CITROEN C-ELYSÉE 2017 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2017, Model line: C-ELYSÉE, Model: CITROEN C-ELYSÉE 2017Pages: 306, PDF Size: 9.41 MB
Page 141 of 306

139
Trekken van een aanhanger
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door
CITROËN geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het
CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het
CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant
worden uitgevoerd. Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
voor het trekken van
een aanhanger.
Neem de maximaal toegestane
trekgewichten in acht die staan vermeld
op het kentekenbewijs of in de technische
gegevens van uw auto.
Sneeuwscherm(en)
(Volgens land van bestemming.)
Afneembaar scherm dat een opeenhoping van
sneeuw bij de koelventilator van de radiateur
moet voorkomen.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
voorzien van één of twee schermen.
Monteren
F Breng het sneeuwscherm aan op de vo o r b u m p e r.
F
Z
et het scherm vast door de
bevestigingsclips op de omtrek één voor
één aan te drukken.
Verwijderen
F Wip met een schroevendraaier de bevestigingsclips één voor één los.
Vergeet niet het sneeuwscherm (of de
sneeuwschermen) te verwijderen bij:
-
e
en buitentemperatuur hoger dan
10
°C,
-
h
et trekken van een aanhanger,
-
e
en snelheid hoger dan 120 km/h.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
7
Praktische informatie
Page 142 of 306

140
Onderhoudstips
In het garantie- en onderhoudsboekje van
uw auto vindt u de algemene adviezen met
betrekking tot het onderhoud van uw auto.
Allesdragers
Gebruik uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd
raakt uitsluitend voor uw auto goedgekeurde
allesdragers.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op de rand van het dak.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoor waarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.Maximaal toegestane daklast op de
allesdragers: 75 kg
.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
de rijsnelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de verankeringspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving
met betrekking tot het vervoeren van
voor werpen die langer zijn dan de auto.
Praktische informatie
Page 143 of 306

141
Onder de motorkap
Openen
Open de motorkap niet als het stormt.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden).
F
T
rek de hendel aan de onderzijde van het
dashboard naar u toe. F
D
uw de veiligheidshaak naar links en til de
motorkap op.
F N eem de motorkapsteun uit de houder.
F B evestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.
7
Praktische informatie
Page 144 of 306

142
Motoren
Benzine
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok en de olievuldop is
afhankelijk van de motoruitvoering.Gebruik nooit een hogedrukreiniger
voor het reinigen van de motorruimte om
beschadiging van het elektrische systeem
te voorkomen.
Diesel
De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok, de olievuldop en
de handopvoerpomp is afhankelijk van de motoruitvoering.1
Reservoir ruitensproeiervloeistof.
2 Koelvloeistofreservoir.
3 Luchtfilter.
4 Remvloeistofreservoir.
5 Accu.
6 Zekeringkast.
7 Oliepeilstok.
8 Vuldop motorolie.
9 Handopvoerpomp (diesel).
Praktische informatie
Page 145 of 306

143
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Niveaus controleren
Motorolieniveau
Om een betrouwbare meting te garanderen moet de auto op een vlakke ondergrond staan en moet de motor ten minste 30 minuten niet hebben gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet
bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke
5.000
km het olieniveau te controleren en,
indien nodig, olie bij te vullen. Dit niveau kan worden gecontroleerd
met de oliepeilstok onder de
motorkap. Bekijk de afbeelding van
de motorruimte voor de locatie van
de peilstok.
Controle met de peilstok
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over en in het bijzonder de
plaats van de oliepeilstok.
F
T
rek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in
de schacht en trek hem er weer uit om
het oliepeil te controleren: het oliepeil is
correct als het tussen de merktekens A
en B ligt. Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, star t dan de
motor niet
.
-
A
ls het oliepeil boven het
merkteken MAXI (A) ligt
(kans op motorschade),
neem dan contact op met
het
CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde
werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager
is dan het merkteken
MINI (B), vul dan altijd
motorolie bij.
7
Praktische informatie
Page 146 of 306

144
Motorolie bijvullen
Eigenschappen van de olie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Bekijk de afbeelding van de motorruimte voor
de locatie van de olievuldop van uw auto.
F
D
raai de dop van de vulopening.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
D
raai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Olie ver versen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, nooit additieven in de motorolie.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MA X" te bevinden.
Controleer indien dit niet het geval
is of de remblokken van uw auto zijn
versleten.
Vloeistof ver versen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
vloeistof.
Praktische informatie
Page 147 of 306

145
Koelvloeistofniveau
De motor moet koud zijn als u het niveau controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van uw auto kan door een te
laag koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo
dicht mogelijk bij het merkteken "MA X" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als het niveau zich dicht bij of onder
het merkteken "MINI" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.Controleer het koelvloeistofniveau
regelmatig.
Het is normaal dat tussen
twee onderhoudsbeurten door
koelvloeistof moet worden bijgevuld.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
vloeistof.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voor werpen en kleding
uit de buur t van de ventilator.
Niveau
ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen,
wordt het (bij)vullen van het reservoir met water
afgeraden.
Gebruik onder winterse omstandigheden
vloeistof op ethanol- of methanolbasis.
Niveau brandstofadditief
(dieselmotor met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door het verklikkerlampje Service in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het
display (afhankelijk van de uitvoering).
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het
CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
7
Praktische informatie
Page 148 of 306

146
Zicht
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft
op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende
rubriek voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupoolklemmen goed vastzitten
(bij uitvoeringen zonder snelsluiting
voor de accupoolklemmen) en of de
aansluitingen schoon zijn.
Luchtfilter en interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daar toe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden ver vangen .
Een verstopt interieur filter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Laat de filters periodiek
vervangen volgens de in het
onderhoudsschema van de fabrikant
aangegeven intervallen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Roetfilter (Diesel)
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60
km/h rijden tot het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het minimale brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de rubriek "Niveau brandstofadditief".
of Als het roetfilter vervuild begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het permanent branden
van dit lampje in combinatie met
een waarschuwingsmelding op
het display (afhankelijk van de
uitvoering).
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt
een brandlucht ruiken; dit is volkomen
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt
gereden of de motor langdurig stationair
draait, kan bij gasgeven soms waterdamp
uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed
op de prestaties en heeft geen gevolgen
voor het milieu.
Praktische informatie
Page 149 of 306

147
Handgeschakelde versnellingsbak
De elektronisch gestuurde
versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De elektronisch gestuurde
versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het interval van de
niveaucontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval
van de niveaucontrole.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Slijtage remschijven
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik uitsluitend door
CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt
CITROËN specifieke
producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
7
Praktische informatie
Page 150 of 306

148
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de motoren en in het
bijzonder de plaats van de onderdelen onder
de motorkap.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging .
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig
dan uw startpoging en herhaal de
procedure.HDi 92-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
O
pen de motorkap.
F
B
edien de handopvoerpomp totdat u
weerstand voelt (de eerste keer indrukken
kan zwaar zijn).
F
B
edien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
F
A
ls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F
S
luit de motorkap.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F
Z
et het contact aan (zonder de motor te
st a r te n).
F
W
acht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F
H
erhaal de handelingen 10 keer.
F
B
edien de startmotor om de motor te
starten.
Storingen verhelpen