YAMAHA GIGGLE50 2009 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: YAMAHA, Model Year: 2009, Model line: GIGGLE50, Model: YAMAHA GIGGLE50 2009Pages: 74, PDF Size: 0.91 MB
Page 31 of 74

4-31
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU15582
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-3
Middenbok• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.6-17
Framebevestigingen• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.-
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.3-3, 3-5 ITEM CONTROLES PAGINA
Page 32 of 74

5-32
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
Starten van de motor
DAUT2251
Starten van de motor
DCA10250
LET OPZie pagina 5-3 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de ma-
chine in gebruik wordt genomen.1. Draai de sleutel naar “ON”.
DCAT1070
LET OPDe waarschuwingslampjes voor motor-
storing en de koelvloeistoftemperatuur
moeten enkele seconden oplichten en
daarna weer uitgaan. Als deze
waarschuwingslampjes niet uitgaan, laat
hun elektrische circuits dan controleren
door een Yamaha dealer.2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken terwijl de voor- of achterrem
wordt bekrachtigd.
LET OP:
Trek voor
een maximale levensduur van de
motor nooit hard op als de motor
koud is!
[DCA11041]
Als de motor niet wil starten, laat dande startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mo-
gelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan
vijf seconden achtereen draaien. Pro-
beer de kickstarter als de motor niet
via de startmotor wil aanslaan.
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15951
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle
bedieningselementen. Als u de werking
van een functie of bedieningselement niet
begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om
uitleg.
DWA10271
WAARSCHUWING
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU45310
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een
hellingshoeksensor, waarbij de motor af-
slaat bij kanteling. Om de motor na een
kanteling weer te starten zet u het contact-
slot eerst op “OFF” en daarna op “ON”. Als
u dat niet doet zal de motor niet starten,
ondanks dat de motor wordt
aangezwengeld als u op de startknop drukt.
Page 33 of 74

5-33
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
Wegrijden
Sneller en langzamer rijden
Remmen
DAU16761
WegrijdenOPMERKING
Laat de motor warmdraaien voordat u weg-
rijdt.1. Houd met uw linkerhand de achter-
remhendel ingedrukt, houd met uw
rechterhand de rechterhandgreep
vast en duw de scooter van de
middenbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en
stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzers aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver-
keer en draai voorzichtig aan de gas-
greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzers uit.
DAU16780
Sneller en langzamer rijdenZAUM00**
(a) (b)
De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Draai de
gasgreep richting (a) om sneller te gaan
rijden. Draai de gasgreep richting (b) om
langzamer te gaan rijden.
DAU16793
Remmen
DWA10300
WAARSCHUWING
● ●● ●
●
Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
● ●● ●
●
Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegen-
bouw en putdeksels worden in natte
toestand zeer glad. U dient deze
obstakels daarom met aangepaste
snelheid te naderen en voorzichtig
te passeren.
● ●● ●
●
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
● ●● ●
●
Rijd langzaam heuvelafwaarts, rem-
men kan tijdens afdalingen soms
lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem ge-
lijktijdig en oefen daarbij geleidelijk
meer druk uit.
Page 34 of 74

5-34
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig
Inrijperiode
DAU16951
0 ~ 150 km (0 ~ 90 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/3 opengedraaid.
Zet de motor steeds af nadat deze een uur
heeft gedraaid en laat deze dan vijf tot tien
minuten lang afkoelen.
Varieer van tijd tot tijd het motortoerental.
Laat de motor niet steeds in één vaste stand
van de gasgreep draaien.150 ~ 500 km (90 ~ 300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/2 opengedraaid.
Gebruik de motor in alle versnellingen,
maar draai het gas nooit helemaal open.
500 ~ 1000 km (300 ~ 600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
3/4 opengedraaid. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden ver-
verst en moet de oliezeef worden
gereinigd.
[DCA10351]
1000 km (600 mi) en verder
Laat de motor niet langdurig volgas
draaien. Varieer zo nu en dan de snelheid.
DCA10270
LET OPAls tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren.
DAU16820
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruikHet brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips
om het brandstofverbruik te verlagen:●
Voer het motor toerental tijdens
accelereren niet te hoog op.
●
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
●
Laat de motor niet langdurig statio-
nair draaien maar zet hem af (bijvoor-
beeld in files, bij stoplichten of bij
spoorwegovergangen).
DAU16830
InrijperiodeDe belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1000 km (600 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit gedurende de eerste 1000 km (600 mi)
niet te zwaar worden belast. De verschil-
lende onderdelen van de motor slijten op
elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen
zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit
langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
Page 35 of 74

5-35
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU15943
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Parkeren
5-4
DAU17213
ParkerenZet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10311
WAARSCHUWING
● ●● ●
●
De motor en het uitlaatsysteem kun-
nen zeer heet worden, parkeer dus
op een plek waar voetgangers of
kinderen niet gemakkelijk met deze
onderdelen in aanraking kunnen
komen en brandwonden kunnen
oplopen.
● ●● ●
●
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan de
machine kantelen met mogelijk
brandstoflekkage en brand tot ge-
volg.
● ●● ●
●
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.
Page 36 of 74

6-36
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-1
DAU17281
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/
bestuurder van de machine is verplicht de
optimale veiligheid te waarborgen. Op de
volgende pagina’s wordt de belangrijkste
informatie met betrekking tot inspecties,
afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het perio-
dieke smeer- en onderhoudsschema moe-
ten worden beschouwd als een algemene
richtlijn onder normale rijcondities. Het is
echter mogelijk dat de intervalperioden
voor onderhoud moeten worden verkort
afhankelijk van het weer, het terrein, de
geografische locatie en individueel ge-
bruik.
DWA10321
WAARSCHUWING
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet bekend bent met
voertuigonderhoud, laat het onderhoud
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DWA15121
WAARSCHUWING
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aangegeven.● ●● ●
●
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
● ●● ●
●
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
den, brand of
koolmonoxidevergiftiging, mogelijk
met de dood tot gevolg. Zie pagina
1-1 voor meer informatie over
koolmonoxide.
DWA10330
WAARSCHUWING
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Wan-
neer deze scooter wordt gebruikt in een
abnormaal stoffige, modderige of voch-
tige omgeving, dient het luchtfilter-
element vaker te worden gereinigd of te
worden vervangen om snelle slijtage van
de motor te voorkomen. Raadpleeg een
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Yamaha dealer voor de juiste
onderhoudsperiodes.
Page 37 of 74

6-37
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU1722A
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-2
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
DAU17715
Periodiek smeer- en onderhoudsschemaOPMERKING● ●● ●
●
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onderhouds-
beurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
●
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000 km (3500 mi).
●
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal
gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE 1000 km
(600 mi)6000 km
(3500 mi)12000 km
(7000 mi)18000 km
(10500 mi)24000 km
(14000 mi)
1
*Brandstofleiding• Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op
scheurtjes of beschadigingen. — — — — —
2 Bougie• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen. — —
• Vervangen. — —
3*Ventielen• Controleer de klepspeling en stel deze af terwijl de
motor koud is. — — — —
4*Luchtfilterelement• Vervangen. — — — — —
5*Voorrem• Controleer de werking en stel de speling van de
remhendel af. — — — — — —
• Vervang de remschoenen. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6*Achterrem• Controleer de werking en stel de speling van de
remhendel af. — — — — — —
• Vervang de remschoenen. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
7*Wielen• Controleer de speling en controleer op beschadigingen. — — — —
8*Banden• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig. — — — — —