CITROEN C-ELYSÉE 2017 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2017, Model line: C-ELYSÉE, Model: CITROEN C-ELYSÉE 2017Pages: 306, PDF Size: 9.41 MB
Page 101 of 306

99
Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A
t /m G ).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep
0)
Tot ca.
6
maandenTot 10 kg (groep 0)
Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* rug in de rijrichting rug in de
rijrichting "Met het gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Universele en semi-universele ISOFIX-
kinderzitjes geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter X
IL- SU IL- SU IUF
IL- SU
*
R
eiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
5
Veiligheid
Page 102 of 306

100
I UF:Zitplaats geschikt voor de
bevestiging met behulp van de
Top Tether van een universeel
gehomologeerd ISOFIX -kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting .
IL- SU: Zitplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-
universeel gehomologeerd ISOFIX -
kinderzitje:
-
m
et de rug in de rijrichting,
bevestigd met behulp van een
Top Tether of een steun,
-
m
et het gezicht in de rijrichting,
voorzien van een steun.
Raadpleeg de rubriek "ISOFIX-
bevestigingen" voor meer informatie
over de bevestiging van de bovenste
riem.
X: Zitplaats die niet geschikt is voor
het bevestigen van een ISOFIX-
kinderzitje in de aangegeven maat.
Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.
Vergrendelen Ontgrendelen
F Draai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel:
-
N
aar rechts bij het linker achterportier.
-
N
aar links bij het rechter achterportier. F
D
raai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel:
-
N
aar links bij het linker achterportier.
-
N
aar rechts bij het rechter achterportier.
Veiligheid
Page 103 of 306

101
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Brandgevaar!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg
warm en blijft ook na het afzetten van
de motor nog enige tijd warm. Parkeer
daarom uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (gras,
afgevallen blad, enz.) in contact kan
komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit;
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/u;
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het
CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 104 of 306

102
Starten – afzetten van de motor
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die
over een specifieke code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak. of Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-
netwerk.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop) : sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
-
stand 2 (Contact) : stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
-
stand 3 (Star ten) .
Contact aanzetten
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Hang geen zware voor werpen aan de sleutel
of de afstandsbediening: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voor werpen bij
het activeren van de airbag vóór ernstige
verwondingen veroorzaken.
Rijden
Page 105 of 306

103
Starten van de motor
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F
Z
et bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand en trap vervolgens het
koppelingspedaal volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie, selecteer dan de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak,
selecteer dan de stand P en trap
vervolgens het rempedaal stevig in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuur wiel en aan de contactsleutel
te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan
het stuur wiel draaien om de wielen vrij te
krijgen (bijvoorbeeld als de wielen naar
het trottoir zijn gestuurd). F
A
uto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Zet, zodra dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel is gedoofd,
de sleutel in de stand 3 om de
startmotor te activeren; geef daarbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
Onder winterse omstandigheden kan
het verklikkerlampje langer blijven
branden. Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact uit. Wacht enkele minuten
voordat u de motor weer probeert te starten.
Als na enkele startpogingen de motor nog
steeds niet is aangeslagen, probeer dan niet
langer de motor te starten: de startmotor en
de motor zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het
CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde temperaturen
niet stationair warmdraaien, maar rijd zo
snel mogelijk weg zonder de motor veel
toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder zeer koude omstandigheden
(temperaturen onder -23
°C) voordat u
wegrijdt de motor gedurende vier minuten
stationair draaien. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie van uw auto.
6
Rijden
Page 106 of 306

104
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.Eco-mode
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de eco-mode.
F
D
raai bij een stationaire motor de sleutel
naar stand 1 .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Zet de voor wielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot. F
C
ontroleer of de parkeerrem
correct is aangetrokken, met
name als de auto op een helling
staat. Na het afzetten van de motor (stand 1- Stop
)
kunt u nog gedurende maximaal dertig minuten
gebruikmaken van een aantal functies, zoals
het audio- en communicatiesysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over
de auto kunnen verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel
mee en vergrendel de auto.
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en vervolgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
Sleutel vergeten
Rijden
Page 107 of 306

105
Parkeerrem
VergrendelenOntgrendelen
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op een
helling de wielen vast tegen het trottoir,
trek de parkeerrem aan, schakel een
versnelling in en zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje
en het verklikkerlampje STOP branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, geeft
dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trap het koppelingspedaal in.
F
B
eweeg de versnellingshendel helemaal
naar rechts en vervolgens naar achteren.
F
T
rek de hendel van de parkeerrem aan om
uw auto stil te zetten.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken:
-
z
et de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand,
-
t
rap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
6
Rijden
Page 108 of 306

106
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
bedieningsmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
-
een handmatige stand om zelf sequentieel
te schakelen met behulp van de
selectiehendel.
Selectiehendel Weergave op het displayStanden van de selectiehendel
N.
Neutraalstand.
R. Achteruit.
1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt
weer als de handbediende stand
wordt geselecteerd.
F
T
rap het rempedaal in als dit
pictogram knippert (bijv.: starten
van de motor).
R.
Achteruit.
F
T
rap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren. N.
Neutraalstand.
F
T
rap het rempedaal in en
selecteer deze stand om de motor
te kunnen starten.
A. Automatisch schakelprogramma.
F
D
uw de selectiehendel naar
achteren om deze stand te
selecteren.
M + / -. Handmatig, sequentieel schakelen.
F
B
eweeg de selectiehendel naar
achteren en vervolgens naar links
om deze stand te selecteren en:
-
b
eweeg de selectiehendel kort
naar voren om op te schakelen,
-
o
f beweeg de selectiehendel
kort naar achteren om terug te
schakelen.
Rijden
Page 109 of 306

107
Starten en wegrijden
F Selecteer de stand N.
F T rap het rempedaal stevig in.
F
S
tart de motor.
Houd bij het starten van de motor altijd het
rempedaal ingetrapt.
Wanneer de motor niet wil starten:
-
W
anneer de aanduiding N knippert
op het instrumentenpaneel, zet de
selectiehendel dan in de stand A en
vervolgens in de stand N .
-
A
ls de melding " Voet op het
rempedaal" wordt weergegeven, trap
het rempedaal dan steviger in.
De aanduiding N wordt
weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
S
electeer de automatische stand (stand
A ), de handmatige stand (stand M ) of de
achteruitversnelling (stand R ). AUTO
en 1, 1 of R worden
weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F
Z
et de parkeerrem vrij.
F
L
aat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint meteen te rijden
(raadpleeg de paragraaf "Kruipfunctie").
F
G
eef gas.
Trap niet gelijktijdig het rempedaal en
het koppelingspedaal in. Dit veroorzaakt
voortijdige slijtage van de koppeling.Kruipfunctie
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...).
Nadat u de selectiehendel in de stand A , M
of R hebt gezet, begint de auto zodra u het
rempedaal loslaat traag te rijden , waarbij de
motor stationair draait.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te warm
is geworden of als de helling te steil is.
6
Rijden
Page 110 of 306

108
Automatisch schakelprogramma
F Selecteer de stand A.
U kunt op elk moment een andere rijstand
selecteren door de selectiehendel te
verplaatsen van de stand A naar de stand
M of andersom.
Selecteer nooit de neutraalstand N als de
auto rijdt. Het instrumentenpaneel geeft
de aanduiding AUTO
en de
ingeschakelde versnelling weer.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
-
o
ptimaal brandstofverbruik,
-
de
rijstijl,
-
h
et profiel van de weg,
-
d
e belading van de auto.
Trap voor een maximale acceleratie,
bijvoorbeeld om een andere auto in te halen,
het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware
punt.
Handbediening
F Selecteer de stand M .
Selecteer nooit de neutraalstand N als de
auto rijdt. U kunt op elk moment een andere rijstand
selecteren door de selectiehendel te
verplaatsen van de stand M naar de stand
A of andersom. De ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op
het instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en het
toerental van de motor dit toestaan.
Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal
niet los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Wanneer u het gaspedaal diep intrapt,
wordt behalve als het toerental dicht bij
het maximumtoerental ligt alleen een
hogere versnelling ingeschakeld als u de
selectiehendel bedient.
Achteruit
Selecteer de achteruitversnelling uitsluitend
als de auto volledig stilstaat en de voet op het
rempedaal wordt gehouden.
F
S
electeer de stand R .
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
Als op lage snelheid de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, knippert het lampje
N en wordt automatisch de neutraalstand
ingeschakeld.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen
de selectiehendel terug in de stand N en
vervolgens in de stand R .
Rijden