CITROEN C5 AIRCROSS 2020 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2020, Model line: C5 AIRCROSS, Model: CITROEN C5 AIRCROSS 2020Pages: 292, PDF Size: 8.72 MB
Page 61 of 292

59
Uit veiligheidsover wegingen moet u de
s piegels zo afstellen dat de dode hoek
minimaal is.
De objecten die u
in de spiegel ziet, zijn
dichterbij dan ze lijken.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.
F
V
anuit het interieur: trek
bij aangezet contact
schakelaar A vanuit de
middelste stand naar
achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van schakelaar A , worden ze niet
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld. Trek hiervoor opnieuw aan
schakelaar A .
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F
V
an binnenuit: trek bij aangezet contact
schakelaar A vanuit de middenstand naar
achteren. Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels bij het vergrendelen of
ontgrendelen van de auto kan worden
uitgeschakeld via het configuratiemenu
van de auto.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Automatisch kantelen van het
glas van de buitenspiegels bij het
achteruitrijden
Het glas van de buitenspiegels kan bij het
achteruit inparkeren automatisch naar de grond
worden gericht.
Zodra bij draaiende motor de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, wordt het spiegelglas naar
de grond gericht.
Ze keren terug naar de oorspronkelijke stand:
-
e
nkele seconden nadat uit de
achteruitversnelling is geschakeld,
-
z
odra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
-
a
ls de motor wordt afgezet.
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via
het tabblad Voertuiginstellingen
in het menu Rijden/Auto van het
touchscreen.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
onder vindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Instellingen
F S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
3
Ergonomie en comfort
Page 62 of 292

60
Achterstoelen
De drie stoelen van de tweede zitrij zijn
onafhankelijk en hebben dezelfde breedte.
De rugleuning van deze stoelen kan worden
neergeklapt om de bagageruimte aan te
passen.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen achter kunnen worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F
b
eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F
d
ruk ver volgens de pallen A in om de
hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem
helemaal omhoog,
F
b
erg de hoofdsteun op.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F s teek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F
d
uw de hoofdsteun omlaag tot aan de
aanslag,
F
d
ruk de pallen A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
In lengterichting verstellen
Het neerklappen en rechtop zetten van de stoelen
mag uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Elke stoel kan afzonderlijk worden versteld.
F
T
rek de beugel omhoog en schuif de stoel in
de gewenste stand.
Er zijn twee standen:
- de hoge stand (gebruiksstand):
F
b
eweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
-
de lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaats onbezet is:
F
d
ruk de pallen A in om de hoofdsteun te
ontgrendelen en duw de hoofdsteun omlaag.
Nadat de rugleuning is neergeklapt, kan
de stoel niet meer worden verschoven.
" Elektrochromatische "
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Ergonomie en comfort
Page 63 of 292

61
Rugleuninghoek
Er zijn meerdere standen beschikbaar.
F
B
eweeg de stoel naar voren.
F
T
rek de riem naar voren en zet ver volgens
de rugleuning in de gewenste stand.
Neerklappen van de rugleuningen
De rugleuningen van de stoelen mogen alleen
worden neergeklapt wanneer de auto stilstaat.
Voorbereidende handelingen:
F z et de hoofdsteunen omlaag,
F
s
chuif indien nodig de voorstoelen naar
voren,
F
z
org er voor dat de rugleuningen
ongehinderd kunnen worden neergeklapt
(verwijder kleding, bagage, enz.),
De rugleuningen in de
oorspronkelijke stand terugzetten
Pak de veiligheidsgordel en houd deze
tijdens de procedure vast alvorens de
rugleuning van de buitenste stoelen in de
normale stand te zetten.
F
c
ontroleer of de buitenste veiligheidsgordels
correct aanliggen langs de stijlen,
of de middelste veiligheidsgordel is
opgeborgen en of de gespen van de drie
veiligheidsgordels correct zijn opgeborgen.
F
T
rek stevig aan riem 1 om de rugleuning te
ontgrendelen.
F
B
eweeg rugleuning 2 naar voren tot hij
horizontaal ligt.
F Zet rugleuning 2 rechtop en druk hem stevig
aan zodat hij wordt vergrendeld.
Let op: als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, komt bij een noodstop of een
aanrijding de veiligheid van de passagiers
ernstig in het geding.
Voor werpen in de bagageruimte kunnen
naar voren worden geslingerd – Kans op
ernstig letsel!
F Controleer of riem 1 voor de ontgrendeling
correct is gepositioneerd.
F
C
ontroleer of de buitenste veiligheidsgordels
niet klem komen te zitten bij het
terugplaatsen van de rugleuning.
Verwarming en ventilatie
Toevoer van buitenlucht
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Bediening
De ver warming en ventilatie kan worden
bediend via het menu " Airconditioning" van
het touchscreen of via het bedieningspaneel
van de middenconsole.
3
Ergonomie en comfort
Page 64 of 292

62
Luchtverdeling6.Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
7. Verstelbare ventilatieroosters met
aanjager, afhankelijk van de uitvoering.
Adviezen
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Afsluitbare en verstelbare buitenste
ventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
Ventilatie- en airconditioningssysteem
gebruiken
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5
tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager of langdurig
gebruik van de recirculatiestand van de
interieurlucht – kans op het beslaan van de
ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam het
passagierscompartiment even te ventileren.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht
in het interieur goed ver verst wordt.
Condensvorming door de airconditioning kan
ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder
de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Ergonomie en comfort
Page 65 of 292

63
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u
een gecombineerd
interieur filter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
F
L
aat de airconditioning controleren
volgens de aanbevelingen in het
garantie- en onderhoudsboekje om het
systeem in per fecte staat te houden.
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit
om een comfortabele temperatuur in het
interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem.Handbediende airconditioning
Druk op de toets van het menu
Airconditioning onder het touchscreen
om de pagina met de bedieningstoetsen
van het systeem weer te geven.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Regeling temperatuur
F Druk op een van de pijlen 6 om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de toets
"omlaag" of "omhoog" van de temperatuur
totdat LO of HI wordt weergegeven.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te
verlagen ( -).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
1.
Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Ontwasemen – ontdooien achterruit
4. Uitschakelen van het systeem.
5. Regeling luchtopbrengst.
6. Regeling temperatuur.
7. Regeling luchtverdeling.
8. Airconditioning aan/uit.
9. Maximale stand van de airconditioning
3
Ergonomie en comfort
Page 66 of 292

64
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling
in het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Maximale stand van de
airconditioning
Het systeem stelt automatisch de temperatuur
in op het laagste comfortniveau, verdeelt de
lucht over de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters en schakelt de maximale
aanjagersnelheid in.
F
D
ruk op toets 9 om de functie in/uit te
schakelen; het lampje van de toets gaat
aan/uit.
Automatisch programma
" zicht "
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/
ontdooien voorruit en voorste zijruiten " voor
meer informatie over toets 1
"Automatisch
progamma Zicht ".
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u
in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
F
D
ruk op toets 8 om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de aanjager
is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u
korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Uitschakelen van het systeem
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan van
de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór het uitschakelen weer
worden gebruikt.
F Druk op toets 4 . Het lampje van de toets
gaat branden en alle andere lampjes van
het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Druk op de toets van het menu
Airconditioning onder het
touchscreen om de pagina met de
bedieningstoetsen van het systeem
weer te geven.
Ergonomie en comfort
Page 67 of 292

65
12 .Voorverwarming/-koeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Soft/
Normal/Fast).
14 . Centrale regeling/gescheiden regeling.
15. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij
draaiende motor, maar de aanjager en
bedieningsfuncties werken ook bij aangezet
contact.
Het inschakelen van de airconditioning,
de temperatuur, de luchtopbrengst en
de luchtverdeling in het interieur worden
automatisch geregeld.
Regeling temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
F
D
ruk op een van de toetsen 6 om de waarde
te verlagen (blauw) of te verhogen (rood).
1.
Automatisch programma "Zicht".
2. Recirculatie van de interieurlucht.
3. Ontwasemen – ontdooien achterruit
4. Uitschakelen van het systeem.
5. Regeling luchtopbrengst.
6. Regeling temperatuur.
7. Regeling luchtverdeling.
8. Airconditioning aan/uit.
9. Maximale stand van de airconditioning
10. Inschakelen van automatisch
comfortprogramma.
11. Toegang tot de secundaire pagina. De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3
te
laten bedragen. Druk voor maximale koeling of ver warming
van de passagiersruimte op de toets
"omlaag" of "omhoog" van de temperatuur
totdat LO of HI
wordt weergegeven.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op toets 10 "AUTO " om de
automatische stand van de airconditioning
in te schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u
hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via toets 11
"OPTIES ".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op toets 13
tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
" Langzaam ": voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien
de aanjagersnelheid beperkt wordt.
3
Ergonomie en comfort
Page 68 of 292

66
"Normaal ": voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
" Snel ": voor een doeltreffende en dynamische
luchttoevoer.
Gebruik de instelling " Normaal" of "Snel " om het
comfort te waarborgen van de passagiers op de
achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft het
lampje van de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd ter wijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem corrigeert automatisch en zo snel
mogelijk het temperatuurverschil.
Automatisch programma
" zicht "
Raadpleeg de rubriek " Ontwasemen/
ontdooien voorruit en voorste zijruiten " voor
meer informatie over toets 1
"Automatisch
progamma Zicht ".
Func tie "Air Quality System "
(AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de
recirculatie van de interieurlucht in als een
bepaalde grenswaarde voor de ver vuiling van
de buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is,
wordt de recirculatie van de interieurlucht
automatisch uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om ver velende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen door
de secundaire pagina te openen met toets
11
"OPTIES " en ver volgens op toets 15
te
drukken.
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
-
r
egeling luchtopbrengst, toets 5 ,
-
r
egeling luchtverdeling, toets 7 ,
Zodra u
een instelling wijzigt, gaat het lampje
van toets 10
"AUTO " uit.
F
D
ruk nogmaals op toets 10
om het
automatische comfortprogramma weer in te
schakelen.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op een van de toetsen 5 om de
aanjagersnelheid te verhogen ( +) of te
verlagen ( -).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk opgevuld als de
aanjagersnelheid toeneemt.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt " OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de ruiten
beslaan en de luchtkwaliteit vermindert.
Ergonomie en comfort
Page 69 of 292

67
Regeling luchtverdeling
Met de drie toetsen 7 kunt u de luchtverdeling
in het interieur instellen.
Voorruit en zijruiten.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimten.
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen 7
gedoofd.
Airconditioning aan/uit.
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
-
d
e temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
-
i
n de winter, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
F
D
ruk op toets 8 om de airconditioning in of
uit te schakelen. Als het lampje brandt, is de airconditioning
ingeschakeld.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt
u korte tijd de recirculatiestand gebruiken.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning
kan negatieve effecten hebben (vocht,
condens).
Centrale regeling/gescheiden regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u
kunt openen via toets 11
"OPTIES ".
F
D
ruk op toets 14
om de functie "MONO"
(centrale regeling) in te schakelen; de functie
krijgt de status " ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn zijde bedient (functie gescheiden regeling).
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het
v entilatiesysteem gebruiken om de
luchtopbrengst 5
en de luchtverdeling 7 in
het interieur te regelen afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op toets 4 .
Het lampje van de toets gaat branden en alle
andere lampjes van het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem
zijn nu uitgeschakeld.
Door de aanjagersnelheid 5
in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd. Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten
en om sneller de gewenste temperatuur in het
interieur te bereiken.
F
D
ruk op deze toets om de functie
in/uit te schakelen (bevestigd
door branden/doven van het
verklikkerlampje).
Het systeem wordt automatisch
geactiveerd wanneer de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
3
Ergonomie en comfort
Page 70 of 292

68
Ontwasemen – ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Automatisch programma
"zicht "
Selecteer dit programma om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
F
D
ruk op deze toets om de functie
in of uit te schakelen.
Als het lampje brandt, is de functie
ingeschakeld.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "zicht" wordt uitgeschakeld.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-stand niet
beschikbaar is. Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u
wegrijdt.
Anders kan de werking van de systemen
die verbonden zijn met de camera negatief
worden beïnvloed.
Voorruitverwarming
Bij koud weer ver warmt deze functie de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte
langs de voorruitstijlen.
Zonder dat u
daar voor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie er voor dat de ruitenwisserbladen
sneller loskomen van de voorruit als ze
zijn vastgevroren en helpt de functie een
opeenhoping van sneeuw door de werking van
de ruitenwissers te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op deze toets om de functie in/uit te schakelen (bevestigd
door het branden/doven van het lampje).
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0°C. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld als de motor
wordt afgezet.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Aan/uit
F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te
ontwasemen/ontdooien (bevestigd
door het branden/doven van het
verklikkerlampje).
De achterruitver warming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Ergonomie en comfort