FIAT FULLBACK 2017 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2017Pages: 332, PDF Size: 10.46 MB
Page 111 of 332

Indicatielampjes Betekenis
Indicatielampje positielichten*
Dit indicatielampje brandt zolang de positielichten zijn ingeschakeld.
Indicatielampje dieselvoorverwarming
Dit indicatielampje toont de conditie van de voorverwarming van de gloeibougie.[Behalve voor voertuigen
uitgerust met het Keyless Operation-systeem:Als de contactschakelaar op "ON" wordt gezet, gaat het
lampje branden. Als de gloeibougie heet wordt, gaat het lampje uit en kan de motor worden gestart.Voor
voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem:Als de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het lampje branden en start het voorverwarmen van de gloeibougie automatisch. Als de gloeibougie heet
wordt, gaat het lampje uit en start de motor.
Als de motor koud is, blijft het indicatielampje van de dieselvoorverwarming langer branden.
Behalve voor voertuigen uitgerust met het Keyless Operation-systeem:draai de contactschakelaar weer
naar de stand "LOCK", als de motor niet wordt gestart binnen 5 seconden nadat het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming is gedoofd. Draai vervolgens de contactschakelaar naar de stand "ON" om de motor
opnieuw voor te verwarmen.
Als de motor warm is, gaat het indicatielampje van de dieselvoorverwarming zelfs niet aan als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
46) 47)
Indicatielampje brandstoffilter
Dit indicatielampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
uit als de motor is gestart. Als het brandt terwijl de motor draait, betekent dit dat zich water in het brandstoffilter
heeft verzameld; tref in dit geval de volgende maatregelen.
Verwijder het water uit het brandstoffilter. Raadpleeg "Water uit het brandstoffilter verwijderen".
Als het lampje uitgaat, kunt u verder rijden. Als het lampje ofwel niet uitgaat of af en toe gaat branden, raden we
u aan uw voertuig na te laten kijken.
109
Page 112 of 332

Indicatielampjes Betekenis
Indicatielampje ESC
Indicatielampje ESC OFF
Deze indicatielampjes moeten gaan branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt
gezet en moeten na een paar seconden weer uitgaan.
Als deze indicatielampjes blijven branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" is gezet,
raden we u aan uw voertuig zo spoedig mogelijk na te laten kijken.
knippert als de elektronische stabiliteitscontrole of actieve tractiecontrole werkzaam is.brandt als de elektronische stabiliteitscontrole is uitgeschakeld door een van de volgende handelingen:
De schakelaar "ESC OFF" is ingedrukt om het systeem uit te schakelen.
De rijmodusschakelaar is in de stand "4L" (Easy Select 4WD) of "4LLc" (Super Select 4WD II) gezet.
48) 49)
110
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 113 of 332

Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes Betekenis
Waarschuwingslampje rem
Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
na een paar seconden uit. Controleer altijd of het lampje uitgaat, voordat u gaat rijden.
Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" staat, gaat het waarschuwingslampje van de
remmen onder de volgende omstandigheden branden:
als de parkeerrem is ingeschakeld;
als het remvloeistofniveau in het reservoir daalt tot onder een laag niveau;
als de functie van de remkrachtverdeling niet naar behoren werkt.
Als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" staat, gaat een zoemer af zodra het voertuig
sneller dan 8 km/u rijdt en de parkeerrem nog is ingeschakeld.
111) 112)
Waarschuwingslampje motor controleren
Dit lampje maakt deel uit van een boorddiagnosesysteem dat de emissies, het motorregelsysteem of het
regelsysteem van de automatische versnellingsbak bewaakt.
Als in een van deze systemen een probleem wordt gedetecteerd, gaat dit lampje branden of knipperen.
Hoewel uw voertuig in dit geval meestal nog wel bestuurbaar zal zijn en niet hoeft te worden gesleept,
raden we u aan het systeem zo snel mogelijk na te laten kijken.
Dit lampje gaat ook branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en
gaat uit als de motor is gestart. Als het niet uitgaat als de motor is gestart, raden we u aan het voertuig
na te laten kijken.
In de elektronische motorregeleenheid waarin het boorddiagnosesysteem is opgenomen, zijn
verschillende storingsgegevens opgeslagen (met name over de uitlaatgasemissies).
Als een accukabel wordt ontkoppeld, worden deze gegevens gewist, waardoor een snelle diagnose
wordt bemoeilijkt. Ontkoppel accukabels niet zolang het waarschuwingslampje motor controleren AAN
is.
50) 51) 52)
111
Page 114 of 332

Waarschuwingslampjes Betekenis
Waarschuwingslampje lading
Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
uit als de motor is gestart.
53)
Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje gaat branden, als de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat
uit als de motor is gestart. Als het lampje gaat branden terwijl de motor draait, is de oliedruk te laag. Zet
de motor af en laat hem nakijken, als het lampje gaat branden terwijl de motor draait.
Het waarschuwingslampje van de oliedruk dient niet te worden behandeld als een aanduiding van het
motoroliepeil. Het oliepeil moet worden gecontroleerd met een peilstok.
54) 55) 56)
Waarschuwingslampje portier open
Dit lampje gaat branden als een portier openstaat of niet goed is gesloten.
Als het voertuig met openstaand of niet goed gesloten portier een snelheid behaalt van ongeveer
8 km/u, gaat de zoemer 4 keer af als waarschuwing.
57)
Waarschuwingslampje peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden wanneer het vloeistofpeil te laag is. Vul het reservoir bij met
ruitensproeiervloeistof, als het lampje gaat branden. Zie “ruitensproeiervloeistof” en “bijvulcapaciteiten”.
112
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 115 of 332

Waarschuwingslampjes Betekenis
Waarschuwingslampje aanvullend veiligheidssysteem (SRS)
Op het instrumentenpaneel zit een waarschuwingslampje van een aanvullend veiligheidssysteem
("SRS"). Iedere keer dat de contactschakelaar of de bedieningsmodus op "ON" wordt gezet, controleert
het systeem zichzelf. Het SRS-waarschuwingslampje gaat een aantal seconden aan en gaat vervolgens
weer uit. Dat is normaal en betekent dat het systeem naar behoren werkt.
Als zich een probleem met een of meerdere SRS-componenten voordoet, gaat het
waarschuwingslampje aan en blijft aan.
Het SRS-waarschuwingslampje wordt gebruikt voor de SRS-airbag en de gordelspanners.
Op voertuigen uitgerust met de ERA-GLONASS, als het ERA-GLONASS systeem in werking is, gaat het
SRS lampje branden.
58) 59)
ABS-waarschuwingslampje (waar aanwezig)
Als er een storing in het systeem is, gaat het ABS-waarschuwingslampje branden. Onder normale
omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden, als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet en gaat het na een paar seconden weer uit.
OPMERKING: Op voertuigen met een differentieelslot aan de achterkant en de elektronische
stabiliteitscontrole (ESC), worden de ESC- en ABS-functies geannuleerd zolang het achterste
differentieelslot is ingeschakeld. Het indicatielampje ESC, het indicatielampje ESC OFF en het
waarschuwingslampje ABS branden zolang de werking is geannuleerd. Dit duidt niet op een probleem.
Als het achterste differentieelslot is uitgeschakeld, gaan de lampjes uit en treden de systemen weer in
werking. Raadpleeg "Indicatielampje ESC, Indicatielampje ESC OFF".
Als alleen het ABS-waarschuwingslampje brandt:
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid. Zet het voertuig op een veilige plek stil.
Herstart de motor en controleer of het lampje na een paar minuten rijden uitgaat; als het tijdens het
rijden uitblijft, is er geen probleem.
Als het waarschuwingslampje echter niet uitgaat, of als het weer aangaat zodra met het voertuig wordt
gereden, raden we u aan het voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
Als het ABS-waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje van de remmen tegelijkertijd gaan
branden:
Werken het ABS en de remkrachtverdeling mogelijk niet, waardoor hard remmen het voertuig instabiel
zou kunnen maken.
Vermijd hard remmen en rijden met hoge snelheid.
Zet het voertuig op een veilige plek stil en laat het nakijken.
60) 61)
113
Page 116 of 332

BELANGRIJK
111)In de volgende situaties kan de
remwerking in gevaar zijn of kan het
voertuig instabiel raken, als de remmen
plotseling worden gebruikt; vermijd daarom
hoge snelheden of plotseling remmen.
Bovendien moet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek worden stilgezet en
moet het worden gecontroleerd.1–Het
waarschuwingslampje van de rem gaat niet
branden, terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld, of gaat niet uit als de
parkeerrem wordt uitgeschakeld.2–Het
waarschuwingslampje van de rem en het
ABS-waarschuwingslampje gaan
tegelijkertijd branden. Raadpleeg voor
nadere informatie "Waarschuwingslampje
antiblokkeersysteem (ABS)".3–Het
waarschuwingslampje van de rem blijft
branden tijdens het rijden.
112)Het voertuig moet op de volgende
manier worden stilgezet als de remwerking
is verslechterd.1–Traphetrempedaal
harder in dan normaal. Houd het
rempedaal stevig ingetrapt, zelfs als het
volledig is ingetrapt. 2 – Als de remmen
niet werken, gebruik dan de motorrem om
vaart te minderen en trek voorzichtig aan
de hendel van de parkeerrem. Trap het
rempedaal in om de remlichten te activeren
en de voertuigen achter u te waarschuwen.
BELANGRIJK
46)Als ditwaarschuwingslampje na het
starten of na langdurig "aanzwengelen"
gaat knipperen, duidt dit op een defect van
het voorgloeisysteem. Als de motor start,
kan het voertuig normaal gebruikt worden,
maar moet er zo snel mogelijk contact
opgenomen worden met het Fiat
Servicenetwerk.
47)Als het indicatielampje van de
dieselvoorverwarming gaat branden, nadat
de motor is gestart, kan het zijn dat door
het bevriezen van de brandstof het
motortoerental niet boven het stationaire
toerental stijgt. In dit geval dient u de motor
ongeveer 10 minuten stationair te laten
draaien, de contactschakelaar uit te
schakelen of de bedieningsmodus op de
stand OFF te zetten en onmiddellijk weer in
te schakelen of op de stand ON te zetten,
om te bevestigen dat het indicatielampje
van de dieselvoorverwarming uit is.
48)Als dit indicatielampje knippert, is de
elektronische stabiliteitscontrole of de
actieve tractieregeling werkzaam, wat
betekent dat de weg glad is of dat de
wielen van uw voertuig beginnen te slippen.
Rijd in dit geval langzamer en gebruik het
gaspedaal minder.49)Als zich tijdens het rijden een storing in
het systeem voordoet, gaat het
indicatielampje
branden. Volg in deze
gevallen de volgende procedures:1–Als
de temperatuur in het remsysteem blijft
stijgen door constante remregeling op een
glad wegdek, gaat het indicatielampje
knipperen en wordt de werking van de
actieve tractieregeling geannuleerd om het
remsysteem te beschermen (dit is niet van
invloed op de motorregeling van de
tractieregeling en de normale werking van
de remmen). Zet het voertuig op een veilige
plek stil. Als de temperatuur in het
remsysteem is gedaald, gaat het
indicatielampje uit en treden de
elektronische stabiliteitscontrole en de
actieve tractieregeling weer in werking. 2 –
Als het indicatielampje
zelfs niet uitgaat
als de bovenstaande procedure is
uitgevoerd, zou dit op een probleem in het
systeem kunnen duiden. Zet de motor af en
start hem weer, en controleer of het
indicatielampje
uitgaat. Als het
indicatielampje uitgaat, is er geen sprake
van storing. 3 – Als het indicatielampje
zelfs brandt nadat een korte afstand met
het voertuig is afgelegd nadat de motor
opnieuw is gestart, raden we u aan het
voertuig zo snel mogelijk na te laten kijken.
50)Langdurig rijden terwijl deze lamp
brandt, kan verdere schade aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Bovendien zou het van invloed kunnen zijn
op de zuinigheid en bestuurbaarheid van
het voertuig.
51)Als dit lampje niet gaat branden, als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" wordt gezet, raden we u aan het
systeem na te laten kijken.
114
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 117 of 332

52)Vermijd hoge snelheden en laat het
systeem zo snel mogelijk controleren bij
een Fiat Servicepunt, als het lampje gaat
branden terwijl de motor draait. Deze
omstandigheden kunnen nadelige gevolgen
hebben voor de reactie van het gaspedaal
en het rempedaal.
53)Als het lampje gaat branden terwijl de
motor draait, is er een probleem met het
laadsysteem. Zet het voertuig onmiddellijk
op een veilige plek stil en laat het nakijken.
54)Als dit lampje gaat branden terwijl het
motoroliepeil niet laag is, laat het dan
controleren.
55)Dit waarschuwingslampje duidt niet de
hoeveelheid olie in het motorcarter aan. Die
moet worden bepaald door het oliepeil met
de peilstok te controleren, terwijl de motor
is afgezet.
56)Als u blijft rijden met een laag
motoroliepeil of terwijl dit
waarschuwingslampje brandt, kan de
motor vastlopen.
57)Controleer voordat u uw voertuig
verplaatst of het waarschuwingslampje UIT
is.
58)Als zich een van de volgende
omstandigheden voordoet, zou er een
probleem met de SRS-airbags en/of de
gordelspanners kunnen zijn, en is het
mogelijk dat deze in geval van een botsing
niet naar behoren werken of plotseling
worden geactiveerd zonder dat er sprake
van een botsing is: 1 – Zelfs als de
contactschakelaar of de bedieningsmodus
op "ON" staat, gaat het SRS-
waarschuwingslampje niet branden of blijft
branden. 2 – Het SRS-
waarschuwingslampje gaat tijdens het
rijden branden.59)De SRS-airbags en gordelspanners zijn
ontworpen om het risico op ernstig of
dodelijk letsel bij bepaalde botsingen te
verkleinen. Laat uw voertuig daarom
onmiddellijk nakijken bij een Fiat
Servicepunt, als een van de
bovengenoemde omstandigheden zich
voordoet.
60)De volgende omstandigheden duiden
erop dat het ABS niet werkt en dat alleen
het standaard remsysteem werkt. (Het
standaard remsysteem werkt normaal.) Ga
in dit geval met uw voertuig naar een Fiat
Servicepunt.
61)Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet,
gaat het waarschuwingslampje niet
branden of blijft het branden en gaat het
niet meer uit. Het waarschuwingslampje
gaat tijdens het rijden branden.
115
Page 118 of 332

VEILIGHEID
Dit hoofdstuk is erg belangrijk. Hierin
worden de veiligheidssystemen
beschreven waarmee de auto is
uitgerust en aanwijzingen over hoe deze
op de juiste wijze gebruikt moeten
worden.VEILIGHEIDSGORDELS........117
SBR-SYSTEEM.............119
GORDELSPANNERS EN
KRACHTBEGRENZERS........121
KINDERZITJES.............123
GESCHIKTHEID VOOR ISOFIX- EN
ANDERE ZITPLAATSEN........126
AIRBAG AANVULLEND
VEILIGHEIDSSYSTEEM (SRS). . . .137
ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN .148
RIJHULPSYSTEMEN..........152
116
VEILIGHEID
Page 119 of 332

VEILIGHEIDS-
GORDELS
Om uzelf en uw passagiers in geval van
een ongeval te beschermen, is het van
essentieel belang dat de
veiligheidsgordels naar behoren worden
gedragen tijdens het rijden.
De voorste veiligheidsgordels hebben
ieder een gordelspanner (enkele cabine
en anderhalve cabine). De voorste
veiligheidsgordels en de buitenste
veiligheidsgordels achter hebben ieder
een gordelspanner (dubbele cabine).
Deze veiligheidsgordels worden op
dezelfde manier gebruikt als
conventionele veiligheidsgordels.
Raadpleeg "Gordelspanners en
krachtbegrenzers".
113) 114) 115) 116) 117) 118) 119) 120) 121) 122)
3-puntsveiligheidsgordel (met
noodvergrendeling)
Dit type veiligheidsgordel hoeft niet op
lengte te worden afgesteld. Als de
veiligheidsgordel om is gedaan, past de
gordel zichzelf aan de bewegingen van
de drager aan, maar in geval van
plotselinge of sterke schokken, wordt
de gordel automatisch geblokkeerd om
het lichaam van de drager tegen te
houden.Vo0or sommige markten (bijvoorbeeld
Zweden) /waar aanwezig, zijn de
voertuigen uitgerust met
rolveiligheidsgordels met dubbele
vergrendelingsfunctie voor zowel de
voorstoel als achterbank. U mag niet
knutselen aan de veiligheidsgordels of
de bevestiging hiervan. Als een
probleem optreedt, raden wij u aan zo
spoedig mogelijk uw veiligheidsgordels
te laten inspecteren door het Fiat
Servicenetwerk.
Opmerking U kunt controleren of de
gordel blokkeert door hem snel naar
voren te trekken.
Omdoen
1. Pak de gesp vast en trek de gordel
langzaam naar buiten.
Opmerking Als de veiligheidsgordel is
geblokkeerd en niet naar buiten kan
worden getrokken, trek dan één keer
krachtig aan de gordel en rol de gordel
weer in. Trek de gordel vervolgens
langzaam weer naar buiten.
2. Steek de gesp in de sluiting totdat u
een klikgeluid hoort.3. Trek een beetje aan de gordel om de
losheid aan te passen.
123)
62) 63)
Afdoen
Houd de gesp vast en druk op de knop
op de sluiting.
195AA0008466
196AA0008293
117
Page 120 of 332

Opmerking Houd de gesp vast terwijl
de gordel automatisch wordt
ingetrokken, zodat de gordel langzaam
inrolt. Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot schade aan het voertuig.
Opmerking Als de veiligheidsgordel (A)
of ring (B) vuil wordt, kan het zijn dat de
gordel niet goed inrolt. Als de
veiligheidsgordel en ring vuil zijn, maak
ze dan schoon met een zachte zeep of
reinigingsmiddel.
INSPECTIE
VEILIGHEIDSGORDELS
Controleer de veiligheidsgordels op
sneden, slijtage of rafels en controleer
de metalen onderdelen op scheuren of
vervormingen. Vervang defecte
veiligheidsgordels.
124) 125) 126)
64) 65) 66)
BELANGRIJK
113)Volwassenen en kinderen die groot
genoeg zijn om fatsoenlijk een
veiligheidsgordel te dragen, dienen in dit
voertuig te allen tijde een veiligheidsgordel
te dragen. Voor andere kinderen moet altijd
een geschikt kinderzitje worden gebruikt.
114)Plaats het schoudergedeelte van de
gordel altijd over uw borst en schouder.
Doe het nooit achter uw rug of onder uw
arm.
115)Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Niet-naleving
hiervan kan gevaarlijk zijn.116)De veiligheidsgordel biedt een
maximale bescherming als de rugleuning
volledig rechtop is gezet. Als de rugleuning
naar achteren is gekanteld, is het risico
vooral bij frontale botsingen groter dat de
passagier onder de gordel door glijdt en
letsel oploopt door de gordel of door tegen
het instrumentenpaneel of de rugleuningen
van de stoelen daarvoor te klappen.
117)Draai de gordel recht als deze
gedraaid zit.
118)Houd kinderen nooit in uw armen of
op schoot tijdens het rijden, zelfs niet als u
uw veiligheidsgordel draagt. Hierdoor kan
uw kind namelijk ernstig of dodelijk letsel
oplopen in geval van een botsing of als
plotseling wordt geremd.
119)Stel de veiligheidsgordel altijd
dusdanig af dat deze stevig om u heen zit.
120)Draag het heupgedeelte van de
gordel altijd over uw heupen.
121)Druk tijdens het rijden nooit op de
knop van de gesp.
122)Veiligheidsgordels werken voor
iedereen, zelfs zwangere vrouwen.
Zwangere vrouwen dienen de beschikbare
veiligheidsgordels te gebruiken. Hierdoor
neemt het risico op letsel van zowel de
vrouw als het ongeboren kind af. De
heupgordel moet over de dijen en zo stevig
mogelijk tegen de heupen gedragen
worden, maar nooit over het middel.
Raadpleeg uw arts, als u nog vragen of
bezorgdheden hebt.
123)Draag het heupgedeelte van de
gordel nooit over uw onderbuik. In geval
van een ongeval zou de gordel stevig tegen
uw onderbuik kunnen drukken en het risico
op letsel vergroten.
197AHZ101489
198AFZ101656
118
VEILIGHEID