CITROEN C5 AIRCROSS 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2020, Model line: C5 AIRCROSS, Model: CITROEN C5 AIRCROSS 2020Pages: 292, PDF Size: 8.72 MB
Page 131 of 292

129
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige 
plaats stil en neem contact op met het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt 
de transmissie automatisch stand P in.
Rijstand
1.ECO.
Druk op deze toets om de stand " ECO" 
in/uit te schakelen (bevestigd door het 
branden/doven van het lampje).
2. S P O R T.
Druk op deze toets om de stand " SPORT" 
in/uit te schakelen (bevestigd door het 
branden/doven van het lampje).
Wanneer de melding verdwijnt, wordt de 
geselecteerde stand ingeschakeld:
Alle standen zijn onafhankelijk en kunnen niet 
gelijktijdig ingeschakeld worden. Als een stand 
wordt ingeschakeld, wordt de andere uitgeschakeld.
Stand " SPORT " (afhankelijk van de uitvoering)
Als bij draaiende motor de stand SPORT  wordt 
ingeschakeld, schakelt de transmissie bij een 
hoger toerental op zodat een sportievere rijstijl 
mogelijk is.
Inschakelen van de stand SPORT  wordt niet aanbevolen in 
de volgende situaties:
-
 
d
 e systemen ASR /DSC zijn uitgeschakeld,
-
 
h
 et minimumniveau van de brandstofvoorraad is 
bereikt,
-
 
h
 et minimumniveau van de AdBlue-voorraad is bereikt.
Door in stand D deze toets in te drukken, wordt het 
programma SPORT  ingeschakeld.
De letter " S" wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te 
schakelen.
Bij aangekoppelde aanhanger heeft het 
indrukken van deze toets geen effect.
Stand " ECO"
In deze stand kan het brandstofverbruik worden 
beperkt.
Bij de automatische transmissie EAT8 kan 
de stand "vrijloop" worden ingeschakeld om 
brandstof te besparen. Laat wanneer u snelheid 
moet minderen het gaspedaal volledig los.
De stand SPORT  of ECO wordt 
automatisch uitgeschakeld bij het afzetten 
van het contact.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op 
een helling ongeveer 2   seconden op zijn plaats. 
In die tijd kunt u
  uw voet van het rempedaal 
naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
 
d
 e auto volledig stilstaat met het rempedaal 
ingetrapt,
-
 al
s aan bepaalde hellingcondities wordt 
voldaan,
-
 he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat 
u
  de Hill Start Assist gebruikt.
Trek de parkeerrem handmatig aan 
als u
  de auto moet verlaten ter wijl de 
motor draait. Controleer ver volgens of 
het lampje van de parkeerrem op het 
instrumentenpaneel permanent brandt 
(niet knippert).
De Hill Start Assist kan niet worden 
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem 
wordt aangetrokken om de auto op zijn 
plaats te houden, wordt de werking van de 
functie onderbroken.
6 
Rijden  
Page 132 of 292

130
Storing
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden 
ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en 
de uitrusting van uw auto kan het systeem 
u  adviseren één of meer versnellingen op te 
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen 
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. 
De keuze van de optimale versnelling hangt 
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de 
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder 
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor 
het al dan niet opvolgen van een schakeladvies 
van het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische 
transmissie werkt dit systeem alleen in de 
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van 
een pijl in combinatie met het nummer 
van de geadviseerde versnelling op 
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies 
aan de rijomstandigheden (helling, 
belading van de auto enz.) en de rijstijl 
van de bestuurder (veel vermogen nodig, 
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u
  nooit adviseren om:
-
 
d
 e eerste versnelling in te schakelen,
-
 d
e achteruitversnelling in te schakelen.Als de auto bergopwaarts  stilstaat, wordt deze even 
op zijn plaats gehouden als u   het rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde 
versnellingsbak : als de eerste versnelling is 
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de 
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische transmissie : 
als stand D of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts  stilstaat en de 
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de 
auto even op zijn plaats gehouden als u
  het 
rempedaal loslaat. Bij een systeemstoring gaan deze lampjes 
branden.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats om het 
systeem te laten controleren.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor 
tijdelijk af (STOP-stand) als u
  stopt (bij rood 
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt 
automatisch opnieuw gestart (START-stand) 
als u
  weer weg wilt rijden.
De functie is per fect afgestemd op 
stadsgebruik en zorgt voor een lager 
brandstofverbruik, minder uitstoot van 
schadelijke stoffen en een aangename rust in 
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de functies 
van de auto, met name het remmen. 
Rijden  
Page 133 of 292

131
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit 
wanneer u  over een overstroomde weg 
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer rijadviezen , met name over het 
rijden op overstroomde wegen.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld  als 
het contact wordt aangezet.
Om de functie uit /in te schakelen:
F Druk op de toets.
Een melding in het instrumentenpaneel 
bevestigt de statuswijziging.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld gaat 
het oranje lampje branden; als de motor door de 
functie was gestopt, wordt deze direct gestart.
Bijbehorende verklikkerlampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Werking
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit 
als u
  handelingen onder de motorkap wilt 
uitvoeren, om letsel door het automatisch 
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Primaire werkingsvoorwaarden
-  H et bestuurdersportier moet zijn gesloten.
-
 
D
 e veiligheidsgordel van de bestuurder 
moet zijn vastgemaakt.
-
 
H
 et laadniveau van de accu moet voldoende 
zijn.
-
 
D
 e temperatuur van de motor moet binnen 
het nominale werkingsbereik liggen.
-
 
D
 e buitentemperatuur moet tussen 0°C en 
35°C liggen.
Afzetten van de motor (STOP-
stand)
De motor wordt automatisch in de STOP-stand 
gezet zodra de bestuurder de auto tot stilstand 
brengt.
-
 
B
 ij een auto met handgeschakelde 
versnellingsbak : als u
  bij een snelheid 
lager dan 3
 
km/h de versnellingshendel 
in de neutraalstand zet en het 
koppelingspedaal loslaat,
-
 
B
 ij een auto met automatische 
transmissie :
•
 S
electiehendel in stand D of M en 
bij een snelheid lager dan 20
  km/h 
(BlueHDi 180
  S&S-uitvoeringen) of bij 
een snelheid lager dan 3
  km/h (PureTech 
130/175
  S&S-, BlueHDi 130   S&S-
uitvoeringen): als u
 
het rempedaal intrapt.
•
 S
electiehendel in stand N bij een 
snelheid van 0
  km/h.
•
 S
electiehendel in stand P en het 
rempedaal losgelaten bij een snelheid 
van 0
  km/h.
Te l l e r
Een teller registreert hoe lang de STOP-stand 
is geactiveerd tijdens een rit. De teller wordt 
elke keer als u   het contact aanzet weer op nul 
gezet.
6 
Rijden  
Page 134 of 292

132
Bijzonderheden:
Het systeem zet de motor niet af in de volgende gevallen:
- D e auto staat op een steile helling (bergopwaarts of 
bergafwaarts).
-
 
D
 e auto heeft sinds de laatste start (met de sleutel 
of de " START/STOP "-knop) niet sneller dan 10
  km/h 
gereden.
-
 
A
 ls het draaien van de motor nodig is om het interieur 
op een aangename temperatuur te houden.
-
 
D
 e ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit lampje 
een paar seconden, waarna het 
uitgaat.
Motor opnieuw starten (START-
stand)
F Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak : als het koppelingspedaal 
volledig wordt ingetrapt.
F
 
B
 ij een auto met automatische transmissie :
•
 S
electiehendel in stand D of M : als het 
rempedaal wordt losgelaten.
•
 S
electiehendel in stand N , rempedaal 
losgelaten: als de selectiehendel in stand D 
of M wordt gezet.
•
 S
electiehendel in stand P , rempedaal 
ingetrapt: als de selectiehendel in stand R , 
N , D of M wordt gezet.
•
 
A
 ls de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw in de 
volgende gevallen:
- De rijsnelheid is hoger dan 4   km/h bij uitvoeringen met 
een handgeschakelde versnellingsbak,
-
 
B
 ij een automatische transmissie: 
•
 
A
 ls met de selectiehendel in stand N en het rempedaal 
losgelaten de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
•
 
A
 ls de adaptieve snelheidsregelaar wordt 
uitgeschakeld..
In deze gevallen knippert dit lampje 
een paar seconden, waarna het 
uitgaat.
Storingen
Bij een storing knippert dit lampje 
enige tijd en gaat het ver volgens 
permanent branden, in combinatie 
met de weergave van een melding.
F
 
L
aat uw auto controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. 
De auto slaat af in de STOP-stand
In dat geval gaan alle lampjes op het 
instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen 
door het CITROËN-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-
stand niet beschikbaar zolang de auto nog 
geen snelheid heeft bereikt van 8
 
km/h.
Tijdens parkeermanoeuvres zal de STOP-
stand enkele seconden na het schakelen 
uit de achteruitversnelling of het draaien 
van het stuur wiel niet werken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart 
wanneer de bestuurder wil wegrijden.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met de 
referentiewaarden die elke keer nadat de  
Rijden  
Page 135 of 292

133
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra 
wordt gedetecteerd dat de spanning van een of 
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet 
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat 
de waakzaamheid van de bestuurder niet door 
het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u
  niet van de 
verantwoordelijkheid om de bandenspanning te 
controleren (ook die van het reser vewiel). Doe 
dit ook voordat u
  een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning, 
vooral onder zware omstandigheden (zware 
belading, hoge snelheden, een lange rit):
-
 
i
 s nadelig voor de wegligging,
-
 v
erlengt de remweg,
-
 
v
 eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de 
banden,
-
 v
erhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven 
bandenspanning vindt u   op de sticker met 
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor 
meer informatie over de identificatie van 
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden gecontroleerd 
als de banden "koud" zijn (de auto staat langer 
dan een uur stil of er is minder dan 10
  km gereden 
met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op de sticker 
vermelde spanning met 0,3
  bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit 
lampje blijft branden in combinatie 
met een geluidssignaal en een 
melding.
F
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en 
vermijd plotselinge stuurbewegingen en 
krachtig remmen.
F
 
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een 
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd 
aan de band te zien.
Beperk u
  daarom niet alleen tot een 
visuele controle. F
 
R
 ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk 
is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
F  
G
 ebruik in het geval van een lekke band 
de bandenreparatieset of het reservewiel 
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het 
systeem wordt gereset.Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op 
s panning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meer wielen, moet u
  het systeem 
resetten.
F
 
C
ontroleer als u
 
een compressor in 
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de 
bandenreparatieset) de spanning van de 
vier banden als deze zijn afgekoeld. Controleer voordat u
  het systeem 
gaat resetten of de spanning van 
de vier banden overeenkomstig de 
gebruiksomstandigheden van de auto 
en de waarden op de sticker met de 
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier 
banden alvorens de resetprocedure uit te 
voeren.
Het systeem geeft geen correct advies 
als de bandenspanning bij het resetten 
onjuist is.
6 
Rijden  
Page 136 of 292

134
Het systeem wordt gereset bij 
een stilstaande auto via het menu 
Rijden/Auto van het touchscreen.
F
 
S
electeer in dit menu het tabblad 
" Rijfuncties ".
F
 
S
electeer op deze pagina de functie 
" Bandenspan.contr. ".
F
 
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een 
melding weergegeven om aan te geven dat het 
resetten is gelukt.
Storing
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole 
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
CITROËN ConnectedCAM®
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Deze boven aan de voorruit gemonteerde 
camera communiceert draadloos (wireless). 
Met de camera:
-
 
k
 unt u foto's en video's maken en deze 
delen,
-
 
k
 unt u de GPS-coördinaten naar een 
smartphone sturen,
-
 
w
 orden automatisch video's gemaakt bij 
een aanrijding. Handelingen aan de camera moet de 
bestuurder altijd bij stilstaande auto doen.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te 
gebruiken:
F
 
d
 ownload de app " CITROËN 
ConnectedCAM
®" op een smartphone,
F
 k
oppel de smartphone met de camera; volg 
daarbij de aanwijzingen op de app.
De koppeling is nodig voor de eerste 
verbinding. De smartphone wordt vervolgens 
automatisch verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is: 
ConnectedCAM.
Inschakelen
F Houd deze toets enige tijd  ingedrukt om de camera in te 
schakelen.
Het verklikkerlampje van de toets 
gaat branden.
Als de camera is ingeschakeld, worden 
automatisch en permanent video-opnames 
gemaakt.
Bij een storing in het systeem gaan deze 
lampjes branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met 
een geluidssignaal. 
Rijden  
Page 137 of 292

135
Ondanks de aanwezigheid van rij- en 
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder 
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de 
verkeersregels houden, moet onder alle 
omstandigheden de auto in zijn macht 
hebben en moet te allen tijde in staat zijn 
om de controle weer over te nemen. De 
bestuurder moet de snelheid aanpassen 
aan de weersomstandigheden, het verkeer 
en de toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het verkeer 
in de gaten blijven houden en de snelheid 
en afstand van achteropkomend verkeer 
inschatten voordat richting aangegeven en 
van rijstrook gewisseld wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de 
grenzen van de natuurkundige wetten.
Uitschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera uit te 
schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Als u de camera handmatig uitschakelt, blijft hij 
u itgeschakeld, ook als de motor opnieuw wordt 
gestart. U moet hem handmatig weer inschakelen.
Foto's en video's maken
F Druk kort op deze toets om een  foto te maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
F
 
H
 oud deze toets enige tijd 
ingedrukt om een video te 
maken.
Via de micro USB-aansluiting kunt u
  ook de 
gegevens van de camera overbrengen op 
andere apparaten, zoals een pc of een tablet.
Met de app " CITROËN ConnectedCAM
®" 
kunt u
 
ver volgens automatisch en onmiddellijk 
uw foto's en video's delen via sociale media of 
e-mail.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
Resetten van het systeem
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder 
de op de smartphone geïnstalleerde app 
CITROËN ConnectedCAM
® niet tijdens 
het rijden gebruiken. Elke handeling die 
veel aandacht vergt, moet bij stilstaande 
auto worden uitgevoerd.
Storing
In het geval van een storing knippert 
het lampje in de toets.
Als u deze twee knoppen gelijktijdig enige tijd ingedrukt 
h oudt, wordt het systeem gereset.
Met deze handeling worden alle op de camera 
opgeslagen gegevens gewist en wordt de standaardcode 
voor het koppelen van de camera gereset.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Rij- en parkeerhulpsystemen – 
Algemene adviezen
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan 
het stuur wiel houden, altijd de binnen- en 
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten 
dichtbij de pedalen houden en iedere twee 
uur een pauze nemen.
6 
Rijden  
Page 138 of 292

136
Parkeerhulpsystemen
De bestuurder moet voorafgaand aan en 
tijdens het manoeuvreren altijd en met 
name met behulp van de spiegels de 
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar
De werking van de radar en de bijbehorende 
functies kan negatief worden beïnvloed door 
de opeenhoping van vuil (stof, modder, ijs 
enz.), door bepaalde weersomstandigheden 
(zware regenval, sneeuw) of wanneer de 
bumper beschadigd is.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats 
alvorens de voorbumper te spuiten of 
de lak er van bij te werken. Bepaalde 
laksoorten kunnen de werking van de radar 
beïnvloeden.Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies 
werken mogelijk minder goed of helemaal 
niet als het gedeelte van de voorruit vóór 
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt 
met sneeuw, beschadigd of bedekt met 
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera, 
geeft dit bericht aan dat de camera 
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht 
beperkt, zie instructieboekje ".
Bij vochtige en koude 
weersomstandigheden moet u
  de voorruit 
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware 
regenval, dichte mist, sneeuw) en 
verblinding (koplampen van tegenliggers, 
laagstaande zon, reflecties op nat 
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle 
overgangen tussen schaduw en licht) 
kunnen ook de detectieprestaties negatief 
beïnvloeden. Overige camera's
De op het touchscreen of het 
instrumentenpaneel weergegeven 
beelden van de camera('s) kunnen door 
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, 
of bij zonnig weer of onvoldoende 
omgevingslicht kan het beeld donkerder 
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken 
dan ze in werkelijkheid zijn. 
Rijden  
Page 139 of 292

137
Onderhouds
Reinig de bumpers, de buitenspiegels 
en het gezichtsveld van de camera's 
regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto het 
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 
30  cm van de radar, sensoren en camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door CITROËN 
zijn goedgekeurd, kan de werking van de 
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar 
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven 
hangen:
F
 
c
 ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
F
 
l
 eg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Verkeersbordherkenningssysteem
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem kan de maximaal toegestane 
snelheid op het instrumentenpaneel 
weergegeven, conform de in het land geldende 
snelheidslimieten, met behulp van:
-
 
D
 oor de camera gedetecteerde 
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-
 
I
 nformatie over snelheidslimieten uit de 
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie 
over snelheidslimieten afkomstig van het 
navigatiesysteem actueel is, dienen de 
kaartgegevens geregeld te worden geüpdatet.
- Door de camera gedetecteerde  verkeersborden die een erf aanduiden:
Sensoren
Snelheidseenheden
Als u   in een ander land bent, controleer 
dan of de eenheid van snelheid die door het 
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph 
of km/h), overeenkomt met de in het land 
geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto 
de door het instrumentenpaneel gebruikte 
eenheid van snelheid zodat deze overeenkomt 
met de ter plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de sensoren en de 
bijbehorende functies kan worden verstoord 
door geluidsinterferentie veroorzaakt door 
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en 
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens, 
drilboren), door de ophoping van sneeuw 
of dode bladeren op de weg en door 
beschadigingen aan de bumpers of spiegels.
Een aanrijding aan de voorzijde 
of achterzijde van de auto kan de 
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet 
altijd door het systeem wordt vastgesteld: 
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect 
zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die 
te laag (trottoirbanden, drempels) of te dun 
(bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel 
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet 
meer gedetecteerd als ze zich in de dode 
hoek van het detectiebereik van de sensoren 
bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
6 
Rijden  
Page 140 of 292

138
- Bepaalde onderborden worden door de camera gedetecteerd:Gedetecteerd bord
Voorgestelde snelheid (berekend)
Inrijden van een er f
Voorbeeld: Zonder CITROËN Connect Nav
20   km/h of 10   mph (afhankelijk van de voor het instrumentenpaneel gebruikte eenheid)
Met CITROËN Connect Nav
Weergave van de snelheid die geldt in het land waar u   zich bevindt.
Gedetecteerd onderbord Weergave van de snelheid behorend bij het onderbord
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden: Als de ruitenwisserschakelaar in de stand "inter val" of "automatisch wissen" staat (zodat de 
regensensor actief is):
110
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij het trekken van een 
aanhanger Als een goedgekeurde trekhaak is bevestigd op de auto:
90
 
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor een bepaalde afstand
Voorbeeld: 70
 
km/h (bijvoorbeeld) 
Rijden