Seat Arona 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Arona, Model: Seat Arona 2018Pages: 332, PDF Size: 6.85 MB
Page 71 of 332

De essentie
● Laat de w
ag
en zakken met de krik*; ga
hierbij voorzichtig te werk.
● Trek de wielbouten met de wielsleutel goed
aan.
De wiel
bouten moeten schoon zijn en gemak-
kelijk draaien. Contactvlakken tussen wiel en
naaf controleren. Verontreinigingen op deze
vlakken verwijderen alvorens het wiel te
plaatsen.
Aantrekmomenten van de wielbouten
Het voorgeschreven aanhaalmoment van de
wielbouten voor stalen en lichtmetalen vel-
gen is 120 Nm. Na het verwisselen van een
wiel dient onmiddellijk het aanhaalmoment
met een goed werkende momentsleutel te
worden gecontroleerd.
Vóór het controleren van het aanhaalmoment
moeten wielbouten die verroest zijn of moei-
lijk aangedraaid kunnen worden, worden ver-
vangen en de schroefdraad van de wielnaaf
worden schoongemaakt.
Breng geen vet of olie op de wielbouten of op
de schroefdraad van de wielnaaf aan. Hoewel
de bouten met het voorgeschreven aanhaal-
moment zijn aangetrokken, kunnen ze onder
het rijden losdraaien. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden vastge-
zet, k u
nnen ze onder het rijden losdraaien waardoor de bestuurder de controle over het
st
uur k
an verliezen met als mogelijk gevolg
een ongeluk en ernstig letsel.
● Alleen die wielbouten gebruiken die bij de
velg hor
en.
● Nooit verschillende wielbouten gebruiken.
● Wielbouten en schroefdraad moeten
schoon en
vrij van olie of vet zijn. Ze moeten
gemakkelijk aangedraaid kunnen worden.
● Gebruik om de wielbouten los of vast te
draaien al
leen de wielsleutel die bij de wagen
is meegeleverd.
● Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voord
at de wagen wordt opgekrikt.
● Breng geen vet of olie op de wielbouten of
op de schr
oefdraad van de wielnaaf aan. Hoe-
wel de bouten met het voorgeschreven aan-
haalmoment zijn aangetrokken, kunnen ze
onder het rijden losdraaien.
● De schroefverbindingen van velgen met ge-
schr
oefde velgringen nooit losdraaien.
● Als de wielbouten met een lager dan het
voorg
eschreven aanhaalmoment worden aan-
gedraaid, kunnen de bouten en velgen onder
het rijden losdraaien. Door een te hoog aan-
haalmoment kan de wielbout of de schroef-
draad worden beschadigd. VOORZICHTIG
Bij het verwijderen/plaatsen van het wiel kan
de v el
g tegen de remschijf slaan en deze be-
schadigen. Ga daarom voorzichtig te werk en
laat u door een tweede persoon assisteren. Banden met verplichte looprichting
Een draairichtinggebonden bandenprofiel is
herkenb
aar aan de pijl
en op de wang van de
band, die in de draairichting wijzen. Houd de
zo aangegeven draairichting altijd aan bij het
monteren van de wielen, hierdoor worden de
optimale rij-eigenschappen van de band met
betrekking tot grip, geluid, wrijving en aqua-
planing gegarandeerd.
Als u het reservewiel* noodgedwongen tegen
de draairichting in moet plaatsen, rijd dan
voorzichtig omdat de optimale eigenschap-
pen van de band in deze situatie niet meer
gelden. Dit geldt met name wanneer het weg-
dek nat is.
Verwissel de defecte band zo snel mogelijk
en zorg voor de juiste looprichting bij alle
banden, opdat de voordelen van draairich-
ting gebonden banden weer volledig kunnen
worden benut.
Afsluitende werkzaamheden ●
Lichtmetalen wielen: br en
g de dop
pen op
de wielbouten aan.
● Wielen met wieldoppen: breng de int
egrale
wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen.
● Als het vervangen wiel niet past in de ruim-
te v
oor het reservewiel, berg dit dan op » 69
Page 72 of 332

De essentie
veilige wijze op in de kofferbak ››
›
pag.
162.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft g
emonteerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningsindicatie
moet u de sp
anning wijzigen en opslaan in
››› pag. 300.
● Controleer zo snel mogelijk met een mo-
mentsleut
el of het aanhaalmoment van de
wielbouten 120 Nm is. Rijd tot dan uiterst
voorzichtig.
● Vervang het defecte wiel zo snel mogelijk.
Sneeuwkettingen Handeling Sneeuwkettingen mogen alleen op de voor-
w
iel
en w
orden gemonteerd.
● Controleer of corrigeer na enkele meter zo
nodig de beves
tiging van de sneeuwkettin-
gen, volgens de aanwijzingen van de fabri-
kant.
● Let op de maximumsnelheid van 50 km/u
(30 mpu).
● Al
s het gevaar bestaat dat u toch vast komt
te z
itten ondanks dat u sneeuwkettingen
heeft gemonteerd, wordt geadviseerd om de
antislipregeling op de aangedreven wielen (ASR) in de ESC
›››
pag. 187 uit te scha-
kelen.
Bij winterse wegomstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen niet alleen de grip, maar
ook het remgedrag.
Het gebruik van sneeuwkettingen is om tech-
nische redenen alleen op bepaalde
velg/band-combinaties toelaatbaar:
195/60 R16Kettingen met schakels van max. 13.5
mm Als u sneeuwkettingen gebruikt, moet u
ev
ent
ueel
gebruikte wieldoppen en velgens-
ierringen verwijderen.
Als u over sneeuwvrije trajecten rijdt, de ket-
tingen verwijderen. Anders beïnvloeden ze
de wegligging, beschadigen ze de banden en
zijn ze snel versleten. ATTENTIE
De sneeuwkettingen moeten correct gespan-
nen wor den,
volgens de aanwijzingen van de
fabrikant hiervan. Op deze wijze worden con-
tacten van de kettingen met de wielkast voor-
komen. Noodslepen van de wagen
Sl epen Afb. 85
Voorbumper rechts: sleepoog. Afb. 86
Achterbumper rechts: sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s
tang of kabel vast aan de sleep-
ogen. 70
Page 73 of 332

De essentie
De sleepogen zitten in de bagageruimte on-
der de l aa
dvloer
afdekking samen met het
wagengereedschap ››› pag. 65.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 85 of ››› afb. 86 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is veiliger en minder gevaarlijk
wat betreft schade die aan de wagen zou
kunnen optreden. Alleen wanneer deze niet
beschikbaar is, een sleepkabel gebruiken.
De sleepkabel moet elastisch zijn, zodat bei-
de wagens zo veel mogelijk worden ontzien.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
De sleepkabel of de sleepstang uitsluitend
aan de daarvoor bestemde ogen of aan de
trekhaak bevestigen.
Bestuurder van de trekkende wagen
● Pas echt wegrijden, als de kabel strak
staat
.
● Gebruik de koppeling uiterst voorzichtig bij
het st
arten van de wagen (met schakelbak) of
versnel geleidelijk (met automatische trans-
missie).
Rijstijl
Het afslepen vraagt oefening, in het bijzon-
der bij gebruik van een sleepkabel. Beide be- stuurders moeten met de bijzonderheden
van het s
lepen vertrouwd zijn. Ongeoefende
bestuurders moeten hiervan afzien.
Let er bij het rijden steeds op dat er geen on-
geoorloofde trekkrachten en geen schokbe-
lasting ontstaan. Als er over onverharde we-
gen wordt gesleept, bestaat het gevaar dat
de bevestigingsdelen overbelast raken.
Het contact van de getrokken wagen moet in-
geschakeld zijn, opdat het stuurwiel niet ge-
blokkeerd is, en de knipperlichten, de cla-
xon, de ruitenwissers en de ruitensproeierin-
stallatie kunnen worden ingeschakeld.
Zet bij wagens met schakelbak de versnel-
lingshendel in de vrijloop. Bij automatische
versnellingsbak de hendel op N.
Omdat de rembekrachtiger bij niet-draaiende
motor niet werkt, moet u bij het remmen het
rempedaal krachtiger dan normaal intrappen.
Aangezien de stuurbekrachtiging bij niet-
draaiende motor niet werkt, moet bij het stu-
ren meer kracht worden uitgeoefend.
››› in Algemeen op pag. 103
››› pag. 102 Aanslepen
Als de motor niet aanslaat, eerst proberen
om de motor met
de ac
cu van een andere wa-
gen te starten ››› pag. 72. De motor mag en-
kel gestart worden door aanslepen indien het
laden van de accu niet werkt. Dit is mogelijk
door gebruik te maken van de beweging van
de wielen.
Wagens met benzinemotor mogen alleen
over een kort traject worden aangesleept,
omdat anders onverbrande brandstof in de
katalysator kan komen.
Wanneer uw wagen toch door aanslepen ge-
start moet worden:
● De 2e of 3e versnelling inschakelen.
● Koppeling ingetrapt houden.
● Contact inschakelen.
● Wanneer beide wagens in beweging zijn,
de kop pelin
g loslaten.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrap
pen en de versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat men tegen de trekken-
de wagen rijdt.
››› in Algemeen op pag. 103
››› pag. 102 71
Page 74 of 332

De essentie
Starthulp St ar
tk
abels De startkabels moeten voldoende doorsnede
hebben.
A
l
s de motor niet aanslaat, omdat de accu
ontladen is, kunt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken.
Startkabels
U hebt voor de starthulp startkabels volgens
DIN 72553 nodig (zie de gegevens van de ka-
belfabrikant). De doorsnede van de kabel
moet bij wagens met benzinemotor ten min-
ste 25 mm 2
en bij wagens met dieselmotor
ten minste 35 mm 2
bedragen. Let op
● Tu s
sen de wagens mag er geen contact be-
staan, anders zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden.
● De ontladen accu moet op de juiste wijze op
de elektris
che installatie zijn aangesloten. Starthulp: beschrijving
Afb. 87
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar
t-stopsysteem. Afb. 88
Verbindingsschema voor wagens met
s t
ar
t-stopsysteem. Startkabels aansluiten
Bij beide w ag
en
s het contact uitschake-
len ››› .
1. Een uiteinde van de
rode
s
tarthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac
cu klemmen A
› ››
afb
. 87.
Het
andere uiteinde van de rode start-
hulpkabel op de pluspool + van de
s tr
oom
gevende wagen B klemmen.
In wa gen
s
zonder start-stopsysteem: een
uiteinde van de zwarte startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wa-
g en k
l
emmen B
› ››
afb
. 87.
In wa
gens met start-stopsysteem: een
uiteinde van de zwarte X startkabel op
een g e
s
chikt massapunt, een massief
metalen onderdeel van het motorblok of
aan het motorblok zelf klemmen ››› afb.
88.
Sluit het andere uiteinde van de zwarte
startkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m
assief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of
aan het motorblok zelf, echter niet in de
buurt van de accu A .
L e
g de k
abels zo, dat ze niet door draai-
ende delen in de motorruimte kunnen
worden geraakt.
Starten De motor van de stroomgevende wagen
starten en stationair laten draaien.
De motor van de wagen met de ontladen
accu starten en twee tot drie minuten
wachten tot de motor draait.
2.
3.
4a.
4b.
5.
6.
7.
8.
72
Page 75 of 332

De essentie
Startkabels verwijderen Vóór het
lo
smaken van de startkabels
het dimlicht - wanneer dit aan is - uit-
schakelen.
In de wagen met de ontladen accu de
aanjager en achterruitverwarming in-
schakelen, opdat spanningspieken wor-
den afgebouwd die ontstaan bij het los-
maken.
Kabels bij draaiende motoren verwijde-
ren in omgekeerde volgorde van het
aansluiten.
Let erop dat de klemmen voldoende contact
met het metaal hebben.
Als de motor niet aanslaat, na 10 seconden
ophouden met starten en daarna na ca. 1 mi-
nuut weer starten. ATTENTIE
● Vo l
g de waarschuwingen op bij werkzaam-
heden in de motorruimte ›››
pag. 285,
Werkzaamheden in de motorruimte.
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12 V) en dezelfde capaciteit (zie
tekst op de accu) hebben als de lege accu.
Anders bestaat er gevaar voor explosie!
● Voer nooit een starthulp uit als een van de
accu's
bevroren is – gevaar voor explosie!
Ook wanneer de accu is ontdooid, bestaat er
gevaar voor verbrandingen bij het uitvloeien
van accuvloeistof. Bevroren accu vervangen. 9.
10.
11. ●
Onts t
ekingsbronnen (open vuur, sigaretten,
enz) zover mogelijk uit de buurt van de accu's
houden. Ontploffingsgevaar!
● Let op de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant
van de startkabels.
● Minkabel bij de andere wagen niet direct
op de minpool
van de ontladen accu aanslui-
ten. Door vonkvorming zou het knalgas dat
uit de accu stroomt, kunnen ontsteken - ge-
vaar voor explosie!
● Minkabel bij de andere wagen niet op delen
van het br
andstofsysteem of op de remleidin-
gen vastklemmen.
● De niet-geïsoleerde delen van de pooltan-
gen mogen elk
aar niet raken. Bovendien mag
de op de pluspool van de accu aangesloten
kabel niet met elektrisch geleidende delen
van de wagen in aanraking komen - gevaar
voor kortsluiting!
● Kabels zo leggen dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimt
e kunnen worden
geraakt.
● Buig u niet over de accu's - u zou verbran-
dingen k
unnen oplopen! Let op
De wagens mogen elkaar niet aanraken, an-
ders
zou er al bij de verbinding van de plus-
polen een stroomverbinding zijn. Ruitenwisserbladen vervangen
R uit
en
wisserbladen voorruit vervan-
gen Afb. 89
Ruitenwissers in servicestand. Afb. 90
Ruitenwisserblad voorruit vervangen. Om de ruitenwisserbladen te vervangen,
moet
en
z
e van de ruststand in de bedrijfs-
stand worden gezet. » 73
Page 76 of 332

De essentie
Vervang ruitenwissers uitsluitend in service-
s t
and, omd
at zo lakbeschadiging van de mo-
torkap door uitschieten van de ruitenwisse-
rarm kan worden voorkomen.
Bedrijfsstand (ruitenwisserbladen vervan-
gen)
● Controleer dat de ruitenwisserbladen niet
bevroren
zijn.
● Schakel het contact aan en uit en (voordat
9 seconden v
erstreken zijn), vervolgens de
hendel van de ruitenwissers naar beneden
zetten (kort wissen). De ruitenwisserbladen
verplaatsen zich in de servicestand ››› afb.
89.
Ruitenwisserblad demonteren
● De ruitenwisserarm oplichten.
● De veiligheidsknop 1
› ›
› afb
. 90 indruk-
ken.
● Het blad uit de arm verwijderen.
Ruiten
wisserblad monteren
● Het blad in de ruitenwisserarm drukken tot
u een klik hoor
t.
● Plaats de ruitenwisserarmen in de rust-
stand.
● Sc
hakel het contact in, breng de ruitenwis-
serhendel oml
aag (kort wissen) en schakel
het contact weer uit.
››› in De ruitenwisserbladen voor en
achter vervangen op pag. 102
››› pag. 102 Ruitenwisserblad achterruit vervan-
g
en Afb. 91
Wisserblad van de achterruit verwijde-
r en en p
l
aatsen. Wisserblad verwijderen
● Ruitenwisserarm van de achterruit weg-
k l
ap
pen.
● Schuif de adapter van het wisserblad in de
richting
van de pijl en verwijder het wisser-
blad ››› afb. 91 A.
Wisserblad bevestigen
● Met een hand het bovenste uiteinde van de
wis
serarm vasthouden. ●
Plaats het
wisserblad, zoals aangeduid in
››› afb. 91 B en schuif de adapter erop tot de-
ze vastklikt.
››› in De ruitenwisserbladen voor en
achter vervangen op pag. 102
››› pag. 102 74
Page 77 of 332

Veilig rijden
Veiligheid
V ei
lig rijden
V
eilig op weg In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informa-
tie, tips, s
ug
gesties en waarschuwingen die
u moet lezen en opvolgen in uw eigen belang
en dat van uw passagiers. ATTENTIE
● In dit hoof d
stuk vindt u belangrijke infor-
matie over hoe u en uw bijrijders met uw wa-
gen om kunnen gaan. De overige belangrijke
informatie die u moet kennen voor uw eigen
veiligheid en voor de veiligheid van uw bijrij-
ders, vindt u ook in de andere hoofdstukken
van uw wagendocumentatie.
● Zorg ervoor dat de complete wagendocu-
mentatie altijd in u
w wagen ligt. Dit geldt in
het bijzonder wanneer u de wagen aan ande-
ren uitleent of verkoopt. Rijadviezen
V óór elk e rit Let vóór elke rit op de volgende punten voor
u
w eig
en
veiligheid en die van uw bijrijders: –
Zorg er
voor dat de verlichting en de knip-
perlichten van uw wagen optimaal werken.
– Controleer de bandenspanning.
– Zorg ervoor dat alle ruiten een helder en
goed z
icht naar buiten bieden.
– Ervoor zorgen dat de bagage goed vastzit
›››
pag. 162.
– Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de be-
diening v
an de pedalen kan belemmeren.
– Spiegels, voorstoel en hoofdsteun verstel-
len naar
gelang uw lichaamslengte.
– Zorg dat de passagier op de middelste zit-
plaats
van de achterbank de hoofdsteun in
gebruiksstand heeft staan.
– Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen
naarg
elang hun lichaamslengte te verstel-
len.
– Kinderen beschermen met een geschikt
kinderz
itje en een op een juiste wijze om-
gegespte veiligheidsgordel ››› pag. 93.
– Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders
erop wijz
en de juiste zithouding aan te ne-
men ››› pag. 76.
– Steeds de veiligheidsgordel juist omges-
pen. Ook bijrijder
s erop wijzen de veilig-
heidsgordel juist om te gespen ›››
pag.
81. Factoren die op de veiligheid van in-
vloed zijn Als bestuurder draagt u de verantwoordelijk-
heid v
oor uz
elf en uw bijrijders. Als u afgeleid
bent of uw vermogens aangetast zijn door
een bepaalde omstandigheid, brengt u uzelf
en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar
››› , om deze reden:
– U niet laten afleiden van het verkeer bijv.
door uw b ijrijder
s of een telefoongesprek.
– Nooit rijden als uw rijvaardigheid is beïn-
vloed (bij v
. door medicijnen, alcohol,
drugs).
– Verkeersregels en de aangegeven snelhe-
den aanhouden.
– De snelheid altijd aan de weg-, verkeers-
en weersoms
tandigheden aanpassen.
– Tijdens lange ritten regelmatig pauzeren -
ten mins
te eens in de twee uur.
– Indien mogelijk niet rijden wanneer u moe
bent of onder tijd
sdruk staat. ATTENTIE
Als u afgeleid bent of uw vermogens aange-
ta s
t zijn door een bepaalde omstandigheid,
wordt de kans op ongevallen en verwondin-
gen groter. 75
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 78 of 332

Veiligheid
Veiligheidsvoorzieningen Uw veiligheid en de veiligheid van uw bijrij-
ders
m
ag u niet op het spel zetten. Bij een
ongeval kunnen de veiligheidsvoorzieningen
de risico's op lichamelijk letsel reduceren. De
volgende punten omvatten een deel van de
veiligheidsvoorzieningen in uw SEAT 1)
:
● 3-punts gordels;
● gordelbelastingsbegrenzing op de voor-
stoel
en en de achterbank (buitenste zitplaat-
sen),
● gordelspanners aan de voor- en achterstoe-
len,
● front
airbags;
● zijairbags in de rugleuningen van de voor-
stoel
en;
● "ISOFIX" bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes
op de achterste zitplaatsen met het sys-
teem "ISOFIX",
● in hoogte verstelbare hoofdsteunen bij de
voors
toelen;
● hoofdsteun midden achteraan met ge-
bruikss
tand en niet-gebruiksstand,
● verstelbare stuurkolom.
De genoemde
veiligheidsvoorzieningen wer-
ken samen om u en uw bijrijders in ongeval-
situaties zo goed mogelijk te beschermen. Deze veiligheidsvoorzieningen zijn u en uw
bijrijders
van geen nut als u en uw bijrijders
een verkeerde zithouding aannemen of deze
voorzieningen niet juist verstellen of gebrui-
ken.
Vastzetten is in ieders belang!
Zithouding van de inzittenden
Juist
e zithouding van de bestuurder Afb. 92
De juiste afstand van de bestuurder
t ot
het
stuurwiel. Afb. 93
Juiste stand van de hoofdsteun voor
de bes t
uurder. Voor uw eigen veiligheid en om de kans op li-
c
h
amelijk
letsel bij een ongeval te vermijden,
raden wij onderstaande aan de bestuurder
aan:
– Stuurwiel zo verstellen dat de afstand tus-
sen stuur
wiel en borstkas ten minste 25 cm
bedraagt ››› afb. 92.
– Bestuurdersstoel zo in lengterichting ver-
stel
len, dat u het gas-, rem- en koppelings-
pedaal met licht gebogen benen geheel
kunt intrappen ››› .
– Zorg ervoor dat u het bovenste gedeelte
van het
s
tuurwiel kunt bereiken.
– Hoofdsteun zo verstellen dat de bovenzijde
van de hoofd
steun in lijn ligt met het bo-
venste gedeelte van uw hoofd ››› afb. 93. 1)
Afhankelijk van de uitvoering/markt.
76
Page 79 of 332

Veilig rijden
– Rugl
eu
ning lichtjes hellend zetten zodat uw
rug geheel tegen de rugleuning ligt.
– Veiligheidsgordel juist omgespen ›››
pag.
81.
– Blijf met beide voeten in de voetenruimte
zitten
zodat u altijd de wagen onder contro-
le hebt.
Bestuurdersstoel verstellen ››› pag. 156. ATTENTIE
● Een v
erkeerde zithouding van de bestuur-
der kan ernstig lichamelijk letsel als gevolg
hebben.
● Bestuurdersstoel zo verstellen dat er ten-
minst
e 25 cm ruimte is tussen uw borstkas en
het midden van het stuurwiel ››› afb. 92. Als u
dichterbij zit dan 25 cm, kunnen de airbags
geen goede bescherming geven.
● Als u vanwege uw lichaamsbouw niet de
minimal
e afstand van 25 cm kunt aanhouden,
dient u contact met een gespecialiseerde
werkplaats op te nemen waar zij u kunnen
helpen en nagaan of het nodig is om bepaal-
de speciale wijzigingen aan te brengen.
● Het stuurwiel tijdens het rijden altijd met
beide handen v
asthouden aan de buitenzijde
van het stuurwiel op kwart over negen. Hier-
door wordt de kans op lichamelijk letsel bij
een airbagactivering gereduceerd.
● Houd het stuurwiel nooit op 12 uur of in
een andere st
and (bijv. in het midden van het
stuurwiel) vast. In zulke gevallen kunnen bij activering van de bestuurdersairbag zware
let
sel
s aan uw armen, handen en hoofd wor-
den toegebracht.
● Om het risico op lichamelijk letsel voor de
best
uurder bij plotseling remmen of een on-
geval te reduceren, nooit met sterk naar ach-
teren gekantelde rugleuningen rijden! De op-
timale beschermende werking van de airbags
en van de veiligheidsgordel wordt alleen be-
reikt wanneer de rugleuning lichtjes hellend
staat en de bestuurder de veiligheidsgordel
goed heeft omgegespt.
● Hoofdsteun juist afstellen om de optimale
besc
hermende werking te bereiken. Stand van het stuurwiel verstellen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 20 ATTENTIE
● Stuur w
iel alleen bij stilstaande wagen af-
stellen - gevaar voor ongelukken!
● Druk de hendel stevig omhoog om ervoor te
zorg
en dat de stand van het stuurwiel niet
per ongeluk wijzigt tijdens het rijden - gevaar
op ongelukken!
● Zorg ervoor dat u het bovenste gedeelte
van het s
tuur kunt bereiken en stevig kunt
vastnemen: gevaar op ongelukken!
● Als u het stuurwiel meer richting uw ge-
zicht
wilt verstellen, beperkt u daarmee de beschermende werking van de bestuurders-
airbag in g
ev
al van een aanrijding. Wees er
zeker van dat het stuurwiel naar het borst-
been is gekeerd. Juiste zithouding van de bijrijder
Voor uw eigen veiligheid en om het gevaar
op lich
amelijk
letsel bij een ongeval te ver-
mijden, raden wij onderstaande aan de bijrij-
der aan:
– Bijrijdersstoel zover mogelijk naar achteren
ver s
chuiven ››› .
– Rugleuning lichtjes hellend zetten zodat uw
rug g eheel
t
egen de rugleuning ligt.
– Hoofdsteun zo verstellen dat de bovenzijde
van de hoofd
steun in lijn ligt met het bo-
venste gedeelte van uw hoofd ››› pag. 79.
– Beide voeten in de voetenruimte voor de
bijrijders
stoel laten.
– Veiligheidsgordel juist omgespen ›››
pag.
81.
De bijrijdersairbag kan in uitzonderlijke ge-
vallen uitgeschakeld worden ››› pag. 91.
Bijrijdersstoel verstellen ›››
pag. 18. »
77
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 80 of 332

Veiligheid
ATTENTIE
● Een v
erkeerde zithouding van de bijrijder
kan ernstig lichamelijk letsel als gevolg heb-
ben.
● Bijrijdersstoel zo verstellen dat er ten min-
ste 25 c
m ruimte is tussen uw borstbeen en
het dashboard. Als u dichterbij zit dan 25 cm,
kunnen de airbags geen goede bescherming
geven.
● Als u vanwege uw lichaamsbouw niet de
minimal
e afstand van 25 cm kunt aanhouden,
dient u contact met een gespecialiseerde
werkplaats op te nemen waar zij u kunnen
helpen en nagaan of het nodig is om bepaal-
de speciale wijzigingen aan te brengen.
● De voeten tijdens het rijden altijd in de voe-
tenruimte houden - l
eg uw voeten nooit op
het dashboard of de stoelen en steek ze nooit
uit het raam! Door een verkeerde zithouding
stelt u zich bij remmen of een aanrijding
bloot aan een verhoogd risico op lichamelijk
letsel. Bij een activering van de airbag kunt u
door een verkeerde zithouding levensgevaar-
lijk gewond raken.
● Om het risico op lichamelijk letsel voor de
bijrijder bij p
lotseling remmen of een ongeval
te reduceren, nooit met sterk naar achteren
gekantelde rugleuningen rijden! De optimale
beschermende werking van de airbags en de
veiligheidsgordel wordt alleen bereikt wan-
neer de rugleuning lichtjes hellend staat en
de bijrijder de veiligheidsgordel goed heeft
omgegespt. Hoe meer de rugleuning naar
achteren gekanteld is, hoe groter het gevaar op lichamelijk letsel door een verkeerd gor-
delverloop of
verkeerde zithouding!
● Hoofdsteun juist afstellen om de optimale
besc
hermende werking te bereiken. Juiste zithouding van de passagiers
acht
erin Om het gevaar op lichamelijk letsel bij plot-
seling r
emmen of
een ongeval te verminde-
ren, moeten de passagiers op de stoelen
achterin op het volgende letten:
– Ga rechtop zitten.
– Stel de hoofdsteunen in de correcte positie
›› ›
pag. 79.
– Beide voeten in de voetenruimte voor de
achterb
ank laten.
– Veiligheidsgordel juist omgespen ›››
pag.
81.
– Een geschikt kinderzitje gebruiken wanneer
u kinderen in de w
agen meeneemt ››› pag.
93. ATTENTIE
● Een v
erkeerde zithouding van de passa-
giers op de bank kan ernstig lichamelijk let-
sel tot gevolg hebben.
● Hoofdsteun juist afstellen om de optimale
besc
hermende werking te bereiken. ●
De optim a
le beschermende werking van de
veiligheidsgordels wordt alleen bereikt wan-
neer de rugleuning in een rechte stand staat
en de inzittenden van de wagen de veilig-
heidsgordel goed hebben omgegespt. Zitten
de passagiers op de stoelen achterin niet
rechtop, dan is het gevaar op lichamelijk let-
sel door een verkeerd verloop van de veilig-
heidsgordel groter. Voorbeelden van een verkeerde zit-
houding
Veiligheidsgordels kunnen alleen bij een
jui
s
t
verloop van de gordelband hun optima-
le beschermende werking bieden. Verkeerde
zithoudingen reduceren de beschermende
werking van de veiligheidsgordels aanzien-
lijk en vergroten het risico op lichamelijk let-
sel door een verkeerd verloop van de gordel-
band. Als bestuurder draagt u de verantwoor-
delijkheid voor uzelf, uw bijrijders en in het
bijzonder voor kinderen die u in uw wagen
vervoert.
– Sta nooit toe dat iemand tijdens het rijden
een verk
eerde zithouding inneemt in de
wagen ››› .
Hiern a w
or
dt een aantal verkeerde zithoudin-
gen opgesomd, die voor alle inzittenden van
de wagen gevaarlijk kunnen zijn. Deze op-
somming is niet volledig. Wij willen hiermee
uw aandacht vestigen op dit onderwerp.
78