size: 6.73 MB
Page 141 of 320

Openen en sluiten
Achterklep Openen en s luit
en Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 16 ATTENTIE
● Een niet c
orrect gesloten achterklep kan
gevaarlijk zijn.
● De achterklep mag niet geopend worden als
de mist
- en achteruitrijlichten zijn ingescha-
keld. Dit kan de controlelampjes beschadi-
gen.
● Achterklep niet met de hand op de achter-
ruit dicht
drukken. De achterruit zou kunnen
breken - verwondingsgevaar!
● Nadat u de achterklep dicht hebt gedaan,
dient u te c
ontroleren of deze ook vergren-
deld is, omdat deze anders tijdens het rijden
onverwachts open kan gaan.
● Laat nooit kinderen in en bij de wagen spe-
len. In een afg
esloten wagen kan het, afhan-
kelijk van het jaargetijde, zo extreem warm of
koud worden dat dit tot ernstig letsel, ziekte
of zelfs de dood kan leiden. Sluit en vergren-
del de achterklep en de portieren als u de wa-
gen niet gebruikt.
● Sluit de achterklep nooit zonder op te let-
ten of onbeheer
st, omdat dit ernstig letsel
voor u of anderen tot gevolg kan hebben.
Zorg er altijd voor dat niemand in het zwenk-
bereik van de achterklep staat. ●
Nooit met een op een k
ier staande of zelfs
open achterklep rijden, omdat er dan uitlaat-
gassen het interieur kunnen binnendringen.
Gevaar op vergiftiging!
● Als alleen de achterklep geopend wordt,
verg
eet dan de sleutel niet in de bagageruim-
te. De wagen kan niet geopend worden als de
sleutel binnen wordt achtergelaten. Elektrische ruitbediening
De ruit en el
ektrisch openen en slui-
ten* Afb. 143
Deel van het bestuurdersportier:
knop pen
v
oor de voorste en achterste ruiten
(5-deurs wagen met elektrisch bediende rui-
ten voor en achter). Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 18 Via de bedieningselementen in het bestuur-
derspor
tier kunnen de voorste en achterste
ruiten worden bediend. In de andere portie-
ren zitten aparte knoppen voor de betreffen-
de ruit.
Sluit de ruiten altijd helemaal als u de wagen
parkeert of onbewaakt achterlaat ››› .
Na d
at
het contact is uitgeschakeld, kan de
ruitbediening nog ca. 10 minuten worden ge-
bruikt zolang de contactsleutel niet uit het
contactslot is getrokken en het bestuurders-
of bijrijdersportier niet werd geopend.
Veiligheidsschakelaar *
Met veiligheidsschakelaar 5 in het bestuur-
der s
por
tier kunnen de ruitbedieningsknop-
pen in de achterportieren buiten werking
worden gesteld.
Veiligheidsschakelaar ontgrendeld: de knop-
pen in de achterportieren zijn geactiveerd.
Veiligheidsschakelaar vergrendeld: de knop-
pen in de achterportieren zijn buiten werking
gesteld. Het veiligheidssymbool gaat
branden in geel zodra de knoppen van de
achterste portieren zijn gedeactiveerd. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Sleutelset
op pag. 127 in ac
ht nemen. » 139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 142 of 320

Bedienen
●
Verk eer
d gebruik van de elektrische ruitbe-
diening kan lichamelijk letsel tot gevolg heb-
ben!
● Sluit de ruiten nooit zonder op te letten of
onbeheerst, omd
at dit ernstig letsel voor u of
anderen tot gevolg kan hebben. Vergewis
uzelf er daarom van dat er zich niemand in
het werkingsgebied van de ruiten bevindt.
● Indien het contact ingeschakeld wordt, kan
elektris
che uitrusting, zoals de elektrische
ruitbediening, in werking treden, waardoor er
kans op kneuzingen, enz., bestaat.
● De wagenportieren kunnen via de sleutel
met afs
tandsbediening worden vergrendeld,
waardoor hulp in noodsituaties wordt be-
moeilijkt.
● Neem daarom altijd de sleutel mee wanneer
u de wagen
verlaat.
● De ruitbediening werkt pas niet meer als
het cont
act wordt uitgeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend.
● Stel - indien nodig- de ruitbediening ach-
terin met de
veiligheidsschakelaar buiten
werking. Vergewis uzelf ervan dat deze inder-
daad buiten werking is. Let op
Als het sluiten van de ruit stroef verloopt of
wor dt
tegengewerkt door een obstakel, wordt
de ruit meteen weer geopend ››› pag. 140. In
dit geval moet u controleren waarom de ruit
niet kon worden gesloten voordat u opnieuw
probeert deze te sluiten. Sluitkrachtbegrenzing voor de ruiten
De sluitkrachtbegrenzing verlaagt het risico
op v
er
wonding bij het sluiten van de elek-
trisch bedienbare ruiten.
● Als het automatisch sluiten van een ruit
stroef
verloopt of wordt tegengewerkt door
een obstakel, stopt het sluiten van de ruit in
deze stand en wordt de ruit meteen weer ge-
opend ››› .
● Controleer vervolgens waarom de ruit niet
sluit, v
oordat u het opnieuw probeert.
● Indien u het probeert binnen 10 seconden
en de ruit opnieu w moeiz
aam sluit of een
hindernis aantreft, zal de automatische ruit-
bediening niet werken gedurende 10 secon-
den.
● Als de ruit weer stroef sluit of door een ob-
stak
el niet kan worden gesloten, stopt het
sluiten van de ruit in deze stand.
● Als u er niet achter kunt komen waarom de
ruit niet k
an worden gesloten, probeert u dan
de ruit opnieuw te sluiten door binnen de 10
seconden aan de schakelaar te trekken. De
ruit wordt met maximale kracht gesloten. De
sluitkrachtbegrenzing is nu uitgeschakeld.
Wanneer u langer dan 10 seconden wacht,
wordt de ruit bij het bedienen van een knop
weer volledig geopend en is de sluitauto-
maat weer ingeschakeld. ATTENTIE
● Wanneer u – ook a
l is het voor even – de
wagen verlaat, haal dan altijd de contactsleu-
tel uit het contactslot. Let erop dat er nooit
kinderen zonder toezicht achterblijven in de
wagen.
● De ruitbediening werkt pas niet meer wan-
neer een van de
voorportieren wordt geopend
en het contact wordt uitgeschakeld.
● Sluit de ruiten nooit onbeheerst of zonder
op te lett
en, omdat dit ernstig letsel voor u of
anderen tot gevolg kan hebben. Vergewis
uzelf ervan dat er zich niemand in het wer-
kingsgebied van de ruiten bevindt.
● Laat nooit personen achter in de wagen als
u de wagen
van buiten vergrendelt - de ramen
kunnen in geval van nood niet meer worden
geopend!
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
ving
ers of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt - gevaar voor ver-
wonding! Comfortopenen/comfortsluiten
Met de functie Comfortopenen en -sluiten
k
u
nt
u op eenvoudige wijze van binnenuit al-
le ruiten openen en sluiten.
140
Page 143 of 320

Openen en sluiten
Comfortopenen
– Druk de ontgrendelingsknop op de s l
eu-
t el in tot alle ruiten in de gewenste stand
staan, of
– Ontgrendel eerst de wagen met de knop
op de sleut
el met afstandsbediening en
houd de knop voor het vergrendelen van
het portier aan bestuurderszijde ingedrukt
totdat alle ruiten in de gewenste stand
staan.
Comfortsluiten
– Druk de ontgrendelingsknop op de sl
eu-
tel in tot alle ruiten gesloten zijn ››› , of
– Houd de sleutel in het slot van het bestuur-
der s
por
tier in de vergrendelingsstand tot
alle ruiten gesloten zijn.
Comfortopenen instellen in het Easy Con-
nect-systeem*
– Selecteer: toets > functietoets
SETUP >
Openen en sluiten > Ruitbediening
> Comfortopenen , om all
e ruit
en te kiezen
(Alle ), alleen die van de bestuurder ( Be-
stuurder ) of geen (Gedeactiveerd ).ATTENTIE
● Sluit de ruit en nooit
achteloos of ongecon-
troleerd. Gevaar voor verwondingen!
● Om veiligheidsredenen mogen de ruiten al-
leen op een afs
tand van ca. 2 meter van de wagen met de sleutel met radiografische af-
st
and
sbediening worden geopend en geslo-
ten. Tijdens het sluiten altijd naar het om-
hoogschuiven van de ruiten kijken, opdat nie-
mand klem komt te zitten. Als de vergrende-
lingsknop wordt losgelaten, wordt het sluiten
direct afgebroken. Sluit- en openingsautomaat*
Dankzij de sluit-/openingsautomaat hoeft u
de knop niet t
e b
lijven indrukken.
Knoppen ››› afb. 143 1 ,
2 ,
3 en
4 heb-
ben tw ee s
t
anden voor het openen en twee
voor het sluiten van de ruiten. Daardoor is
het eenvoudiger het openen en sluiten ge-
controleerd uit te voeren.
Sluitautomaat
– Trek de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede st
and naar boven. De ruit sluit
volledig.
Openingsautomaat – Druk de knop voor de ruitbediening kort tot
in de tweede st
and naar beneden. De ruit
gaat helemaal open. Weer activeren van de sluit- en openingsau-
tomaat
– A
ls de kabels van de accu zijn los- en vast-
gemaakt, i
s de sluit- en openingsautomaat
buiten werking. Als volgt weer activeren:
– Ruit door het permanent omhoogtrekken
van de ruitbedienin
gsschakelaar tot de
aanslag omhoogschuiven.
– Schakelaar loslaten en opnieuw een secon-
de omhoogtrekk
en. De automaat is nu
weer geactiveerd.
Als u een knop tot in de eerste stand drukt
resp. trekt, opent of sluit het raam zolang de
knop wordt bediend. Wanneer u de knop kort
tot de tweede stand indrukt of loslaat, wordt
de ruit automatisch geopend (openingsauto-
maat) of gesloten (sluitautomaat). Wanneer u
de knop bedient tijdens het openen of slui-
ten van de ruit, blijft de ruit in die stand
staan. 141
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 144 of 320

Bedienen
Lichten en zicht
Lic ht
en
C
ontrolelampjes
Springt aan
Mistachterlicht aan
››› pag. 143.
Springt aan
Linker of rechter knipperlicht.
Het controlelampje knippert twee keer zo snel wanneer
een knipperlicht defect is.
Springt aan
Grootlicht aan of grootlichtsignaal in werking gesteld
››› pag. 143. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Licht in- en uitschakelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 30
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting. Let op
● De be s
taande wettelijke verlichtingsvoor-
schriften voor elk land moeten in acht worden
genomen.
● Het dimlicht brandt alleen bij ingeschakeld
contact
. Bij het uitschakelen van het contact
wordt het stadslicht automatisch ingescha-
keld.
● Als bij ingeschakelde wagenverlichting de
contact
sleutel uit het contactslot wordt ge-
trokken, klinkt er gedurende enkele seconden
een waarschuwingssignaal zolang het be-
stuurdersportier is geopend. Dat herinnert u
eraan de verlichting uit te schakelen.
● Het licht van het mistachterlicht kan het
achter
opkomend verkeer verblinden. Gebruik
de mistachterlichten alleen bij gering zicht.
Daarom verschijnt op het instrumentenpa-
neel een waarschuwing wanneer men een
snelheid van 60 km/u (38 mph) overschrijdt:
Schakel het mistachterlicht uit! .
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen. Automatische rijlichtregeling*
Activering
– Schakelaar in stand draaien. D ez
e aan-
duiding zal oplichten.
Buiten werking stellen
– Lichtschakelaar in stand draaien.
Autom
atische rijlichtregeling
Als de automatische regeling van het dim-
licht is ingeschakeld, wordt het dimlicht door
een lichtsensor automatisch ingeschakeld
wanneer u bijvoorbeeld overdag een tunnel
inrijdt. ATTENTIE
● Hoewel de aut
omatische rijlichtregeling ge-
activeerd is, wordt het dimlicht bij mist niet
ingeschakeld. Het dimlicht dient derhalve
met de hand ingeschakeld te worden. Let op
● Bij wag en
s met automatische rijlichtrege-
ling zal, als de contactsleutel uit het contact-
slot gehaald wordt, het akoestische signaal
alleen klinken als de lichtschakelaar in de
stand staat.
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen.142
Page 145 of 320

Lichten en zicht
●
Geen kl ev
ers voor de sensor op de voorruit
bevestigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken.
● De regensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruiten
wissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de k
op
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het donker is. De dagrij-
verlichting levert onvoldoende licht om de
weg goed te verlichten of om goed zichtbaar
te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 144
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen voor inschakelen*
● Schakelaar vanuit positie
,
of in
de eerste stand draaien en omhoog trekken.
Het symbool van de lichtschakelaar gaat
branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mistlampen voor)
● Schakelaar vanuit positie ,
of in
de tweede stand draaien en omhoog trekken.
Er gaat een controlelampje aan op het paneel
voor controle- en waarschuwingslampjes.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voor)
● Lichtschakelaar tot tegen de aanslag draai-
en vanuit
positie , of en omhoog
trekken. Er gaat een controlelampje aan op
het paneel voor controle- en waarschuwings-
lampjes.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 »1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 146 of 320

Bedienen
Parkeerlicht
● Contact uitzetten en de sleutel uit het con-
t acts
lot
trekken.
● Hendel omhoog- of omlaagdrukken om het
recht
er- of het linkerparkeerlicht in te schake-
len.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden ge-
activeerd en gedeactiveerd in het Easy Con-
nect-systeem via toets en de functieknop
S ETUP
› ›
› p
ag. 120.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Door het grootlicht worden andere bestuur-
ders ern
stig verblind - gevaar voor ongeval-
len! Gebruik het grootlicht resp. grootlicht-
signaal alleen wanneer niemand kan worden
verblind. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip- perlicht van het tegenoverliggende deel
wor
dt
geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● De knipperlichten werken alleen bij inge-
sc
hakeld contact. Het betreffende controle-
lampje in het instrumentenpaneel knip-
pert. Het controlelampje knippert als de
knipperlichten worden ingeschakeld en een
aanhangwagen correct op de wagen is aange-
sloten. Als een gloeilamp van de knipperlich-
ten defect is, knippert het controlelampje
twee keer zo snel. Als de knipperlichten van
de aanhangwagen defect zijn, brandt het con-
trolelampje niet. De gloeilamp vervangen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden ingeschakeld. In het instru-
mentenpaneel brandt dan controlelampje .
● Het grootlichtsignaal brandt zo lang als u
de hendel
vasthoudt, ook als het licht niet is
ingeschakeld. In het instrumentenpaneel
brandt dan controlelampje .
● Bij ingeschakeld parke
erlicht branden aan
de betreffende zijde van de wagen de kop-
lamp met stadslicht en het achterlicht. Het
parkeerlicht brandt alleen bij uitgeschakeld
contact. Als het licht is ingeschakeld, klinkt
er een akoestisch signaal zolang het bestuur-
dersportier is geopend.
● Als bij ingeschakelde knipperlicht de con-
tacts
leutel uit het contactslot wordt getrok-
ken, klinkt er een waarschuwingssignaal zo-
lang het bestuurdersportier geopend is. Dat
herinnert u eraan de knipperlichten uit te schakelen, tenzij u het parkeerlicht juist wilt
hebben in
g
eschakeld. Functie Coming Home/Leaving Home*
Afb. 145
Gerelateerde vi-
deo De functie Leaving Home wordt met een licht-
sen
sor g
ec
ontroleerd.
Indien de functie Coming Home of Leaving
Home ingeschakeld is, gaan als oriëntatie-
lichten de stadslichten en dimlichten voor-
aan, de achterlichten en de kentekenverlich-
ting aan.
Functie Coming Home
De functie Coming Home wordt geactiveerd
en het contact wordt uitgeschakeld. Na het
openen van het bestuurdersportier, gaat de
verlichting Coming Home aan.
De verlichting Coming Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien, 30 seconden na het inschakelen,
nog een portier of de ac
hterklep open is.
144
Page 147 of 320

Lichten en zicht
● Indien de lic hts
c
hakelaar in stand wordt
gezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt.
Automati
sche Leaving-Homefunctie
De functie Leaving Home wordt geactiveerd
bij het ontgrendelen van de wagen indien:
● de lichtschakelaar in stand s
taat en
● de lichtsensor "duisternis" waarneemt.
De v
erlichting Leaving Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien de afgestelde tijd voor het vertraagd
uitsch
akelen van de koplampen verstrijkt.
● Indien de wagen opnieuw vergrendeld
wordt
.
● Indien de lichtschakelaar in stand wordt
g
ezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt. Let op
● Om de Comin g/L
eaving-homefunctie te
kunnen activeren, moet de lichtschakelaar in
de stand staan en de lichtsensor detecte-
ren dat het donker is. Mistlampen met bochtenverlichting*
Een bijkomende lichtbron naast het dimlicht
om het w
e
gdek te verlichten bij het nemen
van een bocht.
De cornering-functie werkt wanneer de ver-
lichting is ingeschakeld en bij het rijden met
een snelheid van 40 km/u (25 mph). De cor-
nering-functie wordt ingeschakeld wanneer
er wordt gestuurd of wanneer het knipper-
licht wordt geactiveerd.
Voorwaarts rijden
● Indien het stuurwiel naar rechts gedraaid
wor dt
of het rechterknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de rechtermistlamp op.
● Indien het stuurwiel naar links gedraaid
wordt
of het linkerknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de linkermistlamp op.
Bij het achteruitrijden gaan beide mistlam-
pen branden. Let op
Bij ingeschakelde mistverlichting wordt de
cornerin g
-functie aan beide kanten ingescha-
keld, m.a.w. beide mistlampen branden. Snelwegverlichting*
Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
gen
s
die voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Inschakeling: bij het o
verschrijden van 110
km/u (68 mph) gedurende meer dan 10 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
hoger gericht voor meer zicht op de weg voor
de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het
verlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mph) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet in de normale stand.
145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 148 of 320

Bedienen
Lichtbundel-hoogteverstelling Afb. 146
Dashboard: lichtbundel-hoogtever-
s t
el
ling van de koplampen. De lichtbundel-hoogteverstelling past zich af-
h
ank
elijk
van de waarde van de lichtbundel
van de koplampen aan de beladingstoestand
van de auto aan. Hierdoor heeft de bestuur-
der een zo goed mogelijk zicht terwijl tegen-
liggers niet worden verblind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
146:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De
lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingstoestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorz aak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand
van de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. Alarmlichten
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties
andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. Dit betekent dat zowel de controle-
lampjes van de knipperlichten als het
controlelampje van de schakelaar tegelij-
kertijd knipperen. De alarmlichten werken
ook wanneer het contact is uitgeschakeld.
146
Page 149 of 320

Lichten en zicht
ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
taly
sator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Binnenverlichting
Ger el
at
eerde video Afb. 147
Comfort Instrumenten- en schakelaarverlich-
tin
g De lichtsterkte voor de verlichting van de in-
strument
en, bedienin
gselementen en scher-
men kan worden geregeld via het menu van
het Easy Connect-systeem door middel van
de toets en de functietoets
SETUP ›››
pag. 33.
E en in het
instrumentenpaneel ingebouwde
fotocel regelt de instrumentenverlichting
(verlichting van enkele meters en schalen),
de verlichting in de middenconsole en de ver-
lichting van de displays.
Bij uitgeschakelde verlichting en ingescha-
keld contact is de instrumentenverlichting
(schalen) ingeschakeld. Bij afnemende om-
gevingshelderheid wordt de instrumenten-
verlichting automatisch gedimd. Bij bijzonder
weinig omgevingslicht gaat de verlichting
van de instrumenten helemaal uit. Deze func-
tie moet de bestuurder eraan herinneren om
bij afnemende omgevingshelderheid het
dimlicht op tijd in te schakelen.
Binnenverlichting en leeslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 Bagageruimteverlichting
Het licht
gaat aan wanneer de achterklep
open is, zelfs met uitgeschakelde lichten en
uitgeschakeld contact. Zorg daarom dat de
achterklep altijd correct gesloten is.
Interieurverlichting*
Het sfeerlicht verlicht het gebied van de mid-
denconsole en de voetenruimte en, afhanke-
lijk van de versie, ook het paneel van de
voorportieren.
Dit licht gaat op volle sterkte aan wanneer de
portieren worden geopend en neemt tijdens
het rijden in sterkt af wanneer de lichtscha-
kelaar in de stand , of staat.
De sterkte van het sfeerlicht* kan via het Ea-
sy Connect-menu worden ingesteld zoals ook
de verandering van kleur in versies die uitge-
rust zijn met verlichting in het paneel van de
voorportieren (zie Instellingen ver-
lichting > Interieurverlichting
››› pag. 33). Let op
Als niet alle portieren zijn gesloten, gaat de
binnen v
erlichting na ca. 10 minuten uit als de
contactsleutel niet meer in het contact zit en
de portierschakeling is ingeschakeld. Dat
voorkomt het ontladen van de accu. 147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 150 of 320

Bedienen
Zicht A c
ht
erruitverwarming Afb. 148
Naast de bedieningselementen voor
de k lim
aatr
egeling: schakelaar achterruitver-
warming. De achterruitverwarming werkt alleen bij
dr
aaiende mot
or
. Als de verwarming inge-
schakeld wordt, gaat er een controlelampje
in de schakelaar branden.
Na ongeveer 8 minuten schakelt de achter-
ruitverwarming automatisch uit. Milieu-aanwijzing
De achterruitverwarming dient uitgeschakeld
te w or
den zodra de ruit niet meer beslagen is.
Een lager stroomverbruik is gunstig voor het
brandstofverbruik. Let op
Om de accu te beschermen kan het gebeuren
dat dez
e functie tijdelijk uitgeschakeld wordt.
Zodra de normale bedrijfsomstandigheden
hersteld zijn, kan de functie weer gebruikt
worden. Zonnekleppen
Afb. 149
Zonneklep aan de bestuurderszijde. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● D
e zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en n
aar het portier worden toege-
draaid ›››
afb. 149 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
len g
terichting naar achteren. Make-upspiegel
In de uitg
ek
lapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje 2 wordt afge-
dekt . ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zic ht
op de weg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steu
n wanneer u deze niet meer nodig heeft. Ruitenwisser voor en achter
R uit
en
wisser voor en achter Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32 ATTENTIE
● Ver s
leten of vuile wisserbladen verminde-
ren het zicht en daarmee de rijveiligheid.
● Gebruik de ruitensproeierinstallatie niet bij
winter
se temperaturen zonder vooraf de voor-
ruit te verwarmen. De ruitenwisser zou an-
ders op de voorruit kunnen vastvriezen en
daarmee het zicht naar voren beperken.
● Altijd de waarschuwingsaanwijzingen op
›››
pag. 70 in acht nemen.148