Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 141 of 290

140WEGWIJS IN UW AUTO
PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER
(in combinatie met Magic Parking)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De parkeersensoren verschaffen de bestuurder informatie over
de afstand tot obstakels achter en voor de auto (uitvoeringen met
4 sensoren achter en 4 sensoren voor); deze sensoren zijn altijd
vereist voor de werking van het Magic Parking-systeem. Dit par-
keerhulpsysteem signaleert obstakels die zich buiten het ge-
zichtsveld van de bestuurder bevinden. De informatie over de aanwezigheid van en de afstand tot een
obstakel wordt aan de bestuurder doorgegeven door middel van
een akoestisch signaal, waarvan de frequentie afhankelijk is van
de afstand tot het obstakel (als de afstand tot het obstakel klei-
ner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe).
SENSOREN
Het systeem maakt voor het bepalen van de afstand tot obsta-
kels gebruik van 4 sensoren (indien aanwezig) in de voorbum-
per fig. 85 en 4 sensoren in de achterbumper fig. 86.
fig. 85
L0E0059mfig. 86L0E0250m
Page 142 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO141
1
Uitvoering met 8 sensoren
Bij de uitvoering met 4 sensoren achter en 4 sensoren voor wordt
het systeem geactiveerd door het inschakelen van de achteruit
of door op de knop fig. 87 te drukken. Als Magic Parking wordt
ingeschakeld, worden de sensoren achter en voor niet automa-
tisch ingeschakeld in de fase van het zoeken naar een parkeer-
plek: in dat geval kunnen ze worden ingeschakeld door te druk-
ken op de daarvoor bestemde knop fig. 87 of door het inscha-
kelen van de achteruit bij een snelheid van minder dan circa
15 km/h.
Als u de achteruit uitschakelt, blijven de sensoren voor en ach-
ter actief mits de snelheid lager blijft dan 15 km/h, om de par-
keermanoeuvre volledig te kunnen uitvoeren.
Het systeem kan ook worden ingeschakeld door op de knop fig.
87 op het middelste schakelaarpaneel te drukken: als het sys-
teem is ingeschakeld, brandt er een lampje op de knop.De sensoren worden uitgeschakeld als nogmaals op de knop
fig. 87 wordt gedrukt of als de snelheid toeneemt tot meer dan
15 km/h: als het systeem is uitgeschakeld, is het lampje op de
knop gedoofd.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het systeem met de akoes-
tische signalering m.b.v. de zoemers voor of achter die een on-
derbroken signaal geven zodra een obstakel wordt waargenomen.
De onderbreking tussen de signalen wordt korter naarmate het
obstakel dichterbij komt.
Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obsta-
kel minder is dan 30 cm. Afhankelijk van de plaats van het ob-
stakel (voor of achter) worden de geluidssignalen afgegeven door
de betreffende zoemer (voor of achter). Het obstakel dat zich
het dichtst bij de auto bevindt, wordt in ieder geval gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het ob-
stakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft gelijk als
de door de middelste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als
deze situatie optreedt bij de zij-sensoren, dan wordt het signaal
na 3 seconden onderbroken (om te voorkomen dat het geluid
weergegeven blijft worden als langs een muur wordt gereden).
fig. 87
L0E0249m
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de
auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder
kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De
parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tij-
dens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd
volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeu-
vres met lage snelheid worden uitgevoerd.
Page 143 of 290

142WEGWIJS IN UW AUTO
AKOESTISCH SIGNAAL
De bestuurder wordt geïnformeerd over de aanwezigheid van en
de afstand tot obstakels door middel van geluidssignalen die wor-
den gegeven door 2 zoemers in het interieur:
❍een zoemer voorin die waarschuwt voor de aanwezigheid van
obstakels voor de auto en een zoemer achterin die waarschuwt
voor de aanwezigheid van obstakels achter de auto. Hierdoor
krijgt de bestuurder ruimtelijke informatie waar de obstakels
zich ongeveer bevinden (voor/achter).
Als de achteruit wordt ingeschakeld, wordt het systeem auto-
matisch ingeschakeld.
Het geluidssignaal:
❍neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
❍klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
❍blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, ter-
wijl, als deze situatie zich voordoet bij de zij-sensoren, het signaal
na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te
voorkomen als u langs een muur rijdt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zit-
ten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; ge-
bruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moe-
ten worden gereinigd met schoon water, waaraan even-
tueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar ge-
bruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij
de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Wendt u voor het overspuiten van de bumpers of
het bijwerken van de lak in de buurt van de sen-
soren uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier
wordt uitgevoerd, kan de werking van de parkeersenso-
ren in gevaar worden gebracht.
MEETBEREIK VAN DE SENSOREN
Met de sensoren kan het gebied voor (uitvoeringen met 8 sen-
soren) en achter de auto worden gecontroleerd.
Door hun positie wordt het midden en de zijkant aan de voor-
en achterzijde van de auto gecontroleerd.
Obstakels in het midden worden waargenomen vanaf een afstand
van minder dan 0,9 meter (voor) en 1,30 meter (achter).
Obstakels aan de zijkant worden waargenomen vanaf een af-
stand van minder dan 0,6 meter.
Page 144 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO143
1
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld
als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt
aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren
worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhanger-
stekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt
houden als er geen aanhanger wordt getrokken, kan de trekhaak
door de sensoren in het midden als obstakel worden waargeno-
men. Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk om het
systeem te laten aanpassen.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het in-
schakelen van de achteruit aangegeven door het branden van
het symbool
S(bij aanwezigheid van het Magic Parking-sys-
teem) of het symbool t(uitvoeringen zonder Magic Parking-
systeem) op het display. Bovendien verschijnt er een bijbeho-
rende melding of gaat het lampje
èop het instrumentenpa-
neel branden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto
bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het
systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf
beschadigd worden.Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een min-
der goede werking van het parkeerhulpsysteem kan worden ver-
oorzaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder of meerdere laklagen.
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object (“echo-sto-
ring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bij-
voorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
❍De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
❍De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïn-
vloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als
de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schok-
dempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de
auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waar-
door de auto verlaagd wordt.
❍Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet ge-
signaleerd worden, omdat het systeem obstakels signaleert die
de auto aan de onderzijde kunnen raken.
Page 145 of 290

144WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die con-
stante voeding nodig hebben (diefstalalarm, anti-diefstalsatel-
lietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie
zwaar belasten, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk. Het
Lancia Servicenetwerk kan u de meest geschikte installaties aan-
raden uit het Lancia Lineaccessori-programma en controleren
of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het ex-
tra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een
grotere capaciteit te monteren.ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de
auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moe-
ten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Group Automobiles S.p.A. autoriseert de montage van zend-
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerkzaam-
heden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden
uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant in acht moe-
ten worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmer-
ken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs wor-
den ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de ga-
rantie komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door
de bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of in-
direct daarvan het gevolg zijn. Fiat Group Automobiles S.p.A. is
op geen enkele wijze aansprakelijk voor schade die het gevolg
is van de installatie van accessoires die niet door Fiat Group Au-
tomobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform
de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.
Page 146 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO145
1
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke)
mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne
aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de ge-
zondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elek-
trische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de vei-
ligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door
de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.TA N K E N
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten
minste 95 RON.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stof-
fen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en
ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de ka-
talysator onherstelbaar beschadigen.
Page 147 of 290

146WEGWIJS IN UW AUTO
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de die-
selbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waar-
door het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het sei-
zoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor
de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige/koude ge-
bieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet
toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de
dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel
TUTELA DIESEL ART in de verhouding die in de gebruiks-
aanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel
in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachti-
ge/koude gebieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken
die ter plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een hoeveelheid brand-
stof in de tank te houden die groter is dan 50% van de nuttige
inhoud.Tank bij auto's met dieselmotor uitsluitend die-
selbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet
aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik
van andere producten of mengsels kan de motor onher-
stelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie
tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de motor niet worden
gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook
als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de
brandstoftank, ook alle brandstof uit het gehele brand-
stofcircuit worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u twee
keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer afslaat.
Vul niet nog een keer bij om storingen in het brandstofsysteem
te voorkomen.
Page 148 of 290

WEGWIJS IN UW AUTO147
1
TANKDOP fig. 88
Druk om te tanken op het klepje A om het te ontgrendelen en de
tankdop te bereiken. Als de centrale portiervergrendeling is inge-
schakeld, is het tankklepje vergrendeld.
Draai de dop B los. De tankdop is voorzien van een koord C dat
aan het tankklepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank
iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien
van de tankdop een sissend geluid hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje,
zoals in de figuur is afgebeeld.TANKKLEPJE IN GEVAL VAN NOOD OPENEN
In geval van nood kan het klepje worden geopend door aan het
koordje A-fig. 89 te trekken. Het koordje is bereikbaar nadat de
bekleding is verwijderd.
fig. 88
L0E0060mfig. 89L0E0184m
A
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur
of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw
hoofd ook niet dicht bij de vulopening om te
voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
Page 149 of 290

148WEGWIJS IN UW AUTO
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
❍driewegkatalysator (katalysator);
❍Lambdasondes;
❍benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met
een of meer losgekoppelde bougies draaien
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
❍oxidatiekatalysator;
❍uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.);
❍roetfilter (DPF) (voor bepaalde uitvoeringen/markten).DPF-ROETFILTER
(DIESEL PARTICULATE FILTER)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch
filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van
dieselmotoren opvangt. Het roetfilter vangt bijna de totale hoe-
veelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt aan de huidi-
ge/toekomstige wettelijke normen. Tijdens het normale gebruik
van de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gege-
vens met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject,
bereikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verza-
meld roet in het filter.
Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het periodiek
worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te
verbranden. De regeneratieprocedure wordt geregeld door de re-
geleenheid van de motor op basis van de hoeveelheid opgevan-
gen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto. Tij-
dens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een
beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventi-
lateur, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een
hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en
deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van
de auto. Als de bijbehorende melding verschijnt, zie dan de pa-
ragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel” in dit hoofdstuk.
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt
de katalysator hoge temperaturen. Parkeer
daarom niet boven brandbare materialen (gras,
droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
Page 150 of 290

2
VEILIGHEID149
Veiligheidsgordels .................................................................. 150
S.B.R.-systeem ...................................................................... 151
Gordelspanners ...................................................................... 152
Kinderen veilig vervoeren ....................................................... 155
Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ........................ 160
Frontairbags .......................................................................... 163
Zij-airbags (Side bags –Window bags) .................................. 166