stop start Lancia Delta 2010 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2010Pages: 276, PDF Size: 5.83 MB
Page 14 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO13
1
Storing elektrische stuurbekrachtiging
„Dualdrive” (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven.
Als het lampje (of het symbool op het display) blijft bran-
den, werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en
is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur. Wendt
u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk. Op het dis-
play verschijnt de bijbehorende melding.
g
Inschakeling elektrische
stuurbekrachtiging „Dualdrive”
Het lampje (of het opschrift CITY op het dis-
play) gaat branden als de elektrische stuurbe-
krachtiging „Dualdrive” wordt ingeschakeld door het in-
drukken van de betreffende bedieningsknop. Als opnieuw
op de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.
CITY
Te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje branden. Na enkele seconden
moet het lampje doven. Het lampje gaat branden
als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moe-
ten de volgende maatregelen worden genomen:
❍bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de
motor uit en controleer of het niveau van de koel-
vloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkte-
ken staat.
u
Als dat wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat
de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voor-
zichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de
koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken op het
reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weg-
lekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw
gaat branden, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
❍Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt
gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van
een aanhanger of met volbeladen auto): verlaag de
snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de au-
to tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende
motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van
de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Contro-
leer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het
raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met
iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Portieren niet goed gesloten (rood)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden als een of meer portieren niet goed ge-
sloten zijn. Als de auto in beweging is met geo-
pende portieren, dan klinkt er een akoestisch signaal. Bij
het multifunctionele display gaat het lampje ook branden
als de motorkap en/of de achterklep niet goed gesloten zijn.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
´
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:46 Pagina 13
Page 38 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO37
1
LANCIA CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de au-
to uitgerust met een elektronische startblokkering. Het
systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt
uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronische component gemon-
teerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt
via een speciale antenne die in het start-/contactslot is in-
gebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een
gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van
de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt her-
kend, het starten van de motor mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR
draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code
naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt
herkend, de blokkering van de functies opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van
het systeem de door de sleutel verzonden code heeft
herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in de stand STOP zet,
schakelt de Lancia CODE de functies van de elektroni-
sche regeleenheid van de motor uit.
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het
instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y(of het
symbool op het display) branden. Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervol-
gens in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, pro-
beer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in
de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen.
Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht)
moet u zich tot het Lancia Servicenetwerk wenden. Hier-
bij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card,
een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden mee-
genomen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutel-
code de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw wor-
den ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat
eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt
kunnen worden voor het starten van de motor.
Brandend lampje Y(of het symbool
op het display) tijdens het rijden
❍Als het lampje Y(of het symbool op het display) gaat
branden, betekent dit dat het systeem zichzelf con-
troleert (bijv. bij een vermindering van de spanning).
❍Als het lampje Y(of het symbool op het display) blijft
branden, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische
componenten in de sleutel beschadigd worden.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:46 Pagina 37
Page 45 of 276

44WEGWIJS IN UW AUTO
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in drie standen worden gedraaid fig. 15:
❍STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur ge-
blokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen wer-
ken (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling enz.).
❍MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
❍AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als
de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het con-
tactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in
stand MAR draait.
BELANGRIJK In enkele parkeersituaties (bijv.: als de wie-
len iets zijn uitgestuurd), kan het wat meer kracht kos-
ten om het stuurwiel te verdraaien voor de uitschakeling
van het stuurslot.
fig. 15L0E0107m
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot
als de auto nog in beweging is. Bij de eerste
stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch.
Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept
wordt. Het is streng verboden om demontage-/mon-
tagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzi-
gingen in de stuurinrichting of de stuurkolom ver-
eist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbevei-
liging). Hierdoor kunnen de prestaties van het sys-
teem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden
gebracht en voldoet de auto niet meer aan de type-
goedkeuring.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:46 Pagina 44
Page 67 of 276

66WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-
del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-
len van de regensensor moet de hendel in stand A of C
worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-
schakeld, maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook
bij een droge ruit.CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge
trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandig-
heden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf in-
gestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoe-
ven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 in stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e ver-
snelling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in
een wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uit-
geschakeld.
fig. 31L0E0022m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 66
Page 78 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO77
1
Rijd niet met een geopend dashboardkastje:
bij een ongeval zou de passagier zich kunnen
verwonden.
DASHBOARDKASTJE
Trek aan de handgreep A-fig. 43 om het dashboardkast-
je te openen.
Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een
lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten in-
geschakeld als de contactsleutel in stand STOP staat.
Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep
wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.
fig. 43L0E0037m
BEKER/BLIKJESHOUDER
fig. 46
Op de tunnelconsole bevinden zich twee beker/blikjes -
houders.
fig. 45L0E0038m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 77
Page 90 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO89
1
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de bui-
tenzijde worden geopend met behulp van de handgreep
fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als
de portieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met
afstandsbediening.
fig. 55L0E0046m
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waar-
schuwingslampje
´op het instrumentenpaneel of het sym-
bool
Rop het display en verschijnt er een bijbehoren-
de melding (zie de paragraaf „Lampjes op het instrumen-
tenpaneel” in dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlich-
ting branden: de verlichting gaat automatisch uit als u de
achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten bran-
den nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als
binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt
geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop Rom het achterklepslot te ontgren-
delen. Als de achterklep wordt geopend, knipperen de rich-
tingaanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de rich-
tingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefsta-
lalarm – indien aanwezig).
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 89
Page 107 of 276

106WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de au-
to. U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71
op het dashboard in te drukken. Als het systeem is inge-
schakeld gaat het lampje op de knop branden en verschijnt
er een bijbehorende melding op het display van het ins-
trumentenpaneel. Na inschakeling start het systeem de
herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door
het knipperende gele symbool
eop het display van het
instrumentenpaneel. Het systeem treedt in werking nadat
de werkingsvoorwaarden zijn herkend. Daarna: dooft het
symbool
eop het display van het instrumentenpaneel
en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden
wordt voldaan, dan stopt het systeem de werking. De be-
stuurder wordt hierop geattendeerd door: het knipperen
van het lampje op de knop en het knipperen van het gele
symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ten minste één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rij-
strook aanwezig;
❍goed zicht;
❍rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorlig-
ger). IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begren-
zingslijnen van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op
het stuur uitgeoefend die de bestuurder aanspoort terug
te sturen tot de auto weer binnen de lijnen rijdt. Als de be-
stuurder de richtingaanwijzer inschakelt om van rijstrook
te veranderen of in te halen, wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rijstrook ver-
andert zonder de richtingaanwijzers te hebben ingescha-
keld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt
verlaten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook veran-
dert, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna
weer ingeschakeld als de nieuwe rijstrook is herkend. De
tijdelijke uitschakeling wordt aan de bestuurder aange-
geven door het knipperende lampje op de knop en door
het knipperende gele symbool
eop het display van het
instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het
stuur is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar al-
tijd zo gering dat deze makkelijk door de bestuurder kan
worden overwonnen, zodat de bestuurder altijd de con-
trole over de auto behoudt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 106
Page 111 of 276

110WEGWIJS IN UW AUTO
ESP 2-SYSTEEM
(ELECTRONIC STABILITY PROGRAM)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wie-
len hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP 2-systeem is uitermate nuttig als
de grip op het wegdek wisselt.
Het ESP 2-systeem beschikt naast ASR (anti-doorslipre-
geling van de aangedreven wielen die werkt op de rem-
men en de motor) en HILL HOLDER (automatisch wer-
kende wegrijhulp op hellingen) ook over MSR (regeling
van het afremmen op de motor tijdens terugschakelen),
HBA (automatische remdrukverhoger bij noodstops), ABS
(voorkomt dat de wielen blokkeren en doorslippen, on-
geacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk) en
DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging). ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje áop het instrumentenpa-
neel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de
auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
Inschakeling van het systeem
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als
de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ESP 2-systeem wordt het systeem au-
tomatisch uitgeschakeld en gaat het lampje áop het ins-
trumentenpaneel continu branden en verschijnt er een mel-
ding op het instelbare multifunctionele display. Bovendien
gaat ook het lampje in de knop ASR OFF branden (zie
het hoofdstuk „Lampjes op het instrumentenpaneel”).
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen
de bestuurder er niet toe verleiden onnodige
en onverantwoorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek,
het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid
voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 110
Page 114 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO113
1
Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een melding
op het instelbare multifunctionele display.
Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de
knop ASR OFF en verschijnt er een melding op het in-
stelbare multifunctionele display. Als de ASR tijdens het
rijden wordt uitgeschakeld, schakelt deze automatisch
weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen
rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van
de aangedreven wielen bij het wegrijden juist meer trek-
kracht op.
TTC-systeem
(Elektronisch sperdifferentieel)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij het
nemen van een bocht voor dat er meer trekkracht naar het
buitenste wiel wordt overgebracht en dat het binnenste
wiel wordt afgeremd.
Op die manier wordt de werking van een sperdifferentieel
gesimuleerd, waardoor er sportiever kan worden gereden
en het bochtgedrag aanzienlijk verbetert.ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt
dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht
de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhin-
dert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen.
Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische
remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Dis-
tribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en ach-
terwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het rem-
systeem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km:
tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk of lang-
durig remmen worden voorkomen.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 113
Page 135 of 276

134WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoering met 8 sensoren
Bij de uitvoering met 4 sensoren achter en 4 sensoren voor
wordt het systeem geactiveerd door het inschakelen van
de achteruit of door op de knop fig. 82 te drukken. Als
Magic Parking wordt ingeschakeld, worden de sensoren
achter en voor niet automatisch ingeschakeld in de fase
van het zoeken naar een parkeerplek: in dat geval kunnen
ze worden ingeschakeld door te drukken op de daarvoor
bestemde knop fig. 82 of door het inschakelen van de ach-
teruit bij een snelheid van minder dan circa 15 km/h.
Als u de achteruit uitschakelt, blijven de sensoren voor en
achter actief mits de snelheid lager blijft dan 15 km/h, om
de parkeermanoeuvre volledig te kunnen uitvoeren.
Het systeem kan ook worden ingeschakeld door op de knop
fig. 82 op het middelste schakelaarpaneel te drukken: als het
systeem is ingeschakeld, brandt er een lampje op de knop.
De sensoren worden uitgeschakeld als nogmaals op de
knop fig. 82 wordt gedrukt of als de snelheid toeneemt totmeer dan 15 km/h: als het systeem is uitgeschakeld, is het
lampje op de knop gedoofd.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het systeem met
de akoestische signalering m.b.v. de zoemers voor of ach-
ter die een onderbroken signaal geven zodra een obsta-
kel wordt waargenomen. De onderbreking tussen de sig-
nalen wordt korter naarmate het obstakel dichterbij komt.
Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan 30 cm. Afhankelijk van de plaats
van het obstakel (voor of achter) worden de geluidssig-
nalen afgegeven door de betreffende zoemer (voor of ach-
ter). Het obstakel dat zich het dichtst bij de auto bevindt,
wordt in ieder geval gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft
gelijk als de door de middelste sensoren gemeten afstand
gelijk blijft. Als deze situatie optreedt bij de zij-sensoren,
dan wordt het signaal na 3 seconden onderbroken (om
te voorkomen dat het geluid weergegeven blijft worden als
langs een muur wordt gereden).
fig. 82L0E0249m
De verantwoordelijkheid tijdens het parke-
ren en andere gevaarlijke handelingen ligt
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als
u de auto parkeert of zich geen personen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd wor-
den. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaar-
lijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aan-
dacht behouden, ook als de manoeuvres met lage
snelheid worden uitgevoerd.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 134