Lancia Delta 2011 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2011Pages: 290, PDF Size: 8.39 MB
Page 171 of 290

170VEILIGHEID
bewust onbedrukt gehouden pagina
Page 172 of 290

3
STARTEN EN RIJDEN171
Motor starten .........................................................................................172
Handrem ...............................................................................................175
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ..................................176
Brandstofbesparing ................................................................................177
Trekken van aanhangers ........................................................................179
Winterbanden ........................................................................................180
Sneeuwkettingen ....................................................................................181
Auto langere tijd stallen .........................................................................181
Page 173 of 290

172STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij
startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem” in hoofd-
stuk “1”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto
langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid pro-
duceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de
motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het
distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt
aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
Het is raadzaam om gedurende de eerste
gebruiksperiode geen maximale prestaties van
uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, lang-
durig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan
als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de
accu ontlaadt.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten
ruimten te laten draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert kooldioxide, koolmo-
noxide en andere giftige gassen.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuur-
bekrachtiging niet werken zolang de motor niet
is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is
voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zo-
dra de motor is aangeslagen.
Page 174 of 290

STARTEN EN RIJDEN173
3
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met
de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yop het instru-
mentenpaneel samen met het lampje Ublijft branden, raden
wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer
in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer
het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Ser-
vicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍draai de contactsleutel in stand MAR; op het instrumenten-
paneel gaan de controlelampjes
men
Ybranden;
❍wacht tot de lampjes
Yen
mgedoofd zijn. Hoe warmer
de motor, hoe sneller de lampjes doven;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lamp-
je
mgedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloei-
bougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet wor-
den ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de
contactsleutel in stand MAR het lampje
Yblijft branden, ra-
den wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens
weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, pro-
beer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog
niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het lampje
mgedurende 60 seconden gaat
knipperen na het starten of tijdens een langduri-
ge startpoging, dan duidt dat op een storing in
het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de
auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo
snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Page 175 of 290

174STARTEN EN RIJDEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te
duwen, te slepen of van een helling af te laten
rijden. Op die wijze kan er onverbrande brand-
stof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen
draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij
raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand
STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even
“op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit,
maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de tem-
peratuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
Page 176 of 290

STARTEN EN RIJDEN175
3
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trek-
ken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem
enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het
geval is, laat dan het Lancia Servicenetwerk de
handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand
MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje
xbranden.
Handrem uitschakelen:
❍trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop
A-fig. 1;
❍houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het
lampje
xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet
bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden inge-
trapt.PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt,
de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen
iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan
met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor
de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het con-
tactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel al-
tijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutel
mee.
fig. 1
L0E0072m
Page 177 of 290

176STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspe-
daal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de
gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat, afhankelijk
van de uitvoering, op een plaatje onder de pook of op de knop
van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e
versnelling moet de pook naar
rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e
versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schake-
len van de 6e
naar de 5e
versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto
worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een
geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voor-
dat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat
de tandwielen beschadigen.
fig. 2
L0E0073m
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de
schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de
pook naar links en vervolgens naar voren worden verplaatst.
Bij de uitvoering 1.6 Multijet: om de achteruit R vanuit de vrij-
stand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop om-
hoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens
naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend voor
het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet nooit - zelfs
niet licht - op het koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voor
bepaalde markten kan de regelelektronica van het koppelings-
pedaal een foutief gebruik door de bestuurder beschouwen als
een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom
mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan
verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dub-
belgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan
worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-
knop rusten omdat door de uitgeoefende druk,
ook als deze licht is, de interne onderdelen van
de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
Page 178 of 290

STARTEN EN RIJDEN177
3
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofver-
bruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen, zowel CO
2als andere schadelijke stoffen (stikstof-
oxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zo-
veel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles
en afstellingen die in het “Geprogrammeerd Onderhoudssche-
ma” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van
de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben gro-
te invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox
enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen
de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwer-
pen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel
stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25%
in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het
brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik
wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de func-
ties van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoi-
res kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
Page 179 of 290

178STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met sta-
tionair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder
deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, ter-
wijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen
te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het over-
schakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste ver-
snelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snel-
le acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt
de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snel-
heid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof
en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet
de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het
brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer),
maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwe-
gend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich
veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aan-
zienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht
wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
Page 180 of 290

STARTEN EN RIJDEN179
3
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de au-
to uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type
en een adequate elektrische installatie. De montage van de trek-
haak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden
met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waar-
mee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door
het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook
de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voor-
komen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet
worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er
zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangerge-
wicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet
u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft
op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclu-
sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto's met aan-
hanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsy-
steem van de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhankelijk van het
hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.