TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 101 of 610

Bekijken van informatie met betrekking
tot het laden
Informatie met betrekking tot het laden
wordt weergegeven en kan worden
gecontroleerd op het
multi-informatiedisplay.
Tijdens het laden
Als er tijdens het laden een portier wordt
geopend terwijl het contact UIT staat,
worden de huidige ladingstoestand en de
geschatte tijd tot volledige lading
gedurende een bepaalde tijd
weergegeven.
De werkelijke laadtijd is afhankelijk van
condities als de resterende lading in de
tractiebatterij, de buitentemperatuur en
de specificaties van een AC/DC-lader.
De tijd tot voltooiing van het laden wordt
mogelijk niet weergegeven als de
laadstroom naar de tractiebatterij
afneemt en de laadtijd langer wordt.
Nadat het laden is voltooid
Als een van de portieren wordt geopend
terwijl het contact UIT staat en het laden
voltooid is, wordt gedurende korte tijd
een melding met de resultaten van het
laden weergegeven.
Ook wordt er een melding weergegeven
als er een handeling wordt uitgevoerd om
het laden te stoppen of als zich een
situatie voordoet waarbij er niet kan
worden geladen.Volg de instructies die worden
weergegeven op het display als er een
melding wordt weergegeven. (
→Blz. 136)
2.2.7 Wat u moet weten voor het
laden
Lees de volgende voorzorgsmaatregelen
voordat u de tractiebatterij gaat laden.
Veiligheidsfuncties
• Het EV-systeem start niet als de
laadkabel is aangesloten op de auto,
zelfs niet wanneer de startknop wordt
bediend.
• Als de laadkabel wordt aangesloten terwijl het controlelampje READY
brandt, stopt het EV-systeem
automatisch en kan er niet worden
gereden.
WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het laden
Geadviseerd wordt de laadprocedure
niet uit te laten voeren door mensen
met geïmplanteerde pacemakers of
CRT-pacemakers. Vraag iemand anders
dat te doen.
• Kom niet in de buurt van de lader ende laadkabel tijdens het laden. Het
laden kan de werking van dergelijke
apparatuur beïnvloeden.
• Blijf niet in de auto tijdens het laden.
Het laden kan de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
• Stap niet in de auto en haal ook niets uit de bagageruimte.
Het laden kan de werking van
dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Als de laadkabel is aangesloten op de
auto
Laat de transmissie in stand P staan.
In het onwaarschijnlijke geval dat de
laadkabel beschadigd is geraakt, kan
een andere stand dan stand P worden
geselecteerd en kan de auto in
beweging komen, met een ongeval tot
gevolg.
2.2 Laden
99
2
EV-systeem
Page 102 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Deze auto is ontworpen om geladen te
worden via een externe voedingsbron
met behulp van een AC-laadkabel die
exclusief is bedoeld voor standaard
wandcontactdozen.
De auto verschilt echter op de volgende
manieren sterk van standaard
huishoudelijke elektrische apparaten
en onjuist gebruik kan brand of
elektrische schokken veroorzaken, met
mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Tijdens het laden zal er langdurig eenhoge stroom lopen.
• Het laden kan buiten plaatsvinden.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Om op de juiste manier te laden, dient u
onderstaande uitleg te lezen en de
procedure te volgen. Het laden moet
worden uitgevoerd door bestuurders die
over een geldig rijbewijs beschikken en
die de procedure van het laden
begrijpen.
• Laat mensen die niet gewend zijn aan opladen, zoals kinderen, niet zonder
toezicht opladen.
• Houd de AC-laadkabel altijd buiten bereik van kinderen.
• Volg als u de auto laadt met een lader de instructies van de lader.
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende
Controleer voor het laden altijd het
volgende.
• De parkeerrem is geactiveerd. (→Blz. 224)
• Het contact wordt UIT gezet. (→Blz. 214)
• Verlichting, zoals koplampen, alarmknipperlichten en
interieurverlichting, is uitgeschakeld. Als verlichting is ingeschakeld, is
daarvoor elektriciteit nodig waardoor
de laadtijd toeneemt.
Controleren van de AC-laadkabel
Controleer voor het laden of alle
onderdelen van de AC-laadkabel in goede
staat verkeren. (→Blz. 89)
Tijdens het laden
• Het starttijdstip voor het laden kan afwijken, afhankelijk van de status van
de auto, maar dit duidt niet op een
storing.
• Tijdens het laden kunt u geluid horen in de buurt van de tractiebatterij
overeenkomstig de werking van de
airconditioning of de “Battery Cooler”
(batterijkoeler) (→blz. 97).
• Tijdens en na het laden kunnen het elektromotorcompartiment en de
omgeving waar de tractiebatterijlader
gemonteerd is, warm zijn.
• Het oppervlak van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan heet worden. Dit is normaal en
duidt niet op een storing.
• Afhankelijk van de radiogolven kan er ruis hoorbaar zijn op de radio.
Wanneer een openbare laadfaciliteit
wordt gebruikt
• Controleer de instelling van de laadschemafunctie als een openbare
laadfaciliteit wordt gebruikt.– Als het laadschema is geregistreerd, schakel de functie dan tijdelijk uit of
zet “Nu opladen” aan. (→Blz. 115)
– Als het laadschema ingesteld is op “Aan”, zal het laden niet gestart
worden, zelfs niet als de
AC-laadkabel is aangesloten. Verder
kunnen er laadkosten in rekening
worden gebracht door het
aansluiten van de AC-laadkabel.
2.2 Laden
100
Page 103 of 610

Afname capaciteit van de
tractiebatterij
De capaciteit van de tractiebatterij
neemt tijdens het gebruik van de
tractiebatterij geleidelijk af. De mate
waarin hij afneemt, is afhankelijk van de
omstandigheden en de manier waarop er
met de auto wordt gereden. Door het
volgende in acht te nemen, kan de
afname van de capaciteit van de
tractiebatterij vertraagd worden.
• Parkeer de auto niet op een warmeplaats en in de volle zon wanneer de
tractiebatterij volledig is geladen.
• Voorkom frequent en plotseling accelereren en decelereren.
• Voorkom frequent rijden met hoge snelheid.
• Gebruik de laadschemafunctie zo veel mogelijk om ervoor te zorgen dat de
tractiebatterij volledig geladen is
voordat u wegrijdt. (→Blz. 115)
• Voorkom frequent DC-laden Verder zal, als de capaciteit van de
tractiebatterij afneemt, de afstand die
gereden kan worden afnemen. De
prestaties van de auto nemen echter
niet merkbaar af.
Als de resterende lading in de
tractiebatterij laag is na het laden
In de volgende situaties kan de
resterende lading in de tractiebatterij
lager zijn dan normaal nadat het laden is
voltooid om de tractiebatterij te
beschermen (de actieradius nadat de
batterij volledig geladen is, kan korter
zijn).
*
• Er wordt geladen als de buitentemperatuur laag of hoog is
• Het laden vindt plaats direct na het rijden onder zware belasting of in
extreme hitte
Laat, als in andere situaties de
resterende lading in de tractiebatterij
na voltooiing van het laden beduidend
lager is dan normaal, de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*Als dit gebeurt, zal de resterende lading
sneller afnemen dan normaal, zelfs als
het display met de resterende lading van
de tractiebatterij aangeeft dat de
tractiebatterij volledig geladen is.
Wanneer de hoeveelheid lading die
naar de tractiebatterij wordt gestuurd,
afneemt
Wanneer de lader een laag vermogen
heeft of bediening van de
batterijverwarming, enz. ervoor zorgt
dat er minder laadvermogen naar de
tractiebatterij wordt gestuurd, neemt de
hoeveelheid lading die naar de
tractiebatterij wordt gestuurd mogelijk
af.
De laadtijd kan toenemen
In de volgende situaties kan de laadtijd
langer zijn dan normaal:
• Bij erg hoge of erg lage temperaturen.
• Wanneer de tractiebatterij heet wordt, bijvoorbeeld onmiddellijk na
het rijden onder zware belasting.
• De auto verbruikt veel elektriciteit, bijvoorbeeld wanneer de koplampen
zijn ingeschakeld.
• Bij gebruik van de “Mijn ruimte-modus”. (→Blz. 124)
• Tijdens het laden is de stroom uitgevallen.
• Er is een onderbreking in de stroomvoorziening.
• Er is sprake van een spanningsval bij de externe voedingsbron.
• De lading van de 12V-accu is te laag, bijvoorbeeld omdat er gedurende
langere tijd niet met de auto is
gereden.
• Wanneer de bovenste limiet van de laadstroom wordt gewijzigd bij de
laadstroominstelling van de auto
(→blz. 105)
2.2 Laden
101
2
EV-systeem
Page 104 of 610

• Als de batterijverwarming in werkingis. (→Blz. 97)
• Als de “Battery Cooler” (batterijkoeler) in werking is geweest
vóór het laden. (→Blz. 97)
• Als de stekker warmte genereert door een losse aansluiting, enz.
• Als de voeding van de lader wordt gewijzigd.
• Als geregeld en herhaaldelijk gebruik wordt gemaakt van DC-laden.
• Bij het selecteren van een andere instelling dan MAX voor “DC charging
power” (DC-laadvermogen).
• Als de temperatuur van de laadgerelateerde onderdelen te hoog
is.
Elektriciteit voor laden
Deze auto kan worden geladen tot
maximaal ongeveer 7 kW.
Afhankelijk van de gebruikte lader of de
AC-laadkabel wordt de elektriciteit voor
laden mogelijk beperkt.
2.2.8 Procedure voor AC-laden
In dit hoofdstuk wordt de procedure
behandeld voor het laden van de
tractiebatterij met een AC-laadkabel.
Volg bij het laden via een AC-lader de
gebruiksinstructies van de AC-lader.
Controleer voor het laden of “Nu
opladen” aangezet is als er een
laadschema is geregistreerd. (→Blz. 119,
blz. 123)
OPMERKING
Bij gebruik van de AC-laadkabel en
bijbehorende onderdelen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
schade aan de AC-laadkabel en
bijbehorende onderdelen te voorkomen.
• Als het laden wordt onderbroken of afgebroken, verwijder dan de
laadstekker voordat u de stekker
verwijdert.
• Controleer bij het verwijderen van de AC-laadkabel of de laadstekker
ontgrendeld is.
• Trek niet met kracht aan de afdekkap van de laadstekker en de kap van het
AC-laadcontact.
• Stel de laadstekker tijdens het laden niet bloot aan trillingen. Hierdoor zou
het laden onderbroken kunnen
worden.
• Steek niets anders in het AC-laadcontact dan de laadstekker.
• Houd de stekker goed vast bij het huis tijdens het in de contactdoos steken
en uit de contactdoos verwijderen van
de stekker.
• Beschadig de kap van het AC-laadcontact niet met een scherp
voorwerp.
• Trek niet met kracht aan de AC-laadkabel als deze ergens klem zit
of in de knoop zit. Als de kabel in de
knoop zit, haal hem dan uit de knoop
alvorens hem te gebruiken.
AC-laadcontact
Haal het AC-laadcontact niet uit elkaar
en modificeer of repareer het niet. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het AC-laadcontact
gerepareerd moet worden.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
→Blz. 99
2.2 Laden
102
Page 105 of 610

Voor en tijdens het laden1. Leg de AC-laadkabel klaar. ( →Blz. 81)
2. Steek de AC-laadkabel in de contactdoos van de externe
voedingsbron.
Houd de stekker goed vast en steek
hem stevig in de contactdoos.
Als de contactdoos via een schakelaar
is verbonden met het lichtnet, zet de
schakelaar dan aan.
Hang het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
met bijvoorbeeld een snoer aan een
haak of iets dergelijks wanneer de
contactdoos en de stekker worden
belast als gevolg van de
installatiehoogte van de contactdoos.
Het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan worden opgehangen met behulp
van de opening aan de achterkant.
Bevestig het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
niet aan de wand met schroeven. 3. Ontgrendel de portieren en open de
klep van de laadaansluiting.
(→Blz. 78)
De verlichting van het laadcontact
Agaat branden.
4. Open de afdekkap van het AC-laadcontact.
5. Verwijder de kap van de laadstekker en zet hem vast op de kabel.
2.2 Laden
103
2
EV-systeem
Page 106 of 610

6. Houd de laadstekker goed vast ensteek hem stevig en volledig in het
AC-laadcontact.
Zorg er bij het aansluiten van de
laadstekker op het AC-laadcontact
voor dat de identificatiesymbolen
hetzelfde zijn.
Als de laadstekker rechtstandig zo ver
mogelijk in de aansluiting wordt
gestoken, wordt hij automatisch
vergrendeld.
Controleer of de laadindicator gaat
branden. Als de laadindicator niet
gaat branden, is de laadstekker niet
vergrendeld.
*
*
Als de laadstekker niet goed naar
binnen gestoken is, zal de
vergrendelingsprocedure een paar
keer worden uitgevoerd.
7. Controleer of de laadindicator van de laadaansluiting brandt.
Als de laadindicator niet gaat branden
wanneer de laadstekker wordt
aangesloten, wordt het laden niet
gestart. (→Blz. 81) Als de laadindicator knippert, is het
laadschema geregistreerd.
(→Blz. 105)
Als de laadstekker niet vergrendeld is,
wordt het laden niet gestart.
Afhankelijk van het type lader bij het
openbare laadstation wordt de
laadstekker echter niet vergrendeld
als de procedure voor het starten van
het laden niet wordt uitgevoerd.
Als het waarschuwingslampje storing
van het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
tijdens het laden knippert, raadpleeg
dan blz. 86 en volg de juiste
procedure.
De laadindicator dooft zodra het
laden is voltooid.
De laadindicator dooft ook als het
laden om de een of andere reden
wordt onderbroken voordat het laden
is voltooid. Zie in dat geval blz. 131.
Bij het aansluiten van de
AC-laadstekker
Als het portier wordt geopend of het
contact AAN wordt gezet terwijl de
AC-laadstekker is aangesloten, gaat de
indicator van de laadkabel branden om u
te informeren dat de AC-laadstekker is
aangesloten.
2.2 Laden
104
Page 107 of 610

Als de laadindicator van de
laadaansluiting knippert na het
aansluiten van de AC-laadkabel
Er is een laadschema (→blz. 115)
geregistreerd en het laden kan niet
worden uitgevoerd. Om het laden middels
het laadschema uit te schakelen en te
beginnen met laden moet een van de
onderstaande procedures worden
uitgevoerd.
• Zet “Nu opladen” aan (→blz. 119,blz. 123)
• Verwijder de laadstekker en sluit hem direct weer aan terwijl de
laadindicator knippert.
Als de laadstekker niet in het
AC-laadcontact kan worden gestoken
→Blz. 92
Veiligheidsfunctie
Het laden wordt niet gestart als de
laadstekker niet vergrendeld is.
Als de laadindicator niet gaat branden
nadat de laadstekker aangesloten is,
verwijder dan de stekker en sluit hem
opnieuw aan. Controleer of de
laadindicator van de laadaansluiting nu
wel brandt.
De laadtijd kan toenemen
→Blz. 101 Laden bij een openbaar laadstation
met autorisatiefunctie
Als tijdens het laden een portier wordt
ontgrendeld, wordt de laadstekker
ontgrendeld en wordt het laden
onderbroken.
In dat geval wordt de autorisatie van het
laadstation geannuleerd en kan het
laden mogelijk niet weer worden
gestart. Sluit de laadstekker weer aan en
voer de autorisatie voor het laadstation
uit.
Als de stroomonderbreker in werking
treedt tijdens het laden
De bovenste limiet van de laadstroom
kan worden gewijzigd op het
multi-informatiedisplay of het scherm
van het multimediasysteem.
• Instellingen uitvoeren op het
multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Settings” (laadinstellingen) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Settings”
(laadinstellingen) wordt
weergegeven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Current” (laadstroom) te selecteren
en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Current”
(laadstroom) wordt weergegeven.
2.2 Laden
105
2
EV-systeem
Page 108 of 610

5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “16A” of
“8A” te selecteren en druk vervolgens
op
.
• Instellingen uitvoeren op het scherm van het multimediasysteem
1. Selecteer
.
2. Selecteer “Vehicle customize” (voertuig aanpassen).
3. Selecteer “Charging” (laden).
4. Selecteer “Charging current” (laadstroom).
5. Selecteer “16A” of “8A”.
De maximale laadstroom is beperkt tot
minder dan of gelijk aan de geselecteerde
stroom.
*
Als de stroomonderbreker nog steeds in
werking treedt tijdens het laden, ook al is
de bovenste limiet van de laadstroom
gewijzigd, controleer dan of de
aangesloten voedingsbron voldoet aan
de voorgeschreven laadcondities.
(→Blz. 94)
*Het begrenzen van de laadstroom
verlengt de laadtijd.
Wijzigen van de instellingen voor
“Charging Limit” (laadlimiet)
De bovenste limiet van de laadcapaciteit
kan worden gewijzigd op het
multi-informatiedisplay of het scherm
van het multimediasysteem.
De geselecteerde bovenste limiet geldt
voor zowel AC-laden als DC-laden.
• Instellingen uitvoeren op het multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt. 3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Settings” (laadinstellingen) te
selecteren en druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Settings”
(laadinstellingen) wordt
weergegeven.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om “Charging
Limit” (laadlimiet) te selecteren en
druk vervolgens op
.
Het scherm “Charging Limit”
(laadlimiet) wordt weergegeven.
5. Selecteer “Full” (volledig), “90%”, “80%”, “70%”, “60%” of “50%” en
druk vervolgens op
.
• Instellingen uitvoeren op het scherm van het multimediasysteem
1. Selecteer
.
2. Selecteer “Vehicle customize” (voertuig aanpassen).
3. Selecteer “Charging” (laden).
4. Selecteer “Charging limit” (laadlimiet).
5. Selecteer “Full” (volledig), “90%”, “80%”, “70%”, “60%” of “50%”.
Als de instelling wordt gewijzigd tijdens
DC-laden, wordt het laden mogelijk
onderbroken door werking van de
DC-laadtimer en kan de tractiebatterij
niet volledig geladen worden.
Beschermingsfunctie tegen
oververhitting AC-laadcontact
Door de plaatsing van een thermosensor
in het AC-laadcontact wordt voorkomen
dat onderdelen smelten wanneer de
temperatuur stijgt ten gevolge van
verontreinigingen in de laadstekker.
Als een bepaalde temperatuurstijging
wordt gesignaleerd, stopt het laden
onmiddellijk.
Hierna wordt er, terwijl het contact UIT
staat, een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay (→blz. 136)
2.2 Laden
106
Page 109 of 610

WAARSCHUWING!
Tijdens laden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Sluit de laadkabel aan op eenvoedingsbron die geschikt is voor het
laden. (→Blz. 94)
• Controleer of de AC-laadkabel, de stekker en de contactdoos vrij zijn
van verontreinigingen.
• Controleer vóór het laden of het AC-laadcontact niet vervormd,
beschadigd of gecorrodeerd is en of
het laadcontact vrij is van
verontreinigingen zoals vuil, sneeuw
en ijs. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat het gedeelte rond de aansluitingen vrij is van vuil en stof
voordat u de laadstekker in de lader
steekt. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat de aansluitingen van het AC-laadcontact niet nat worden.
• Gebruik alleen contactdozen waarin de stekker goed aangesloten kan
worden.
• Bundel de AC-laadkabel niet tijdens het laden en wikkel hem niet op
omdat dit kan leiden tot
oververhitting.
• Raak de aansluitingen van de laadstekker en het AC-laadcontact
niet aan met scherpe metalen
voorwerpen (naalden, enz.) of de
hand en veroorzaak geen kortsluiting
met vreemde voorwerpen.
• Als het laden buiten plaatsvindt, controleer dan of de contactdoos
waterdicht is en voor gebruik
buitenshuis geschikt is.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Zorg ervoor dat de waterdichte kap
van de contactdoos helemaal
gesloten kan worden. Als de
waterdichte kap van de contactdoos
niet gesloten kan worden, plaats dan
een waterdichte kap die wel gesloten
kan worden.
• Volg de aanwijzingen van de lader om te stoppen met laden bij het
laadstation.
• Als u tijdens het laden hitte, rook, geuren, geluiden of andere
afwijkingen constateert, stop dan
onmiddellijk met laden.
• Steek de stekker niet in de contactdoos als die is
ondergedompeld in water of sneeuw.
• Sluit de stekker niet aan en neem hem niet los als u handen nat zijn
tijdens het laden terwijl het regent of
sneeuwt. Zorg dat de stekker en de
contactdoos niet nat worden.
• Laad de auto niet tijdens onweer.
• Zorg ervoor dat de AC-laadkabel niet klem komt te zitten tussen een
portier of de achterklep.
• Zorg ervoor dat de AC-laadkabel, de stekker, de laadstekker en het CCID
(Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet onder een wiel
zitten.
• Steek de stekker goed in de contactdoos.
• Gebruik geen verlengkabel of verloopstekker.
• Sluit de motorkap voordat u het laadsysteem gebruikt.
De koelventilator kan plotseling gaan
draaien. Als u bewegende delen zoals
de ventilator aanraakt of erbij in de
buurt komt, kunnen uw handen of
kleren (met name een stropdas of
sjaal) vast komen te zitten, hetgeen
tot ernstig letsel kan leiden.
2.2 Laden
107
2
EV-systeem
Page 110 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer, nadat u de laadkabel hebtaangesloten, of deze niet ergens
omheen gewikkeld is.
• Als het controlelampje Power op het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet gaat branden
nadat de AC-laadkabel in het
laadcontact is gestoken, haal hem er
dan onmiddellijk uit.
Als het waarschuwingslampje storing
van het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
tijdens het laden gaat branden of
knipperen
Er kan een lekspanning zijn in het
voedingscircuit of er kan een storing
aanwezig zijn in de AC-laadkabel of het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem).
Zie blz. 85 en volg de
correctieprocedure. Als het
waarschuwingslampje storing niet
uitgaat na het uitvoeren van de
correctieprocedure, stop dan
onmiddellijk met laden, verwijder de
AC-laadkabel en neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Doorgaan met
het laden van de auto kan leiden tot
onvoorziene ongevallen of ernstig
letsel.
Ingebouwde tractiebatterijlader
De ingebouwde tractiebatterijlader
bevindt zich in het
elektromotorcompartiment. Neem de
volgende voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de ingebouwde
tractiebatterijlader in acht. Het niet in
acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel, zoals verbrandingen en
elektrische schokken, tot gevolg
hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De ingebouwde tractiebatterijlader is heet tijdens het laden. Raak de
ingebouwde tractiebatterijlader niet
aan omdat u hierdoor brandwonden
kunt oplopen.
• Haal de ingebouwde tractiebatterijlader niet uit elkaar en
repareer of modificeer hem niet.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
ingebouwde tractiebatterijlader
gerepareerd moet worden.
OPMERKING
Tijdens laden
Steek de stekker niet in het
AC-laadcontact. Het AC-laadcontact kan
beschadigd raken.
Gebruik van generatoren
Gebruik geen generatoren als
voedingsbron voor het laden. Deze
laden mogelijk instabiel of met een te
lage spanning, waardoor de
laadprocedure mogelijk wordt gestopt.
Geschikt temperatuurgebied
• Laad niet wanneer debuitentemperatuur lager is dan -30°C
omdat het laden dan waarschijnlijk
langer duurt.
• Laat de auto of de AC-laadkabel niet achter in gebieden waar de
buitentemperatuur lager is dan -40°C.
Laadstation
Als gevolg van de omgeving waarin de
laadinstallatie aanwezig is, kan het laden
instabiel worden door ruis en kan de
spanning te laag worden, waardoor de
laadprocedure mogelijk stopt.
Na het laden 1. Ontgrendel de portieren om de laadstekker te ontgrendelen.
(→Blz. 92)
2.2 Laden
108