sensor TOYOTA BZ4X 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2023Pages: 586, PDF Size: 90.62 MB
Page 225 of 586

6. Verkort het interval van de
wisserwerking
7. Verlengt het interval van de
wisserwerking
8.
Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
Auto's met koplampsproeiers: Als het
contact AAN staat, de koplampen zijn
ingeschakeld en u de hendel naar u
toe trekt, werken de
koplampsproeiers één keer. Daarna
werken de koplampsproeiers elke
vijfde keer dat u de hendel naar u toe
trekt.Ruitenwissers met regensensor
In de stand AUTO werken de
ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De
wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en
de rijsnelheid.
1.
Uit
2.
Stand AUTO
3.
Lage snelheid
4.
Hoge snelheid
5.
Enkele slag
Als de stand AUTO is geselecteerd,
kan de gevoeligheid van de sensor als
volgt worden afgesteld door aan de
schakelaarring te draaien:
6. Verhoogt de gevoeligheid
7. Verlaagt de gevoeligheid
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
223
5
Rijden
Page 226 of 586

8.Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
(Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de
laatste druppels te verwijderen. Als de
auto rijdt, wordt de wisslag om de
laatste druppels te verwijderen niet
gemaakt.)
Auto's met koplampsproeiers: Als het
contact AAN staat, de koplampen zijn
ingeschakeld en u de hendel naar u
toe trekt, werken de
koplampsproeiers één keer. Daarna
werken de koplampsproeiers elke
vijfde keer dat u de hendel naar u toe
trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de
intervalwerking.
Regensensor (auto's met ruitenwissers
met regensensor)
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag. De auto is
voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed alszonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisbeweging om
aan te geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
• Als de temperatuur van de
regensensor 90°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat
bijvoorbeeld uw vingers niet bekneld
raken als de ruitenwissers in werking
treden.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
224
Page 229 of 586

5.4.2 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
ondersteunende systemen en draagt bij
aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
WAARSCHUWING!
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense werkt met als
uitgangspunt dat de bestuurder veilig
rijdt en is ontworpen om te helpen de
gevolgen van een aanrijding voor de
inzittenden te beperken en de
bestuurder te assisteren onder normale
rijomstandigheden. Vertrouw niet
blindelings op het systeem, aangezien
er een grens is aan de mate van
nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Voor een veilig gebruik
• Vertrouw niet uitsluitend op dit
systeem. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig
te rijden. Het systeem werkt mogelijk
niet in alle situaties en de geboden
begeleiding is beperkt. Te veel
vertrouwen op dit systeem kan
leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
• Probeer niet de werking van het
systeem te testen, omdat het
systeem dan mogelijk niet goed
werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als aandacht nodig is bij het
uitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
227
5
Rijden
Page 230 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er tijdelijk accessoires die een
sensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel
of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is
• Als er banden in een andere maat
dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan
worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunende systemen
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
(indien aanwezig)
→Blz. 215
AHB (Automatic High Beam) (indien
aanwezig)
→Blz. 219
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 235
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 244
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 248
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 252
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 256
Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
→Blz. 265
Noodstopsysteem
→Blz. 268Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
Sensoren die de
omgevingsomstandigheden signaleren
Voor
ARadarsensor voor
BCamera voor
Achter (radarsensoren opzij achter)
Sensoren die het gedrag van de
bestuurder signaleren (indien aanwezig)
ABestuurderscamera
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
228
Page 231 of 586

WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel een radarsensor en zijn omgeving
niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de
voorbumper is blootgesteld aan een
schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de
afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de
radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Als een radarsensor is verwijderd en
geplaatst, of vervangen
– Als de voorbumper of de grille is
vervangen
Radarsensorkap met
verwarmingselement
Als het systeem signaleert dat zich
mogelijk sneeuw heeft opgehoopt bij de
radarsensorkap, wordt automatisch het
verwarmingselement ingeschakeld.
Verzeker u er voordat u de
radarsensorkap en de omgeving ervan
schoonmaakt van dat de kap voldoende
is afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat de camera voor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Ook als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
229
5
Rijden
Page 233 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot de bestuurderscamera (indien
aanwezig)
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, werken de bestuurderscamera
en de daaraan gekoppelde systemen
mogelijk niet goed, waardoor een
ongeval kan ontstaan met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Stel de bestuurderscamera en de
omgeving ervan niet bloot aan
krachtige schokken.
Als de bestuurderscamera aan een
krachtige schok wordt blootgesteld,
kan hij uit zijn positie raken waardoor
de bestuurder niet goed meer wordt
gedetecteerd. Laat in dat geval de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Wijzig niets aan de
bestuurderscamera en haal hem niet
uit elkaar.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, enz. op de
bestuurderscamera of het
omliggende gebied.
• Voorkom dat de bestuurderscamera
en de omgeving ervan nat worden.
• Dek de bestuurderscamera niet af en
zorg dat zich niets tussen de camera
en de bestuurder bevindt.
• Voorkom dat de lens van de
bestuurderscamera beschadigd raakt.
• Raak de lens van de
bestuurderscamera niet aan en
voorkom dat de lens vuil wordt.
Als de cameralens vuil is of als er
vingerafdrukken op zitten, maak de
lens dan schoon met een droge
zachte doek om blijvende vlekken en
beschadigingen te voorkomen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik voor het schoonmaken van de
lens geen reinigingsmiddelen of
organische oplosmiddelen. Hierdoor
kan het kunststof beschadigd raken.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook
• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
231
5
Rijden
Page 237 of 586

Zie “My Settings” voor meer informatie
over het gebruik van de
gezichtsherkenningsfunctie, de prioriteit
boven andere functies voor persoonlijke
identificatie en de bijbehorende
persoonlijke voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurderscamera is niet
ontworpen om te voorkomen dat de
bestuurder onvoorzichtig rijdt of in
een onjuiste houding achter het
stuur zit. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
• De bestuurderscamera kan
vermoeidheid van de bestuurder niet
verminderen. Als u merkt dat u zich
niet goed op het rijden kunt
concentreren of vermoeid bent,
onderbreek de rit dan met een pauze
en indien nodig een dutje zodat u
vervolgens weer veilig verder kunt.
Waarschuwingsfunctie
Deze functies werken mogelijk niet bij
een lage rijsnelheid.
Situaties waarin de bestuurderscamera
mogelijk niet goed werkt
→Blz. 233
Wijzigen van de instellingen van de
bestuurderscamera
De instellingen van de
bestuurderscamera kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 490)
5.4.4 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 236) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met een
signaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijkenen wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 244)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
– Voor een veilig gebruik:→blz. 227
Wanneer moet het Pre-Crash
Safety-systeem worden
uitgeschakeld
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen:→blz. 227
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
235
5
Rijden
Page 245 of 586

Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Onder bepaalde omstandigheden,
zoals de volgende, kan een
signaleerbaar object mogelijk niet
worden gedetecteerd door de voorste
sensoren, waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
slingerende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Bij het plotseling opdoemen van
een signaleerbaar object
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, stalen
rijplaat of een andere auto bevindt
– Als het signaleerbare object zich
onder een bepaalde constructie
bevindt
– Als het signaleerbare object deels
verborgen is achter een ander
voorwerp (grote koffer, paraplu,
vangrail, enz.)
– Als meerdere signaleerbare
objecten elkaar overlappen
– Als een helder licht, zoals van de
zon, wordt gereflecteerd door het
signaleerbare object
– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet
– Als het signaleerbare object
vanwege de kleur of helderheid niet
goed opvalt
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Bij het naderen van een auto onder
een hoek
– Als de voorligger een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is– Als de voetganger of fietser kleiner
is dan ongeveer 1 m of langer dan
ongeveer 2 m
– Als het silhouet van een voetganger
of fietser onduidelijk is
(bijvoorbeeld door het dragen van
een regenjas of lange rok)
– Als een voetganger of fietser
vooroverbuigt of gehurkt zit
– Als een voetganger of fietser een
hoge snelheid heeft
– Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Als een signaleerbaar object niet
goed opvalt, zoals tijdens de
schemering, of 's nachts of in een
tunnel
– Als de auto een poosje heeft
stilgestaan nadat het EV-systeem is
gestart
– Tijdens of enkele seconden na het
afslaan naar links of rechts
– Tijdens of enkele seconden na het
rijden in een bocht
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een tegemoetkomend voertuig op
een rijstrook die 3 of meer rijstroken
van de auto verwijderd is
– Wanneer u links/rechts afslaat en
de koers van de auto sterk afwijkt
van de richting van het
tegemoetkomende verkeer
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een voetganger nadert die in
dezelfde richting als de auto liep en
rechtdoor blijft lopen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
243
5
Rijden
Page 246 of 586

• PIn aanvulling op het voorgaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:
– Als een signaleerbaar object zich te
dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor
een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeer
Wijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 489)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
A“Pre-Collision System OFF”
(Pre-Crash Safety-systeem uit)• De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 489)
• Als de timing van de Pre-Crash-
waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
(uitgezonderd de actieve besturing)
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Auto's met een bestuurderscamera:
Wanneer het systeem bepaalt dat de
bestuurder niet vooruit kijkt, zullen de
Pre-Crash-waarschuwing en de
Emergency Steering Assist qua timing
werken als bij de instelling “Earlier”
(eerder), ongeacht de instelling van de
gebruiker.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
244
Page 249 of 586

waarschuwing kan ook worden gegeven
als de bestuurder het stuurwiel weinig
bedient gedurende een langere periode.
Afhankelijk van de omstandigheden, de
manier van bedienen en de conditie van
de weg, wordt er mogelijk geen
waarschuwing gegeven.
In-/uitschakelen van het systeem
De LTA-functie wordt afwisselend in- en
uitgeschakeld, telkens wanneer de toets
LTA wordt ingedrukt.
Het controlelampje LTA gaat branden als
de LTA-functie wordt ingeschakeld.
WAARSCHUWING!
Situaties waarin de functies mogelijk
niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als een voorligger van rijstrook
wisselt (uw auto kan de voorligger
volgen en ook van rijstrook wisselen)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een voorligger slingert (uw auto
kan ook gaan slingeren en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger de rijstrook verlaat
(uw auto kan de voorligger volgen en
ook de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger dicht langs de
rand van de rijstrook rijdt (uw auto
kan de voorligger volgen en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als er een bewegend voorwerp in de
buurt is (afhankelijk van de positie
van het voorwerp ten opzichte van
uw auto, gaat uw auto mogelijk
slingeren)
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 231
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 233
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 227
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
247
5
Rijden