JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 121 of 292

Legenda voor letters in bovenstaande tabel
(1) = Als kinderzitjes geen ISO/XX-
identificatie hebben (A t/m G) voor het des-
betreffende gewicht, moet de autofabrikant
aangeven welke voertuigspecifieke ISOFIX-
kinderzitjes geschikt zijn voor de posities.
• IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte
universele ISOFIX-kinderzitjes die zijn
goedgekeurd voor het desbetreffende ge-
wicht.
• X = ISOFIX-positie niet geschikt voor
ISOFIX-kinderzitjes voor dit gewicht en/of
van deze maat.
Volg altijd de aanwijzingen van de fabrikant van
het kinderzitje op wanneer u uw kinderzitje
aanbrengt. Niet alle kinderzitjes worden geïn-
stalleerd volgens de beschrijving in deze hand-
leiding. Wanneer u kiest voor een universeel
ISOFIX-kinderzitje, dan maakt u uitsluitend ge-
bruik van goedgekeurde kinderzitjes met de
markering ECE R44 (uitgave R44/03 of superi-
eur) "Universal ISOFIX".Een ISOFIX-kinderzitje installeren
Als de gekozen zitplaats een veiligheidsgor-
del met schakelbaar automatisch blokkerend
oprolmechanisme (ALR) heeft, berg dan de
veiligheidsgordel op aan de hand van onder-
staande instructies. Zie de paragraaf "Kinder-
zitjes installeren met de veiligheidsgordels"
om te controleren welk type veiligheidsgordel
elke zitplaats heeft.
1. Maak het verstelmechanisme aan de on-
derste koppelstukken en aan de bevesti-
gingsband van het kinderzitje los, zodat u
de koppelstukken gemakkelijker aan de
ankerpunten in de auto kunt vastmaken.
2. Plaats het kinderzitje tussen de lage an-
kerpunten voor die zitplaats in. Voor som-
mige zitplaatsen op de tweede rij, moet u
misschien de rugleuning verstellen of de
hoofdsteun omhoog klappen zodat het
kinderzitje beter past. Als de achterbank
naar voren en naar achteren kan worden
verplaatst in de auto, kunt u deze in de
achterste stand zetten om ruimte te ma-
ken voor het kinderzitje. U kunt ook de
voorstoel naar voren zetten om ruimte voor
het kinderzitje te maken.3. Bevestig de koppelstukken van het kinder-
zitje aan de onderste ankerpunten bij de
gekozen zitplaats.
4. Als het kinderzitje is voorzien van een
bevestigingsband, sluit deze aan op het
bovenste ankerpunt. Zie de paragraaf "In-
stalleren van kinderzitjes met het boven-
ste ankerpunt" voor aanwijzingen voor de
bevestiging van een ankerpunt voor de
bevestigingsband.
5. Trek alle banden aan terwijl u het kinder-
zitje naar achteren en omlaag tegen de
zitting drukt. Trek de banden strak vol-
gens de aanwijzingen van de fabrikant van
het kinderzitje.
6. Test of het kinderzitje stevig vastzit door
het kinderzitje bij de gordelopening naar
achteren en naar voren te trekken. Het
mag niet meer dan 25 mm in alle richtin-
gen bewegen.
119
Page 122 of 292

WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging aan de ISOFIX-
verankeringspunten kan ertoe leiden dat
het kinderzitje niet goed functioneert.
Het kind kan daardoor ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Volg daarom bij
het aanbrengen van een kinderzitje
nauwgezet de aanwijzingen van de fabri-
kant.
• De bevestigingen van kinderzitjes zijn
ontworpen om alleen de last van op de
juiste wijze aangebrachte kinderzitjes te
weerstaan. In geen geval mogen ze wor-
den gebruikt als veiligheidsgordels voor
volwassenen, voor huisdieren of om an-
dere voorwerpen of apparatuur in de
auto vast te maken.
• Plaats het kinderzitje wanneer het voer-
tuig stilstaat. Het ISOFIX-kinderzitje is
correct bevestigd aan de steunen wan-
neer u een klik hoort.
Installeren van kinderzitjes met het boven-
ste ankerpunt:
1. Kijk achter de zitplaats waar u van plan
bent het kinderzitje te installeren om het
ankerpunt te vinden. U moet mogelijk de
stoel naar voren bewegen om beter bij de
ankerpunten te komen. Als er geen boven-
ste ankerpunt is voor de zitplaats, ver-
plaats het kinderzitje dan naar een andere
plaats in de auto als er een beschikbaar is.
2. Leid de bevestigingsband volgens de kort-
ste weg vanaf het ankerpunt naar het
kinderzitje. Als uw auto is uitgerust met
verstelbare hoofdsteunen achterin, trek
de hoofdsteun dan omhoog en leid, indien
mogelijk, de bevestigingsband onder de
hoofdsteun tussen de twee stangen door.
Als dit niet mogelijk is, laat dan de hoofd-
steun zakken en leid de bevestigingsband
langs de buitenzijde van de hoofdsteun.
3. Bevestig de haak van de bevestigingsband
van het kinderzitje vast aan het bovenste
ankerpunt zoals weergegeven in de
afbeelding.
Plaatsing bevestigingsband
(tweedeursmodellen)
Plaatsing bevestigingsband
(vierdeursmodellen)
VEILIGHEID
120
Page 123 of 292

4. Trek de bevestigingsband strak volgens de
aanwijzingen van de fabrikant van het
kinderzitje.
WAARSCHUWING!
• Als een bevestigingsband verkeerd is
vastgemaakt, zal het kind het hoofd mis-
schien te veel kunnen bewegen en kan
het kind letsel oplopen. Gebruik alleen
de verankeringspunten direct achter het
kinderzitje om de bovenste bevestigings-
band van het kinderzitje vast te maken.
• Als uw auto is uitgerust met een meer-
delige achterbank, moet u zorgen dat de
bevestigingsband bij het verwijderen van
de speling in de gordel niet in de ope-
ning tussen de rugleuningen glijdt.
Kinderzitjes installeren met de veiligheids-
gordels
Kinderzitjes zijn ontworpen om te worden
vastgezet in de stoelen met een heupgordel,
of met de heupgordel van een
driepuntsgordel.
WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging of het niet goed
bevestigen van een kinderzitje kan ertoe
leiden dat het kinderzitje niet goed func-
tioneert. Het kind kan daardoor ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Volg daarom bij het aanbrengen van een
kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen
van de fabrikant.
De veiligheidsgordels op de passagierszit-
plaatsen achterin zijn voorzien van een scha-
kelbaar automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme (ALR) dat is ontworpen om het
heupgedeelte van de gordel stevig rond het
kinderzitje getrokken te houden. Het automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme kan naar
een vergrendelde modus worden "gescha-
keld" door de volledige gordel uit het oprol-
mechanisme te trekken en weer te laten te-
rugrollen in het mechanisme. Als het
automatisch blokkerend oprolmechanisme
wordt vergrendeld, produceert het een klik-
kend geluid terwijl de gordel in het oprolme-
chanisme wordt teruggetrokken. Raadpleeg
de beschrijving "Automatische blokkeerfunc-tie" in de paragraaf "Schakelbaar automa-
tisch blokkerend oprolmechanisme (ALR)" in
het hoofdstuk "Beveiligingssystemen voor in-
zittenden" voor meer informatie over de ALR.
Opbergen van een ongebruikte schakelbare
ALR-veiligheidsgordel:
Wanneer u het ISOFIX-bevestigingssysteem
gebruikt om een kinderzitje te installeren,
bergt u alle ALR-veiligheidsgordels op die
niet worden gebruikt door andere inzittenden
of om kinderzitjes te bevestigen. Een onge-
bruikte veiligheidsgordel kan een kind ver-
wonden als het met de gordel speelt en per
ongeluk het oprolmechanisme van de veilig-
heidsgordel vergrendelt. Het is raadzaam
voordat het kinderzitje met behulp van het
ISOFIX-systeem wordt geplaatst, de veilig-
heidsgordel achter het zitje om vast te ges-
pen, buiten bereik van het kind. Als de vast-
gegespte veiligheidsgordel in de weg zit bij de
installatie van het kinderzitje, leidt u de vei-
ligheidsgordel door de gordelopening van het
kinderzitje en gespt u deze vervolgens vast, in
plaats van de veiligheidsgordel achter het
zitje te leiden. De veiligheidsgordel niet ver-
121
Page 124 of 292

grendelen. Herinner alle kinderen in de auto
eraan dat de autogordels geen speelgoed zijn
en dat zij er niet mee mogen spelen.
Installeren van een kinderzitje met een
schakelbaar automatisch blokkerend oprol-
mechanisme (ALR)
Kinderzitjes zijn ontworpen om te worden
vastgezet in de stoelen met een heupgordel,
of met de heupgordel van een
driepuntsgordel.
WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging of het niet goed
bevestigen van een kinderzitje kan ertoe
leiden dat het kinderzitje niet goed func-
tioneert. Het kind kan daardoor ernstig
of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Volg daarom bij het aanbrengen van een
kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen
van de fabrikant.1. Plaats het kinderzitje in het midden op de
achterbank. Voor sommige zitplaatsen op
de tweede rij, moet u misschien de rug-
leuning verstellen of de hoofdsteun om-
hoog klappen zodat het kinderzitje beter
past. Als de achterbank naar voren en
naar achteren kan worden verplaatst in de
auto, kunt u deze in de achterste stand
zetten om ruimte te maken voor het kin-
derzitje. U kunt ook de voorstoel naar
voren zetten om ruimte voor het kinder-
zitje te maken.
2. Trek de gordel ver genoeg uit het oprolme-
chanisme om deze door de gordelopening
van het kinderzitje te leiden. De gordel
mag niet worden verdraaid in de
gordelopening.
3. Schuif de gesp in de gespsluiting totdat u
een 'klik' hoort.
4. Trek aan de band om de heupgordel stevig
vast te zetten tegen het kinderzitje.
5. Trek het schouderdeel van de gordel naar
beneden tot de hele gordel uit het oprol-
mechanisme is om de veiligheidsgordel te
vergrendelen. Vervolgens laat u de gordel
terugrollen in het oprolmechanisme. Ter-wijl de gordel wordt opgerold, hoort u een
klikgeluid. Dit geeft aan dat de automati-
sche blokkeerfunctie is geactiveerd.
6. Probeer de gordel uit het oprolmecha-
nisme te trekken. Als de gordel is vergren-
deld, moet u deze niet verder uit het
oprolmechanisme kunnen trekken. Als
het oprolmechanisme niet is vergrendeld,
herhaalt u stap 5.
7. Trek daarna aan eventuele slappe delen
van de gordel om het heupgedeelte rond
het kinderzitje strak te trekken terwijl u
het kinderzitje naar achteren en omlaag
tegen de zitting drukt.
8. Test of het kinderzitje stevig vastzit door
het kinderzitje bij de gordelopening naar
achteren en naar voren te trekken. Het
mag niet meer dan 25 mm in alle richtin-
gen bewegen.
Veiligheidsgordels gaan in de loop van de van
losser zitten. Daarom dient u de gordel af en
toe te controleren en, indien nodig, aan te
trekken.
VEILIGHEID
122
Page 125 of 292

Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een front-
airbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd
huisdier kan bij een noodstop of aanrijding
als een projectiel door de auto worden geslin-
gerd en letsel oplopen of een passagier ver-
wonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op
de achterbank of in een speciale reismand
die is bevestigd met de veiligheidsgordels.
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers vervoeren
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE
LAADRUIMTE.
WAARSCHUWING!
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige ge-
zondheidsproblemen veroorzaken en
zelfs dodelijk zijn.
• Het is zeer gevaarlijk om tijdens het
rijden personen te vervoeren in de laad-
ruimte. Bij een ongeval lopen personen
in deze ruimte een groter risico op ern-
stig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen
en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheids-
gordel draagt.
Uitlaatgas
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproble-
men veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze
bevatten koolmonoxide (CO), een kleur- en
WAARSCHUWING!
geurloos gas. Het inademen ervan kan be-
wusteloosheid en vergiftiging veroorzaken.
Volg de volgende veiligheidsvoorschriften
om het inademen van koolmonoxide te
vermijden:
• Laat de motor niet langer in een gesloten
garage of ruimte draaien dan noodzake-
lijk is om de auto te verplaatsen.
•
Wanneer u met open kofferdeksel/
achterklep/achterportieren moet rijden,
zorg er dan voor dat alle ramen gesloten
zijn en dat de BLOWER-schakelaar van de
klimaatregeling in een hoge stand staat.
Schakel de recirculatiestand NIET in.
•Als u in een geparkeerde auto moet zitten
met een draaiende motor, stel dan de
verwarming of de koeling zodanig af dat er
buitenlucht in de auto wordt aangezogen.
Zet de aanjager op een hoog toerental.
De beste bescherming tegen koolmonoxide-
vergiftiging is een goed onderhouden uitlaat-
systeem.
123
Page 126 of 292

Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid is
veranderd, uitlaatgassen in de auto ruikt of
als de onder- of achterzijde van de auto is
beschadigd, is er mogelijk sprake van lekkage
in het uitlaatsysteem. Laat een vakbekwame
monteur het volledige uitlaatsysteem en de
naburige carrosseriedelen controleren op
breuk, schade, slijtage of verplaatsingen.
Open naden of losse verbindingen kunnen
ertoe leiden dat uitlaatgassen binnendringen
in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook
altijd controleren wanneer de auto op een
hefbrug wordt gezet voor het verversen van
smeervet of olie. Laat indien nodig onderde-
len vervangen.
Aanbevolen veiligheidscontroles in de
auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op
scheuren, rafels en losse delen. Laat bescha-
digde onderdelen onmiddellijk vervangen.
Probeer niet zelf de gordels aan te passen of
uit elkaar te halen.De gordelsystemen voorin moeten na een
aanrijding worden vervangen. Gordelsyste-
men achterin moeten na een aanrijding di-
rect worden vervangen als ze zijn beschadigd
(oprolmechanisme verbogen, scheuren in de
gordel, enz.). Wanneer er ook maar de gering-
ste twijfel bestaat over de toestand van de
veiligheidsgordels of de oprolmechanismen,
laat de veiligheidsgordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsys-
teem
Het airbaglampjegaat ter controle vier
tot acht seconden branden nadat u de con-
tactschakelaar de eerste keer in de stand
ON/RUN hebt gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of
gaat branden tijdens het rijden, moet het
systeem zo snel mogelijk door een erkende
dealer worden nagekeken. Dit lampje gaat
branden met één geluidssignaal wanneer er
een storing met het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem is gedetecteerd en
blijft branden totdat de storing is verholpen.
Als het lampje met tussenpozen gaat bran-
den of blijft branden tijdens het rijden, laat
dan onmiddellijk uw voertuig door een er-kende dealer controleren. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" in het hoofdstuk "Veiligheid" voor meer
informatie.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ontdooistand
te selecteren en de aanjager in een hoge
stand te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.
Bezoek uw erkende dealer als de ontdooi-
inrichting niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van uw voertuig.
Gebruik alleen een vloermat die met de be-
diening van de pedalen niet hindert. U mag
alleen vloermatten gebruiken die goed zijn
bevestigd met de speciale vloermatbevesti-
gingen, zodat de matten niet kunnen ver-
schuiven en de beweging van de pedalen niet
kunnen belemmeren of de veilige besturing
van uw voertuig op een andere manier kun-
nen hinderen.
VEILIGHEID
124
Page 127 of 292

WAARSCHUWING!
Een verkeerd bevestigde, beschadigde, ge-
vouwen, of gestapelde vloermat, of be-
schadigde vloermatbevestigingen kunnen
er voor zorgen dat de vloermat de beweging
van het gaspedaal, rem of koppelingspeda-
len belemmert en dit kan leiden tot verlies
van de controle over het voertuig. Om
ERNSTIG LETSEL of DODELIJKE AF-
LOOP te voorkomen:
• Maak uw vloermat ALTIJD goed vast
met gebruik van de vloermatbevestigin-
gen. Plaats uw vloermat NIET onderste-
boven of achterstevoren. Trek regelmatig
licht aan de mat om te controleren of de
mat goed vastligt door de vloermatbe-
vestigingen.
• VERWIJDER ALTIJD DE BESTAANDE
VLOERMAT UIT HET VOERTUIG
alvorens een andere vloermat neer te
leggen. Plaats of stapel NOOIT een extra
vloermat bovenop een bestaande vloer-
mat.
• Plaats UITSLUITEND vloermatten die
ontworpen zijn voor uw voertuig. Plaats
NOOIT een vloermat die niet goed kan
WAARSCHUWING!
worden aangebracht en bevestigd in uw
voertuig. Als een vloermat moet worden
vervangen, gebruik dan alleen een FCA
goedgekeurde vloermat voor de speci-
fieke uitvoering, het model en het jaar
van uw voertuig.
• Gebruik UITSLUITEND de bestuurders-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan de bestuurderskant.
Parkeer het voertuig naar behoren met
de motor uitgeschakeld, trap het gaspe-
daal, de rem en het koppelingspedaal
(indien aanwezig) helemaal in om te
controleren of de vloermat in de weg zit.
Als uw vloermat in de weg zit bij de
beweging van een pedaal, of niet goed is
bevestigd op de vloer, verwijder de vloer-
mat dan uit het voertuig en leg de vloer-
mat in de kofferbak.
• Gebruik UITSLUITEND de passagiers-
vloermat voor het daarvoor bestemde
vloerpaneel aan passagierszijde.
• Voorkom ALTIJD dat er tijdens het rijden
voorwerpen op de vloer aan bestuurders-
zijde kunnen vallen of glijden. Voorwer-
WAARSCHUWING!
pen kunnen beklemd raken onder gaspe-
daal, rem of koppelingspedalen en dit
kan leiden tot verlies van de controle
over het voertuig.
• Plaats NOOIT voorwerpen onder de
vloermat (bijv. doeken, sleutels enz.).
Deze voorwerpen kunnen de positie van
de vloermat veranderen en dit kan leiden
tot hindering van de beweging van het
gaspedaal, rem of koppelingspedaal.
• Als de vloerbedekking van het voertuig is
verwijderd en opnieuw geplaatst, beves-
tig de vloerbedekking dan altijd naar
behoren op de vloer en controleer of de
vloermatbevestigingen goed vastzitten
aan de vloerbedekking. Druk elk pedaal
volledig in om te controleren op hinde-
ring van de beweging van het gaspedaal,
rem of koppelingspedalen en plaats ver-
volgens de vloermatten opnieuw.
• Het wordt aanbevolen om uitsluitend
milde zeep en water te gebruiken voor
het reinigen van uw vloermatten. Na het
reinigen moet u altijd controleren of uw
vloermat correct is geplaatst en beves-
125
Page 128 of 292

WAARSCHUWING!
tigd met behulp van de vloermatbevesti-
gingen door licht aan de mat te trekken.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of onge-
lijkmatige slijtage. Controleer de banden op
stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen
die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven
zitten. Controleer het loopvlak op sneden en
scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wiel-
moeren stevig zijn aangedraaid. Controleer
de bandenspanning (met inbegrip van het
reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en
buitenverlichting controleren terwijl u in de
auto de verlichting bedient. Controleer de
controlelampjes voor de richtingaanwijzers
en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en
worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder het voer-
tuig. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-,
olie- of andere vloeistoflekkage. Ook wanneer
u een benzinelucht ruikt of lekkage van
brandstof of remvloeistof vermoedt. De oor-
zaak moet onmiddellijk worden opgespoord
en verholpen.
VEILIGHEID
126
Page 129 of 292

STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTEN.........129
Handgeschakelde versnellingsbak — indien
aanwezig...................129
Automatische versnellingsbak — indien
aanwezig...................129
Normaal starten — benzinemotor. . . .129
Extreem lage temperaturen (lager dan -30
°Cof-22°F) ................130
Als de motor niet start...........130
Na het starten................131
Normaal starten — dieselmotor......131
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN.................133
HANDREM................134
HANDGESCHAKELDE VERSNEL-
LINGSBAK — INDIEN AANWEZIG
.135
Schakelen..................136
Terugschakelen...............137
Achteruit schakelen.............138
AUTOMATISCHE VERSNELLINGS-
BAK — INDIEN AANWEZIG. . . .138
Sleutelblokkering..............139
Blokkeersysteem rem/transmissie. . . .140
Vijftraps automatische versnellingsbak —
indien aanwezig...............140
AutoStick...................140
BEDIENING VIERWIELAANDRIJVING
(COMMAND-TRAC I OF
ROCK-TRAC)
...............142
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen...........142
Schakelstanden...............143
Schakelprocedures.............144Trac-Lok achteras — indien aanwezig .145
Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen.............145
Elektronisch loskoppelbare stabilisatorstang
— indien aanwezig.............146
STOP/STARTSYSTEEM — UITSLUI-
TEND VOOR MODELLEN MET DIE-
SELMOTOR EN HANDGESCHA-
KELDE VERSNELLINGSBAK. . . .147
Automatische modus............148
CRUISECONTROL...........150
Activeren...................151
De gewenste snelheid instellen......151
Ingestelde snelheid aanpassen......151
Accelereren om in te halen........152
Om de snelheid te hervatten.......152
Uitschakelen................152
STARTEN EN RIJDEN
127
Page 130 of 292

BRANDSTOF TANKEN........153
Brandstofvuldop..............153
Bericht brandstofvuldop los.......154
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER..............154
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten)...........154
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN
CAMPER..................156
Slepen van deze auto achter een ander
voertuig....................156
Slepen achter een camper — modellen met
vierwielaandrijving.............157STARTEN EN RIJDEN
128