Lancia Lybra 2005 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2005, Model line: Lybra, Model: Lancia Lybra 2005Pages: 283, PDF Size: 3.16 MB
Page 171 of 283

170
Het reservewiel (indien
aanwezig) heeft een levens -
duur van maximaal 3.000
km. Na deze afstand moet het re-
servewiel vervangen worden door
een ander wiel van hetzelfde type.
Monteer nooit een normale band
op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren en monteren.
Het is niet toegestaan met twee of
meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet in voordat
u ze monteert: de bouten kunnen
loslopen. De krik dient uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de
auto waarbij hij geleverd is of voor
auto’s van hetzelfde model. Ge-
bruik de krik niet voor het op -
krikken van andere auto’s en be-
slist nooit voor het uitvoeren van
werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto van
de krik vallen. Op een sticker op de krik
is het maximum hefvermo-
gen aangegeven; de krik
mag nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt. Het noodreservewiel (indien
aanwezig) is niet geschikt voor de
montage van sneeuwkettingen. Als
u een lekke voorband (aangedre-
ven wiel) heeft en er moet met
sneeuwkettingen worden gereden,
dan moet u een wiel van de achter -
as afhalen en daarvoor in de plaats
het noodreservewiel monteren. Op
deze manier heeft u de beschikking
over twee normale voor wielen
waarop sneeuwkettingen gemon-
teerd kunnen worden en is deze
noodsituatie opgelost. Door een verkeerde montage kan
het wieldeksel tijdens het rijden
loslaten. Maak het ventiel absoluut
niet open. Plaats geen enkel stuk
gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de span-
ning van de banden en van het re-
servewiel en houdt u daarbij aan
de waarden die beschreven staan
in het hoofdstuk “Technische ge-
gevens”. WIEL VERWISSELEN
De richtlijnen geven aan dat:
– de krik 2,05 kg moet wegen
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type
– buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd
mag kunnen worden.
De auto kan zijn uitgerust met een
reservewiel met normale afmetingen
(indien aanwezig).
fig. 2
P4T0110
Page 172 of 283

171
Ga als volgt te werk voor het
verwisselen van een wiel:1) Stop de auto op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt ge-
bracht en in alle veiligheid het wiel
kan worden verwisseld. Zet de auto zo
mogelijk op een vlakke en stevige on-
dergrond. 2)
Trek de handrem aan.
3) Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
4) Open het kofferdeksel, til de be -
kleding op en haak deze aan de
boven rand vast met de daarvoor be-
stemde riem A (fig. 2).
De vloerbedekking kan ook uit de ba-
gageruimte worden verwijderd door de
vloerbedekking naar achteren te
trekken. Verwijder het vulstuk (fig. 3).
5) Draai de blokkeerschroef B (fig.
4) los, pak de gereedschaphouder C
en het reservewiel D en plaats deze
dicht bij het te verwisselen wiel. 6)
Verwijder op uitvoeringen met
metalen velgen het geklemde wiel-
deksel E (fig. 5) door het bij de gaten
vast te pakken en naar buiten te
trekken of door het met de platte kant
van de bijgeleverde schroevendraaier
aan de rand los te wippen.
fig. 4
P4T0111
fig. 3
P4T0281
fig. 5
P4T0112
fig. 6
P4T0113
Page 173 of 283

172
7) Bij uitvoeringen met lichtmetalen
velgen moet het geklemde wieldeksel
worden verwijderd door de platte
kant van de bijgeleverde schroeven-
draaier op de daarvoor bestemde
plaats als hefboom te gebruiken.
Schud vervolgens enige malen aan de
bovenkant van de carrosserie, waar-
door de velg los van de wielnaaf kan
komen. 8)
Draai de wielbouten ongeveer één
slag los met behulp van de bijgele-
verde sleutel (fig. 6).
9) Plaats de krik onder de auto,
dicht bij het te verwisselen wiel, op de
punten die staan aangegeven aan de
onderkant van de portieren:
– punt 1 (fig. 7) voor het verwisse-
len van een voorwiel;
– punt 2 (fig. 8) voor het verwisse-
len van een achterwiel.
10) Draai met het wieltje F (fig. 9)
de krik iets omhoog en plaats vervol-
gens de krik onder de auto. 11)
Bedien de krik met de hand tot-
dat de groef G (fig. 9) van de krik
goed in het profiel H van de chassis -
balk zit.
12) Waarschuw eventuele omstan-
ders dat de auto wordt opgekrikt; zorg
ervoor dat ze zich niet in de nabijheid
van de auto bevinden en de auto voor -
al niet aanraken totdat deze weer
geheel op de grond staat.
13) Draai de krik met slinger L (fig.
10) en krik de auto op, totdat het wiel
enige centimeters los van de grond is.
Als u de slinger draait, moet u zorgen
voor voldoende werkruimte, zodat u
geen schaafwonden aan uw hand
oploopt door contact met de grond.
Ook de bewegende delen van de krik
(schroefdraad en scharnieren) kunnen
fig. 8
P4T0115
fig. 7
P4T0114
fig. 9
P4T0116
fig. 10
P4T0117
Page 174 of 283

173
letsel veroorzaken: vermijd contact
met deze onderdelen. Reinig uw han-
den zorgvuldig als deze met vet in
contact zijn geweest.14) Draai de wielbouten helemaal
los en verwijder het wiel.
BELANGRIJK Om deze handeling
te vergemakkelijken, kan de zeshoek
aan de bovenkant van de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
worden gebruikt. Draai met het blad
van de schroevendraaier ( fig. 11).
15) Zorg ervoor dat de boutgaten en
alle contactvlakken van het reser-
vewiel schoon zijn en geen onzuiver -
heden bevatten, omdat hierdoor na
verloop van tijd de wielbouten kun-
nen loslopen. 16)
Monteer het reservewiel, waar-
bij de pasgaten in de velg over de cen-
treerpennen M (fig. 12)van de naaf
moeten vallen.
17) Draai de vier wielbouten hand-
vast.
BELANGRIJK Om deze handeling
te vergemakkelijken, kan de zeshoek
aan de bovenkant van de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
worden gebruikt. Draai met het blad
van de schroevendraaier ( fig. 11).18)
Draai de slinger van krik zodat
de auto zakt, en verwijder de krik
( fig. 13).
19) Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die aangegeven is
(fig. 14).
fig. 11
P4T0119
fig. 13
P4T0118
fig. 12
P4T0648
fig. 14
P4T0649
Page 175 of 283

174
20)Monteer het wieldeksel op het
wiel met normale afmetingen met het
ventiel N (fig. 15) in de daarvoor be-
stemde uitsparing en druk de randen
van het wieldeksel aan, te beginnen
bij het ventiel. Druk vervolgens het
wieldeksel helemaal vast.
21) Plaats het verwisselde wiel, de
krik en het gereedschap in de bagage -
ruimte en maak ze op de juiste wijze
vast.
22) Monteer de tussenvloer ( fig. 3).Haak voordat u de vloerbedekking
laat zakken, de riem aan de bekleding
zoals is afgebeeld ( fig. 16).
BELANGRIJK Monteer geen wiel-
deksel of naafdop op het reservewiel. HET NORMALE WIEL
MONTEREN
1) Volg de hiervoor beschreven pro-
cedure, krik de auto op en demonteer
het reservewiel.
2) Zorg ervoor dat de boutgaten en
alle contactvlakken van het reser-
vewiel schoon zijn en geen onzui-
verheden bevatten, omdat hierdoor na
verloop van tijd de wielbouten kun-
nen loslopen.
3) Monteer het normale wiel, waar-
bij de pasgaten in de velg over de cen-
treerpennen A (fig. 17) van de naaf
moeten vallen.
fig. 15
P4T0122
fig. 17
P4T0124
fig. 16
P4T0280
Page 176 of 283

175
4) Bij auto’s met lichtmetalen velgen
moet de bijgeleverde centreerpen B
(fig. 18) op de wielnaaf worden ge-
schroefd. Plaats vervolgens het wiel
en draai de 3 bouten vast. Verwijder
de pen B en draai de laatste bout vast.
5) Draai de bouten vast met de zes -
hoek die zich boven in de handgreep
van de bijgeleverde schroevendraaier
bevindt en steek de steel van de
schroeven draaier door de handgreep
( fig. 19).
6) Laat de auto zakken en verwijder
de krik. 7)
Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die is aangegeven
(fig. 20).
8) Plaats het wieldeksel op de velg
met het ventiel C (fig. 21) in de daar-
voor bestemde uitsparing en druk de
buitenste rand van het wieldeksel
vast, te beginnen bij de delen die het
dichtst bij het ventiel zitten, totdat het
wieldeksel geheel vast zit.
9) Bij uitvoeringen met lichtmetalen
velgen moet het wieldeksel licht wor-
den aangedrukt. BELANGRIJK
Door een verkeerde
montage kan het wieldeksel tijdens
het rijden loslaten.
fig. 18
P4T0125
fig. 19
P4T0119
fig. 21
P4T0123
fig. 20
P4T0126
Page 177 of 283

176
Halogeenlampen bevat-
ten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glas-
splinters wegschieten. Halogeenlampen mag u
uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte. Als u
de bol met uw vingers aanraakt,
zal de lichtopbrengst van de lamp
teruglopen en kan ook de levens -
duur beperkt worden. Als u de bol
per ongeluk toch hebt aangeraakt,
moet u hem schoonwrijven met
een doekje met alcohol en daarna
laten drogen.
Ter afsluiting:
1)
Plaats het verwisselde wiel op de
daarvoor bestemde plek in de baga-
geruimte.
2) Druk de half geopende krik ste-
vig in de houder om rammelen tijdens
het rijden te voorkomen.
3) Berg het gebruikte gereedschap
op in de houder.
4) Plaats de gereedschaphouder in
het reservewiel en draai de blokkeer-
schroef B (fig. 4) vast.
5 ) Monteer het vulstuk (fig. 3).
GLOEILAMP
VERVANGEN
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien moge-
lijk, door een Lancia-
dealer te laten vervangen. De
juiste werking en afstelling van de
buitenverlichting zijn van essen-
tieel belang voor de rijveiligheid
en bovendien wettelijk verplicht. Modificaties of reparaties
aan de elektrische instal-
latie die niet correct wor-
den uitgevoerd en waarbij geen
rekening wordt gehouden met de
technische specificaties van het
sys teem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brandgevaar ver -
oorzaken.
Page 178 of 283

177
ALGEMENE AANWIJZINGEN– Als een lampje niet brandt, con-
troleer dan eerst of de zekering niet
doorgebrand is, voordat u de lamp
vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekerin-
gen de paragraaf “Een doorgebrande
zekering” in dit hoofdstuk.
– Controleer voordat u een defecte
lamp vervangt of de contacten niet
zijn geoxideerd.
– Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en ver-
mogen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om
veiligheidsredenen altijd of de afstel-
ling nog goed is. TYPEN GLOEILAMPEN
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd (fig. 22):
A Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klem-
fitting. Verwijder de lampen door
ze uit de houder te trekken.
B Gloeilampen met bajonetfitting Verwijder de lampen uit de hou-
der door ze iets in te drukken en
linksom te draaien.
C Buislampen Verwijder de lampen door ze uit
de veercontacten los te maken.
D - E Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borg-
veer los te haken.
fig. 22
P4T0243
Page 179 of 283

178
GLOEILAMPTYPE VERMOGEN
Dimlicht
Grootlicht
Parkeerlichten voor
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op voorspatbord
Richtingaanwijzers achter
Mistlampen voor
Achterlichten
Remlichten
Derde remlicht (sedan)
Derde remlicht (SW)
Achteruitrijlichten
Mistachterlicht
Kentekenplaatverlichting
Plafondlampje voor
Spiegelverlichting
Plafondverlichting achter aan de zijkant en middenachter (SW)
Dashboardkastje
Bagageruimteverlichting (sedan)
Bagageruimteverlichting (SW)
PortierenE
D B
B
A B
D B
B–
B
B
B
C
C
C
C
C
C
C
A H7
H7
H6W
PY21W PY5W
PY21W H3
R10W P21W 2.3W
H21W P21W
P21W C5W
W5W
C10W
C10W C5W
C5W
C10W W5W 60W
55W
6W
21W 5W
21W
55W
10W
21W
2.3W 21W
21W
21W 5W
5W
10W
10W 5W
5W
10W 5W
Page 180 of 283

179
DEFECTE BUITEN -
VERLICHTING
DIMLICHT, GROOTLICHT EN
PARKEERLICHTEN
Het dimlicht, het grootlicht en de
parkeerverlichting bevinden zich in de
koplampen voor.
Druk op de bovenste lip A(fig. 23)
en verwijder het deksel B. Steek voor
de montage van het deksel Beerst de
lip Cin de zitting en druk vervolgens
op de bovenkant van het deksel tot-
dat de lip A vastzit. De opstelling van de gloeilampen is
als volgt (fig. 24):
1 - Gloeilamp dimlicht
2 - Gloeilamp grootlicht
3 - Gloeilamp parkeerverlichting. Gloeilamp dimlicht (fig. 25)
Halogeengloeilamp (type E, 12V-
H7/60W) vervangen:
1) Trek de stekker los van de lamp.
2) Haak de borgveer Alos en trek de
lamp uit de fitting.
3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij u
erop moet letten dat de lip Bop het
metalen deel in de uitsparing van de
reflector valt.
4) Haak de borgveer weer vast en
sluit de stekker aan.
fig. 24
P4T0128
fig. 23
P4T0127
fig. 25
P4T0129