JEEP WRANGLER 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: JEEP, Model Year: 2020, Model line: WRANGLER, Model: JEEP WRANGLER 2020Pages: 292, PDF Size: 4.65 MB
Page 141 of 292

WAARSCHUWING!
uit de stand PARK (parkeren) te bewe-
gen zonder het rempedaal in te trappen.
Zorg ervoor dat de schakelhendel in de
stand PARK staat voordat u het voertuig
verlaat.
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de
stand PARK of NEUTRAL te zetten wan-
neer het motortoerental hoger is dan
stationair. Als u het rempedaal niet ste-
vig ingetrapt houdt, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U loopt
in dat geval het risico de controle over de
auto te verliezen en een aanrijding te
veroorzaken. Schakel pas naar een ver-
snelling wanneer de motor normaal sta-
tionair draait en u met uw voet krachtig
het rempedaal ingetrapt houdt.
• Ongewenste beweging van de auto kan
lichamelijk letsel tot gevolg hebben van
mensen in en bij de auto. Net als bij alle
andere voertuigen, mag u een auto nooit
verlaten als de motor draait. Zorg ervoor
dat het voertuig altijd volledig tot stil-
stand is gekomen voordat u het voertuig
verlaat, zet het voertuig op de handrem
WAARSCHUWING!
en zet de schakelhendel in de stand
PARK, schakel de motor uit en neem de
sleutel uit het contact. Wanneer de sleu-
tel is verwijderd, wordt de versnellings-
bak in de parkeerstand vergrendeld
waardoor de auto niet ongewenst in be-
weging kan komen.
• Verwijder altijd de contactsleutel bij het
verlaten van het voertuig en sluit het
voertuig af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten. Het achterlaten van
kinderen zonder toezicht in een auto is
om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel. Waar-
schuw kinderen dat ze niet aan de hand-
rem, het rempedaal of de schakelhendel
mogen komen.
• Laat de contactsleutel niet achter in of
in de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats). Een kind
zou de knoppen van de elektrische
raambediening of andere schakelaars
WAARSCHUWING!
kunnen bedienen of de auto in beweging
kunnen zetten.
Sleutelblokkering
Omdat dit voertuig is uitgerust met een sleu-
telblokkering, moet de versnellingsbak in de
parkeerstand worden gezet voordat het con-
tact naar de stand LOCK/OFF (vergrendelen/
uit) (waarin de contactsleutel kan worden
verwijderd) kan worden geschakeld. De sleu-
tel kan alleen uit de contactschakelaar wor-
den verwijderd wanneer de contactsleutel in
de stand LOCK/OFF staat. Wanneer de sleutel
eenmaal is verwijderd, is de versnellingsbak
vergrendeld in de parkeerstand.
OPMERKING:
Wanneer er een storing optreedt, zal het sys-
teem de sleutel in het contact blokkeren, om
u zo te waarschuwen dat deze beveiliging niet
meer werkt. U kunt de motor starten en
afzetten, maar u kunt de sleutel niet uit het
contactslot nemen zolang u de auto niet voor
onderhoud heeft aangeboden.
139
Page 142 of 292

Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor zorgt dat
de schakelknop in de stand PARK blijft tenzij
het rempedaal wordt ingetrapt. Om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te zetten, moet
de contactschakelaar in de stand ON/RUN
worden gezet (met draaiende motor of niet)
en moet het rempedaal zijn ingetrapt.
Vijftraps automatische versnellingsbak —
indien aanwezig
De indicator voor de standen van de schakel-
hendel (in de instrumentengroep) geeft de
schakelgroep aan. U moet het rempedaal
ingetrapt houden om de schakelhendel uit de
stand PARK te kunnen bewegen (raadpleeg
de paragraaf "Schakelblokkeersysteem" in dit
hoofdstuk voor meer informatie hierover). Om
te gaan rijden dient u de schakelhendel van-
uit de stand PARK of NEUTRAL in de stand
DRIVE te zetten.De elektronisch geregelde transmissie past
het schakelschema aan op basis van hande-
lingen van de bestuurder, samen met
omgevings- en wegomstandigheden. Het
elektronisch systeem van de versnellingsbak
is zelf-kalibrerend. Hierdoor kunnen de eer-
ste schakelingen bij een nieuwe auto in het
begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt
zich binnen enkele honderden kilometers rij-
den.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of
REVERSE schakelen nadat u het gaspedaal
hebt losgelaten en de auto tot stilstand is
gekomen. Houd altijd uw voet op het rempe-
daal als u naar deze standen schakelt.
De schakelknop heeft alleen de standen
PARK, REVERSE, NEUTRAL en DRIVE. U
kunt handmatig schakelen met de schakelaar
AutoStick. Door de schakelhendel naar links
of rechts (-/+) te bewegen terwijl deze in
DRIVE (rijden) staat, kunt u handmatig de
versnelling selecteren en wordt de huidige
versnelling in de instrumentengroep weerge-
geven als 1, 2, 3 enz. Zie "AutoStick" in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
AutoStick
AutoStick is een interactieve functie, die
handmatig schakelen mogelijk maakt waar-
door u meer controle over de auto krijgt. Met
AutoStick kunt u maximaal remmen op de
motor, ongewenst op- of terugschakelen voor-
komen en de prestaties van de auto verbete-
ren.
Versnellingshendel
STARTEN EN RIJDEN
140
Page 143 of 292

Met dit systeem heeft u ook meer controle
over de auto bij het inhalen, bij het rijden in
de stad, bij glad wegdek, in de bergen, het
trekken van een aanhangwagen en vele an-
dere situaties.
Bediening
Wanneer de schakelhendel in de rijstand
staat, schakelt de versnellingsbak automa-
tisch tussen de vijf beschikbare versnellin-
gen. Om AutoStick in te schakelen, hoeft u
alleen maar de schakelhendel naar rechts of
naar links te tikken (+/-) terwijl deze in de
stand DRIVE staat. Als u op (-) drukt om de
AutoStick modus te activeren, schakelt de
versnellingsbak terug naar een versnelling
lager, terwijl bij het gebruik van (+) om de
AutoStick modus te activeren de huidige ver-
snelling behouden blijft. Als AutoStick is
ingeschakeld, wordt de huidige versnelling in
de instrumentengroep weergegeven.
In de stand AutoStick schakelt de versnel-
lingsbak op of terug als de bestuurder hand-
matig (+/-) kiest, tenzij dit leidt tot stotteren
of een te hoog toerental van de motor. De
versnellingsbak blijft in de gekozen versnel-ling totdat naar een hogere of lagere versnel-
ling wordt geschakeld, met uitzondering van
de onderstaande situaties.
• Indien nodig schakelt de transmissie auto-
matisch op om te hoge motortoerentallen te
voorkomen.
• Als u het gaspedaal diep intrapt, schakelt
de versnellingsbak automatisch terug (om
sneller op te trekken) als dat mogelijk is.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug als de snelheid van de auto afneemt
(om stotteren van de motor te voorkomen),
waarbij de huidige versnelling wordt aange-
geven.
• De versnellingsbak schakelt automatisch
terug naar de eerste versnelling wanneer de
auto tot stilstand komt. Na stilstand moet
de bestuurder handmatig opschakelen (+)
tijdens het optrekken.
• U kunt vanuit stilstand of in de eerste of
tweede versnelling wegrijden. Als u kort op
(+) drukt (bij stilstand) kunt u wegrijden in
de tweede versnelling. Wegrijden in de
tweede versnelling kan zinvol zijn als het
wegdek glad is door sneeuw of ijs.• Wanneer de voertuigsnelheid te laag is,
negeert het systeem alle opschakelpogin-
gen.
• Maak geen gebruik van de cruisecontrol als
AutoStick is ingeschakeld.
• Het schakelen van de transmissie valt meer
op als AutoStick is ingeschakeld.
OPMERKING:
Als de tussenbak in groep 4L (laag) staat,
schakelt de versnellingsbak automatisch
(maar niet naar een hogere versnelling dan de
versnelling die wordt weergegeven).
Om de AutoStick modus uit te schakelen,
houdt u de schakelhendel naar rechts (+)
totdat "D" opnieuw wordt weergegeven in de
instrumentengroep. U kunt AutoStick op elk
moment in of uitschakelen zonder dat u uw
voet van het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te
remmen op de motor. De aangedreven wie-
len kunnen hun grip verliezen, waardoor
de auto in een slip kan raken, wat een
141
Page 144 of 292

WAARSCHUWING!
aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg
kan hebben.
BEDIENING
VIERWIELAANDRIJVING
(COMMAND-TRAC I OF
ROCK-TRAC)
WAARSCHUWING!
Als niet volledig naar een andere stand van
de tussenbak wordt geschakeld, kan de
tussenbak beschadigd raken, neemt het
motorvermogen af en kunt u de macht over
het stuur verliezen. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Als de tussenbak niet hele-
maal is aangegrepen, mag u niet met de
auto rijden.
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen
De tussenbak heeft vier standen:
• 2H (tweewielaandrijving, hoge groep)• 4H (vierwielaandrijving, hoge groep)
• N (neutraalstand)
• 4L (vierwielaandrijving, lage groep)
De tussenbak is bedoeld voor het rijden in de
stand 2H voor normale weg- en snelwegomstan-
digheden zoals verharde wegoppervlakken.
Wanneer er extra tractie nodig is, kunnen de
tussenbakstanden 4H en 4L worden gebruikt
om de aandrijfassen vóór en achter samen te
vergrendelen en de voor- en achterwielen tedwingen om met dezelfde snelheid te draaien.
De standen 4H en 4L zijn uitsluitend bedoeld
voor een onverhard of glad wegdek en zijn niet
bedoeld voor normaal rijden. Rijden in de stan-
den 4H en 4L op verharde wegen veroorzaakt
overmatige slijtage aan de banden en schade
aan de onderdelen van de aandrijflijn. Raad-
pleeg de paragraaf "Schakelprocedures" in dit
hoofdstuk voor meer informatie over schakelen
in 4H of 4L.
Het controlelampje voor 4WD (in de instrumen-
tengroep) waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de vierwielaandrijving staat en dat de
aandrijfassen vóór en achter samen zijn vergren-
deld. Het lampje gaat branden wanneer de tus-
senbak in de stand 4H wordt gezet.
OPMERKING:
Probeer niet te schakelen wanneer alleen de
voor- of de achterwielen doorslippen. De tussen-
bak is niet uitgerust met een synchromesh, en
de toerentallen van de aandrijfassen vóór en
achter moeten gelijk zijn voordat er geschakeld
kan worden. Schakelen wanneer de voor- of de
achterwielen doorslippen met verschillende
snelheden kan beschadiging van de tussenbak
tot gevolg hebben.Schakelhendel vierwielaandrijving
STARTEN EN RIJDEN
142
Page 145 of 292

Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4L
rijdt, is het motortoerental circa driemaal
(viermaal voor Rubicon-modellen) zo hoog als
het motortoerental in de standen 2H of 4H.
Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien.
Voor een juist gebruik van voertuigen met
vierwielaandrijving moeten alle banden van
hetzelfde type zijn en dezelfde maat en om-
trek hebben. Het gebruik van verschillende
banden beïnvloedt het schakelgedrag en kan
de tussenbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie ver-
betert, heeft men de neiging de veilige snel-
heden voor bochten en stoppen te overschrij-
den. Rij niet harder dan de
verkeersomstandigheden toelaten.
Schakelstanden
Voor meer informatie over het gebruik van
elke stand van het 4WD-systeem, zie onder-
staande informatie:
Stand 2H
Deze groep wordt gebruikt voor normaal rij-
den op straat en snelweg, op verharde wegen.
Stand 4H
Deze groep vergrendelt de aandrijfassen vóór
en achter mechanisch samen waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met dezelfde snelheid te draaien. Deze groep(4H) biedt extra tractie voor onverharde of
gladde wegdekken en mag niet worden ge-
bruikt op een droog wegdek.
Het controlelampje voor 4WD (in de instru-
mentengroep) gaat branden wanneer de tus-
senbak in de stand 4H wordt gezet.
Stand N (neutraal)
In deze groep wordt het contact met de aan-
drijflijn van de aandrijfas voor en achter ver-
broken. Hij wordt gebruikt om achter een
andere auto te slepen met alle wielen aan de
grond. Raadpleeg de paragraaf "Slepen ach-
ter een camper" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen (dode-
lijk) gewond raken. In de NEUTRAL-stand
(N) van de tussenbak wordt het contact
met de aandrijflijn van zowel de aandrijfas
voor als achter verbroken, zodat het voer-
Schakelpatroon vierwielaandrijving
143
Page 146 of 292

WAARSCHUWING!
tuig kan gaan rollen, zelfs als de automa-
tische versnellingsbak in de stand PARK
(of de handgeschakelde versnellingsbak in
een versnelling) is gezet. De handrem
moet altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.
Stand 4L
Deze groep vergrendelt de aandrijfassen vóór
en achter mechanisch samen waardoor de
voor- en achterwielen worden gedwongen om
met dezelfde snelheid te draaien. Deze groep
(4L) levert uitsluitend op een onverhard of
glad wegdek extra tractie en maximale trek-
kracht op. Rijd niet sneller dan 40 km/u
(25 mph).
LET OP!
Overschrijding van 40 km/u (25 mph) ter-
wijl de tussenbak in 4L-modus is gescha-
keld, kan leiden tot een te hoog toerental
van de motor en motorschade.Het controlelampje voor de 4WD (in de in-
strumentengroep) gaat branden wanneer de
tussenbak in de stand 4L wordt gezet.
OPMERKING:
In de stand 4L, gaat het controlelampje "ESC
uit" branden in de instrumentengroep.
Schakelprocedures
Van 2H naar 4H of 4H naar 2H
Er kan tussen de groepen 2H of 4 H worden
geschakeld terwijl het voertuig stilstaat of
rijdt. Wanneer het voertuig rijdt, zal de tus-
senbak sneller in- of uitschakelen als u het
gaspedaal even los laat na een schakeling.
Houd een gelijkmatige druk aan bij het scha-
kelen van de tussenbakhendel.
Van 4H naar 4L of 4L naar 4H
Tijdens het rollen van het voertuig tussen de
3 en 5 km/u (2 en 3 mph), schakelt u bij een
automatische versnellingsbak naar de stand
NEUTRAL (N), of trapt u het koppelings-
pedaal in bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak. Tijdens het uitrollen van het voer-
tuig met 3 en 5 km/u (2 en 3 mph), zet u de
tussenbakhendel stevig in de gewenstestand. Pauzeer niet met de tussenbak in de
stand N (NEUTRAL). Nadat de schakeling is
voltooid, plaatst u de schakelhendel van de
automatische versnellingsbak in de stand
DRIVE of laat u het koppelingspedaal los bij
een handgeschakelde versnellingsbak.
OPMERKING:
Het is mogelijk om naar en uit 4L te schake-
len als de auto helemaal stilstaat; er kunnen
echter problemen ontstaan omdat de koppe-
lingstanden dan mogelijk niet goed zijn uit-
gelijnd. Mogelijk moet u een aantal schakel-
pogingen doen om de koppelingstanden uit
te lijnen en de overschakeling te voltooien.
De beste methode is tijdens het rollen van de
auto tussen de 3 en de 5 km/u (2 tot 3 mph).
Probeer niet om naar of uit de groep 4L te
schakelen terwijl het voertuig sneller rijdt
dan 3 tot 5 km/u (2 tot 3 mph).
STARTEN EN RIJDEN
144
Page 147 of 292

WAARSCHUWING!
Als niet volledig naar een andere stand van
de tussenbak wordt geschakeld, kan de
tussenbak beschadigd raken, neemt het
motorvermogen af en kunt u de macht over
het stuur verliezen. U kunt een aanrijding
veroorzaken. Als de tussenbak niet hele-
maal is aangegrepen, mag u niet met de
auto rijden.
Trac-Lok achteras — indien aanwezig
De Trac-Lok achteras levert een constant aan-
drijfvermogen naar beide achterwielen en
vermindert wielspin door verlies van tractie
bij één aandrijfwiel. Als de tractie tussen de
twee achterwielen verschilt, verdeelt het dif-
ferentieel automatisch het bruikbare koppel
door meer koppel te leveren aan het wiel dat
tractie heeft.Trac-Lok is met name nuttig bij gladde rijom-
standigheden. Wanneer beide achterwielen
op een gladde ondergrond rijden, kan licht
indrukken van het gaspedaal maximale trac-
tie leveren.
WAARSCHUWING!
Bij auto's die zijn uitgerust met een be-
perkt slipdifferentieel mag u de motor
nooit laten draaien als een van de achter-
wielen de grond niet raakt. De auto kan
door blijven rijden via het achterwiel dat
de grond nog wel raakt, waardoor u de
macht over het stuur verliest.
Asvergrendeling (Tru–Lok) —
Rubicon-modellen
De schakelaar AXLE LOCK (asvergrendeling)
bevindt zich op het instrumentenpaneel
(links van de stuurkolom).Deze functie wordt alleen ingeschakeld als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• Sleutel in contact, voertuig in groep 4L
(LOW).
• Voertuigsnelheid moet 16 km/u (10 mph)
of lager zijn.
Schakelaar AXLE LOCK (asvergrendeling)
145
Page 148 of 292

Om het systeem te activeren, drukt u de
onderkant van de schakelaar AXLE LOCK één
keer in om alleen de achteras te vergrendelen
(het controlelampje achterasvergrendeling
gaat branden), druk nogmaals op de onder-
kant van de schakelaar om de vooras te ver-
grendelen (het controlelampje voorasvergren-
deling gaat branden). Wanneer de achteras is
vergrendeld, kunt u de vooras vergrendelen of
ontgrendelen door nogmaals op de onderkant
van de schakelaar te drukken.
OPMERKING:
De controlelampjes gaan knipperen totdat de
assen volledig vergrendeld of ontgrendeld
zijn.
Druk op de bovenkant van de schakelaar
AXLE LOCK om de assen te ontgrendelen.
De asvergrendeling wordt uitgeschakeld als
het voertuig uit de groep 4L (LOW) wordt
gehaald of wanneer de contactschakelaar in
de stand OFF wordt gezet.Elektronisch loskoppelbare
stabilisatorstang — indien aanwezig
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een elek-
tronisch loskoppelbare stabilisatorstang. Met
dit systeem heeft de wielophanging vóór
meer speling bij terreinrijden.
Het systeem wordt bediend met de schake-
laar SWAY BAR (stabilsatorstang) op het in-
strumentenpaneel (links van de stuurkolom).Druk op de schakelaar SWAY BAR (stabilisa-
torstang) om het systeem in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om het sys-
teem uit te schakelen. Het controlelampje
voor de stabilisatorstang (in de instrumenten-
groep) gaat branden wanneer de stang is
losgekoppeld. Het controlelampje voor de
stabilisatorstang knippert tijdens het inscha-
kelen, of wanneer er niet is voldaan aan de
inschakelomstandigheden. De stabilisa-
torstang moet tijdens normale rijomstandig-
heden in de stand voor rijden op de weg
staan.
Schakelaar SWAY BAR (stabilisatorstang)
STARTEN EN RIJDEN
146
Page 149 of 292

WAARSCHUWING!
Rijd niet met ontkoppelde stabilisa-
torstang op verharde wegen of met snelhe-
den boven 29 km/u (18 mph), aangezien u
dan de macht over het stuur kunt verlie-
zen, met ernstig letsel als gevolg. De voor-
ste stabilisatorstang verbetert de voer-
tuigstabiliteit en is nodig voor het besturen
van de auto. Het systeem bewaakt de rij-
snelheid en probeert de stabilisatorstang
bij snelheden boven 29 km/u (18 mph)
weer aan te koppelen. Dit wordt aangege-
ven met een knipperend of brandend indi-
catielampje voor de stabilisatorstang. Als
de snelheid van de auto eenmaal tot onder
22 km/u (14 mph) is afgenomen, probeert
het systeem nogmaals naar de stand voor
terreinrijden terug te keren.
Om de stabilisatorstang los te koppelen,
schakelt u naar de groep 4H of 4L en drukt u
op de schakelaar SWAY BAR om de stand
voor terreinrijden in te schakelen. Raadpleeg
de paragraaf "Werking van de vierwielaandrij-ving" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
Het controlelampje voor de stabilisatorstang
knippert totdat de stabilisatorstang volledig
is losgekoppeld.
OPMERKING:
Het koppel van de stabilsatorstang kan zijn
vergrendeld vanwege hoogteverschillen in de
linker en rechter ophanging. Deze omstandig-
heid is het gevolg van verschillen in het
rijoppervlak of de belasting van het voertuig.
Om de stabilisatorstang te kunnen loskoppe-
len of weer vast te koppelen moeten de rech-
ter en linker helft van de stang zijn uitgelijnd.
Voor deze uitlijning kan het nodig zijn dat het
voertuig op een effen grondoppervlak wordt
gereden of heen en weer wordt bewogen.
Om terug te keren naar de modus voor rijden
op de weg, moet de schakelaar SWAY BAR
(stabilisatorstang) nogmaals worden
ingedrukt.
WAARSCHUWING!
Als de stabilisator/stabilisatorstang niet
naar de stand voor rijden op de weg terug-
keert, knippert het "controlelampje van de
WAARSCHUWING!
stabilisatorstang" in de instrumentengroep
en neem de voertuigstabiliteit aanzienlijk
af. Probeer niet sneller dan 29 km/u
(18 mph) met de auto te rijden. Als u toch
sneller dan 29 km/u (18 mph) rijdt, kunt u
de macht over het stuur verliezen, met
ernstig letsel als gevolg. Neem contact op
met uw erkende dealer voor service.
STOP/STARTSYSTEEM —
UITSLUITEND VOOR
MODELLEN MET
DIESELMOTOR EN
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
De Stop/Start-functie is ontwikkeld om
brandstof te besparen en de uitstoot van
schadelijke stoffen te beperken. Het systeem
stopt de motor automatisch tijdens een stop,
wanneer aan alle voorwaarden is voldaan.
Door het koppelingspedaal in te trappen
wordt de motor automatisch weer gestart.
147
Page 150 of 292

Automatische modus
De Stop/Start-functie wordt in-
geschakeld na elke normale mo-
torstart. Het systeem blijft in
modus STOP/START NOT
READY (Stop/Start-systeem niet
gereed) totdat u met het voertuig sneller dan
5 km/u (3 mph) rijdt. Op dat moment acti-
veert het systeem de modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) en, wan-
neer aan alle overige voorwaarden is voldaan,
activeert het vervolgens de modus STOP/
START AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/
Start-systeem actief).
Voor het activeren van modus STOP/START
AUTO STOP ACTIVE (autostop Stop/Start-
systeem) moet aan het volgende worden vol-
daan:
• Het systeem moet in modus STOP/START
READY (Stop/Start-systeem gereed) staan.
De melding STOP/START READY (Stop/
Start-systeem gereed) wordt in de instru-
mentengroep weergegeven. Raadpleeg deparagraaf "Display in de instrumenten-
groep" in het hoofdstuk "Uw Instrumenten-
paneel leren kennen" voor meer informatie
hierover.
• De voertuigsnelheid moet ten minste
5 km/u (3 mph) bedragen.
• De schakelhendel moet in stand NEUTRAL
staan en het koppelingspedaal moet geheel
losgelaten zijn.
De motor wordt uitgeschakeld,de toerenteller
zakt terug naar de Stop/Start-positie,de mel-
ding "STOP/START AUTO STOP ACTIVE" (au-
tostop Stop/Start-systeem actief) verschijnt
en de luchtuitstroom van het klimaatsysteem
(HVAC) wordt gereduceerd.
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt
Voor het uitschakelen van de motor, contro-
leert het systeem vele veiligheids- en com-
fortvoorwaarden om te controleren of hieraan
is voldaan. In de volgende situaties zal de
motor niet stoppen:• De veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt.
• De buitentemperatuur is lager dan –17 °C
(1 °F) of hoger dan 40 °C (104 °F).
• De werkelijke cabinetemperatuur bedui-
dend afwijkt van de temperatuur die is
ingesteld in het klimaatsysteem.
• Het klimaatsysteem in volle ontwasemings-
modus is.
• De motor heeft de normale bedrijfstempe-
ratuur nog niet bereikt.
• De accu is leeg.
• Tijdens het achteruitrijden.
• De motorkap is geopend.
• De tussenbak van het voertuig staat in
stand 4LO.
Het is mogelijk dat meerdere malen met het
voertuig wordt gereden, zonder dat het STOP/
START-systeem de status STOP/START
READY (Stop/Start gereed) aanneemt, wan-
neer de omstandigheden extremer zijn dan
hierboven genoemd.
STARTEN EN RIJDEN
148