CITROEN C5 AIRCROSS 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2020, Model line: C5 AIRCROSS, Model: CITROEN C5 AIRCROSS 2020Pages: 292, PDF Size: 8.72 MB
Page 151 of 292

149
Wanneer, nadat een auto met de automatische 
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand 
is gebracht, de verkeerssituatie het niet toelaat 
de auto binnen 3 seconden weer te laten 
wegrijden moet de bestuurder het wegrijden 
van de auto bevestigen door toets 4  in te 
drukken of het gaspedaal in te trappen.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat 
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na 
ongeveer 5
  minuten automatisch de elektrische 
parkeerrem geactiveerd.
De snelheidsregeling blijft actief na 
het schakelen, ongeacht het type 
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken, 
wordt de melding "Inschakelen geweigerd, 
omstandigheden ongeschikt" weergegeven 
zolang het niet mogelijk is om de adaptieve 
snelheidsregelaar weer te activeren (niet 
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De functie verkeersbordherkenning 
gebruiken
F Druk op 5   om de door de functie 
voorgestelde snelheid te accepteren en 
druk ver volgens opnieuw om uw keuze te 
bevestigen. Om plotseling accelereren of decelereren 
van de auto te voorkomen is het raadzaam 
een snelheid te selecteren die dicht bij de 
actuele snelheid van uw auto ligt.
Wijzigen van de afstand tot de 
voorligger
F Druk op 6
  om de drempelwaarden van 
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal", 
"Dichtbij") weer te geven en druk opnieuw 
om een optie te selecteren.
Na enkele seconden wordt de optie 
geaccepteerd. Bij het afzetten van het contact 
wordt de optie opgeslagen in het geheugen.
Tijdelijk overschrijden van de 
ingestelde snelheid
F Trap het gaspedaal in. De afstandsregeling  en de snelheidsregeling zijn 
gedeactiveerd zolang  u
 
blijft accelereren. 
"Snelheidsregelaar onderbroken" wordt 
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
F Draai knop 1   omhoog in de stand OFF .
Weergave op het instrumentenpaneel
De volgende informatie is zichtbaar op het 
instrumentenpaneel in de weergavemodus 
"RIJDEN". 7.
Auto gedetecteerd door het systeem 
(symbool vol).
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs).
9. Ingestelde snelheid.
10. Snelheid voorgesteld door het 
verkeersbordherkenningssysteem.
11. Auto stilgehouden (uitvoeringen met een 
automatische transmissie)
12 . Instelling afstand tot voorligger.
13. Door het systeem gedetecteerde positie 
van het voertuig.
Meldingen en waarschuwingen
De weergavemodus " Rijden" van het digitale 
instrumentenpaneel moet eerst geselecteerd 
zijn.
6 
Rijden  
Page 152 of 292

150
De meldingen of waarschuwingen worden 
niet opeenvolgend weergegeven."Neem de controle over de auto 
over" (oranje)
"Neem de controle over de auto 
over" (rood) "Inschakelen geweigerd, 
omstandigheden ongeschikt" 
Het systeem weigert de 
snelheidsregelaar in te schakelen 
(snelheid buiten het werkingsbereik, 
bochtige weg).
Stop-functie
"Snelheidsregelaar onderbroken" 
(gedurende enkele seconden).
Stop & Go-functie
"Om weer weg te rijden: geef gas of 
druk op toets 4
"
Gedurende de fase dat de auto stilstaat, wordt 
aanbevolen:
-
 
N
 iet de portieren te openen.
-
 
G
 een passagiers in- of uit te laten stappen.
-
 
N
 iet de achteruitversnelling in te 
schakelen.
Let wanneer de auto weer wegrijdt op 
eventuele voetgangers of dieren die 
mogelijk niet goed gedetecteerd worden.
Werkingslimieten
De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel 
overdag als 's nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet 
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over 
de auto weer overnemen.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd" of 
"Snelheidsregelaar onderbroken" 
na een korte acceleratie door de 
bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief", geen 
voertuig gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd", 
voertuig gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief", voertuig 
gedetecteerd.
F Remmen of accelereren, afhankelijk van de context.
F Neem onmiddellijk de controle over de  auto over : het systeem kan niet omgaan 
met de huidige rijsituatie
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand gebracht en 
houdt de auto stil: de snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weer 
verder te rijden en ver volgens de snelheidsregelaar opnieuw 
inschakelen.
Het systeem heeft de auto remmend tot 
stilstand gebracht.
Binnen 3
  seconden begint de auto weer 
automatisch en geleidelijk te rijden, als de 
omstandigheden dat toelaten.
Na 3 seconden moet de bestuurder het 
gaspedaal intrappen of op toets 4 drukken om 
weer verder te rijden. Gevallen die niet door het systeem worden 
gedetecteerd:
-
 V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.
-  
S
 tilstaande voertuigen (file, autopech enz.).
-
 K
 ruisende voertuigen.
-
 T
egemoetkomende voertuigen. 
Rijden  
Page 153 of 292

151
In de volgende situaties moet de bestuurder 
de snelheidsregeling onderbreken:Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk 
de controle moet overnemen:
-
 
D
 e voorligger remt zeer sterk af. Let vooral op:
-
 
B
 ij de aanwezigheid van motor fietsen 
en bij het invoegen van voertuigen.
-
 
W
 anneer u   een tunnel binnenrijdt of 
over een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet in een van deze 
gevallen:
-
 
N
 a een schok tegen de voorruit ter hoogte 
van de camera of een schok tegen de 
voorbumper (uitvoeringen met radar).
-
 
A
 ls de remlichten niet werken.
Gebruik het systeem ook niet in een van deze gevallen:
- A ls lange voor werpen op allesdragers worden 
vervoerd.
-
 
T
 ijdens het slepen of het trekken van een 
aanhanger.
-
 
A
 ls het noodreser vewiel is gemonteerd (afhankelijk 
van de uitvoering).
-
 
A
 ls de voorzijde van de auto is gewijzigd (montage 
van verstralers, spuiten van de voorbumper).
Storing
- Bij het rijden op een bochtige weg.
-  B ij het naderen van een rotonde.
-
 
B
 ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de 
omstandigheden dit toelaten.
-
 
E
 r voegt plotseling een voertuig in tussen 
uw auto en de voorligger.
Als de snelheidsregelaar storingen 
vertoont, worden streepjes weergegeven 
in plaats van de ingestelde snelheid van 
de snelheidsregelaar.
Als dit lampje gaat branden 
in combinatie met een 
waarschuwingsmelding en 
een geluidssignaal, is er een 
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het 
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met behulp van een boven aan de voorruit 
geplaatste camera identificeert het systeem 
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto in 
de door de bestuurder gekozen positie op de 
rijstrook.
6 
Rijden  
Page 154 of 292

152
Voorwaarden voor de 
werking
- De adaptieve snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
-
 
D
 e auto moet op een rijstrook met duidelijke 
markeringen aan weerszijden rijden.
-
 
H
 et ESP moet functioneren.
-
 
D
 e ASR-/DSC-systemen mogen niet 
uitgeschakeld zijn.
-
 
E
 r wordt geen aanhanger gedetecteerd.
-
 
E
 r is geen noodreser vewiel gemonteerd.
-
 
D
 e auto mag niet worden blootgesteld aan 
krachtige zijwaartse versnellingen.
-
 
D
 e richtingaanwijzers mogen niet 
ingeschakeld zijn.
Inschakelen/uitschakelen
De status van de functie wordt opgeslagen 
bij het afzetten van het contact.
De kleur van het symbool hangt af van de 
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijze kleur)
Er is aan ten minste een van de 
werkingsvoor waarden niet voldaan, de 
werking van de functie is onderbroken.
(groene kleur)
Aan alle werkingsvoorwaarden 
is voldaan, het systeem is 
ingeschakeld. Als de bestuurder geen gebruik meer wil maken 
van het systeem, kan dit worden uitgeschakeld 
door nogmaals op de toets te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat uit en 
het symbool op het instrumentenpaneel gaat 
uit.
Regeling
De bestuurder moet het stuur wiel goed 
vasthouden.
Als de regeling actief is, wordt het symbool 
groen weergegeven: het systeem houdt de auto 
door middel van kleine stuurbewegingen op de 
door de bestuurder gekozen positie binnen de 
rijstrook.
De bestuurder kan bewegingen in het stuur wiel 
voelen.
Deze positie hoeft niet het midden van de 
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan de positie van de auto te 
allen tijde wijzigen door aan het stuur wiel te 
draaien. Als de bestuurder van mening is dat 
de positie van de auto correct is, moet hij, 
ter wijl hij beide handen op het stuur wiel heeft, 
het stuur wiel minder stevig vasthouden om 
het systeem de besturing te laten overnemen. 
De auto wordt dan niet automatisch binnen de 
rijstrook gecentreerd.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden 
op snelwegen en autowegen.
F Druk op deze toets wanneer de adaptieve 
snelheidsregelaar is geactiveerd.
Dit wordt bevestigd door:
-
 
H
 et groen branden van het verklikkerlampje van de knop.
-
 
D
 e weergave van het volgende symbool op het 
instrumentenpaneel.
(oranje kleur)
Er is een storing in het systeem. 
Rijden  
Page 155 of 292

153
Pauzeren/onderbreken van 
het systeem
Indien dit op basis van de 
verkeersomstandigheden of de staat van 
het wegdek nodig is, moet de bestuurder 
ingrijpen door aan het stuur wiel te draaien 
om het systeem tijdelijk te onderbreken. 
Het intrappen van het rempedaal, 
waardoor de snelheidsregelaar wordt 
onderbroken, zorgt ook voor het 
onderbreken van het systeem.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het 
stuur wiel niet voldoende stevig vast heeft, geeft het 
een reeks waarschuwingen die steeds dringender 
worden. Als de bestuurder niet reageert, wordt de 
werking van het systeem onderbroken.
Na een onderbreking doordat het 
stuur wiel te lang onvoldoende stevig is 
vastgehouden, moet u  de functie opnieuw 
activeren door op de toets te drukken. Automatisch pauzeren:
-
 
a
 ctiveren van het ESP,
-  
l
 angere tijd geen detectie van 
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de 
functie Active Lane Departure Warning 
de controle overnemen tot er weer aan 
de voor waarden voor de werking wordt 
voldaan.
Bij actie van de bestuurder: onderbreking
-
 in
 schakelen van de richtingaanwijzers,
-
 o
 verschrijden van de rijstrookmarkeringen,
-  
t
 e stevig vasthouden van het stuur wiel of 
dynamische stuuractie,
-  
r
 empedaal (pauzeren tot de 
snelheidsregelaar weer is ingeschakeld) of 
gaspedaal ingetrapt (onderbreking tijdens 
de periode dat het pedaal is ingetrapt).
-
 pa
 uzeren van de snelheidsregelaar,
-  
u
 itschakelen van het DSC-/ASR-systeem
Rijomstandigheden en 
bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de 
weergaven beschreven die behoren bij de 
belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen 
worden niet opeenvolgend weergegeven.
6 
Rijden  
Page 156 of 292

154
70
70
Lampje van de 
toetsPictogram Knop van de 
snelheidsregelaar WeergaveBijbehorende 
meldingAanwijzingen
Uit -"OFF" --Geen van de functies is ingeschakeld.
Uit -"CRUISE"
(grijze kleur)"Snelheidsregelaar 
gepauzeerd" De functie "Lane Positioning Assist" is 
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar 
is gepauzeerd.
Uit -"CRUISE"
(g r o e n)"Snelheidsregelaar 
actief" De functie "Lane Positioning Assist" is 
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar 
is geactiveerd.
Groen
(g r o e n) "CRUISE"
of
(g r o e n)
"Snelheidsregelaar 
en Lane Positioning  Assist actief"De Highway Driver Assist werkt 
normaal.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(grijze kleur) "Snelheidsregelaar 
en Lane 
Positioning Assist  gepauzeerd" Het systeem is automatisch of door 
tussenkomst van de bestuurder 
gepauzeerd. 
Rijden  
Page 157 of 292

155
70
70
Lampje van de 
toetsPictogramKnop van de 
snelheidsregelaar WeergaveBijbehorende 
meldingAanwijzingen
Groen
(grijze kleur) "OFF"
-"Activeer de 
snelheidsregelaar  om de Lane 
Positioning Assist  te gebruiken" Aan alle werkingsvoorwaarden 
is voldaan, maar de adaptieve 
snelheidsregelaar is niet ingeschakeld.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(g r o e n) "Ongeschikte 
omstandigheden –   
Activering in  stand-by" Er is niet voldaan aan alle voor waarden 
voor het regelen van de positie binnen 
de rijstrook.
Uit -"CRUISE"
of
(g r o e n) "Houd het 
stuurwiel vast" De bestuurder houdt het stuur wiel 
niet correct vast en neemt de 
waarschuwingen niet in acht 
(meldingen en geluidssignaal): de 
functie "Lane Positioning Assist" is 
uitgeschakeld.
Groen (grijze kleur) "CRUISE"
of
(grijze kleur) "Neem de controle 
over" Het systeem kan de snelheid en de 
koers niet meer regelen: de bestuurder 
moet de controle over de auto 
overnemen (accelereren of remmen). 
De waarschuwing wordt gecombineerd 
met een geluidssignaal.
6 
Rijden  
Page 158 of 292

156
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte weg 
met effen wegdek rijdt en de bestuurder 
het stuur stevig vasthoudt, kan de Lane 
Positioning Assist toch een waarschuwing 
geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert 
mogelijk ongeschikte koerscorrecties uit in de 
volgende situaties:
-
 
s
 lecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, 
sneeuw, regen, mist),
-
 v
erblinding (verlichting van een tegenligger, 
laagstaande zon, spiegeling op een 
nat wegdek, uitrijden van een tunnel, 
afwisseling van schaduw en licht),
-
 
g
 edeelte van de voorruit voor de camera 
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door 
sneeuw, beschadigd of bedekt door een 
s t i c ke r,
-
 
w
 egmarkeringen beschadigd, deels niet 
zichtbaar door sneeuw of modder, of 
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte 
met werkzaamheden, wegsplitsingen),
-
 
b
 ij het rijden in een scherpe bocht,
-
 
b
 ij het rijden op bochtige wegen,
-
 
b
 ij de aanwezigheid van asfaltnaden op de 
weg. Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
 
b
 ij het rijden met een noodreser vewiel,
-  b ij het trekken van een aanhanger, 
met name als de aanhanger niet op de 
trekhaakbedrading is aangesloten of 
als de trekhaak niet goedgekeurd is,
-
 bij
 slechte weersomstandigheden,
-
 
b
 ij het rijden op een glad wegdek (kans 
op aquaplanning, sneeuw, ijzel),
-
 
b
 ij het rijden op een circuit,
-
 
o
 p een testbank.
Onderhoudstips
- Zorg dat de voorbumper en het gedeelte van de voorruit voor de camera regelmatig 
worden gereinigd.
-
 
C
 ontroleer regelmatig of de ruitenwissers in 
goede staat zijn.
-
 
Z
 org er bij slecht of winters weer voor dat 
de voorbumper en de voorruit niet bedekt 
raken met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
(oranje 
kleur) Een systeemstoring wordt 
aangegeven door branden van 
het lampje Ser vice en dit (oranje) 
symbool, in combinatie met een 
waarschuwingsmelding en een 
geluidssignaal.
Active Safety Brake 
met Collision Risk 
Alert en intelligente 
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
-
 
w
 aarschuwt de bestuurder wanneer er een 
risico bestaat op een aanrijding met een 
voorligger, voetganger of, afhankelijk van de 
uitvoering, fietser,
-
 
v
 oorkomt een aanrijding, of beperkt de 
zwaarte hier van, door de snelheid van de 
auto te verminderen. 
Rijden  
Page 159 of 292

157
Het systeem detecteert ook motor fietsen 
en dieren, maar dieren kleiner dan 0,5  m 
en voor werpen op de rijbaan worden niet 
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
-
 
C
 ollision Risk Alert,
-
 I
ntelligente noodremassistentie,
-
 
A
 ctive Safety Brake (automatisch 
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele 
camera boven aan de voorruit en, afhankelijk 
van de uitvoering, een radar in de voorbumper. Zodra het systeem een mogelijk obstakel 
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid 
op een automatische remactie. Er kan dan 
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk 
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch 
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden uit- of 
ingeschakeld via het menu 
Rijden/Auto  van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem 
wordt aangegeven door het branden 
van dit lampje, in combinatie met de 
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en 
-beperkingen
Het ESP mag niet defect zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet 
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel 
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op 
een niet te bochtige weg rijden.
In de volgende gevallen is het raadzaam het 
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu 
van de auto:
-
 
t
 rekken van een aanhanger,
-
 
a
 ls lading op allesdragers of een imperiaal 
wordt vervoerd,
-
 
a
 ls sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
-
 
v
 oordat de auto met draaiende motor in een 
automatische wasstraat wordt gewassen,
-
 
v
 oordat de auto op een rollenbank wordt getest,
-
 
a
 ls de auto met draaiende motor wordt 
gesleept,
-
 
a
 ls de voorbumper beschadigd is (uitvoering 
met radar),
-
 
n
 a beschadiging van de voorruit ter hoogte van 
de detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als het gebruik van het 
noodreservewiel wordt gedetecteerd 
(kleinere diameter).
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als een storing van de 
rempedaalschakelaar of van minimaal 
twee remlichten wordt gedetecteerd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen 
niet, te laat of op onjuiste momenten 
worden gegeven.
Daarom moet u
  altijd de controle over uw 
auto behouden zodat u
  op elk moment 
kunt ingrijpen om een aanrijding te 
voorkomen.
6 
Rijden  
Page 160 of 292

158
Collision Risk Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een 
risico bestaat op een aanrijding met een 
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de 
waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop 
u  wordt gewaarschuwd voor een rijdende of 
stilstaande voorligger, een voetganger of een 
fietser op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden 
gewijzigd via het menu Rijden /Auto  
van het touchscreen.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde 
drempels selecteren:
-
  "Ver ",
-
  "Normaal ",
-
  "Dichtbij".
De drempel die als laatste is geselecteerd, 
wordt opgeslagen bij het afzetten van het 
contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde 
kans op een aanrijding en de door de bestuurder 
geselecteerde activeringsdrempel voor de waarschuwing 
kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden 
geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel.
Daarbij wordt rekening gehouden met de 
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die 
van de voorligger, de weersomstandigheden, de 
rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van pedalen 
enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte 
moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje) : w aarschuwing door middel 
van uitsluitend visuele signalen die aangeeft 
dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.
De melding " Voertuig dichtbij" wordt 
weergegeven.
Niveau 2 (rood) : w aarschuwing door middel 
van visuele signalen en geluidssignalen die 
aangeeft dat een aanrijding dreigt.
De melding " Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3 : in sommige gevallen kan een 
voelbare waarschuwing in de vorm van zeer 
licht remmen worden gegeven om de kans 
op een aanrijding te bevestigen.
Als uw auto een voorligger te snel 
nadert, wordt het waarschuwingsniveau 
2
 
mogelijk direct weergegeven.
Belangrijk:  waarschuwingsniveau 1
 
wordt 
nooit weergegeven voor een stilstaand 
obstakel of als de activeringsdrempel 
" Dichtbij" is geselecteerd.
Intelligente 
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet 
voldoende om een aanrijding te voorkomen, 
vult deze functie de remkracht aan voor zover 
dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk 
is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het 
rempedaal intrapt.
Na een aanrijding wordt het systeem 
automatisch uitgeschakeld. Neem 
contact op met het CITROËN-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats om het 
systeem te laten controleren. 
Rijden