FIAT FULLBACK 2017 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: FIAT, Model Year: 2017, Model line: FULLBACK, Model: FIAT FULLBACK 2017Pages: 332, PDF Size: 10.46 MB
Page 51 of 332

Type 2
Opmerking De spiegelverwarming kan
automatisch worden ingeschakeld.
Wendt u voor nadere informatie tot het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
56)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend. Bovendien is het spiegelglas
van de onderste spiegel bolvormig,
waardoor het gezichtsveld wordt vergroot.
Hierdoor lijkt de omvang van de
weerspiegelde objecten kleiner en ontstaat
de indruk dat deze objecten zich op grotere
afstand bevinden dan werkelijk het geval is.
57)Probeer de achteruitkijkspiegels niet te
verstellen tijdens het rijden. Dit kan
gevaarlijk zijn. Verstel de spiegels altijd
voordat u gaat rijden.58)Uw voertuig is uitgerust met bolle
spiegels. Vergeet niet dat de objecten die u
in de spiegel ziet, kleiner en verder weg
lijken dan met een normale platte spiegel.
Gebruik deze spiegel niet om de afstand
tussen naderende voertuigen in te
schatten, als u van rijstrook verandert.
59)Bestuur het voertuig niet met
ingeklapte spiegels. Het gebrek aan zicht
naar achteren dat normaal gesproken door
de spiegels wordt geboden, kan leiden tot
ongevallen.
BELANGRIJK
20)De spiegels kunnen met de hand
worden in- of uitgeklapt. Als de spiegel
echter met de spiegelschakelaar is
ingeklapt, moet de spiegel ook weer met de
schakelaar worden uitgeklapt, en niet met
de hand. Als u de spiegel met de
schakelaar inklapt en vervolgens met de
hand weer uitklapt, klikt de spiegel niet naar
behoren op zijn plaats vast. Daardoor zou
de spiegel tijdens het rijden door wind of
trillingen kunnen bewegen en het zicht naar
achteren kunnen belemmeren.
BUITENVERLICHTING
COMBINATIESCHAKELAAR
KOPLAMPEN EN
DIMLICHT
Koplampen
Opmerking Laat de lampen niet
langdurig branden als de motor is
afgezet (niet draait). Hierdoor kan de
accu leeglopen.
Opmerking Als het regent of als het
voertuig is gewassen, raakt de
binnenkant van de lens soms beslagen;
dit duidt niet op een slechte werking.
Als de lamp wordt ingeschakeld,
verdwijnt de condensatie door de
warmte. Als zich echter water in de
lamp verzamelt, raden we u aan de
lamp te laten nakijken.
Type 1
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.
72AA0110220
73AA0061221
49
Page 52 of 332

OFF— alle lampen zijn uit
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Type 2
Draai de schakelaar om de lampen aan
te zetten.
OFF— alle lampen zijn uit
AUTO— als de contactschakelaar of
de bedieningsmodus op "ON" staat,
gaan koplampen, positielichten,
achterlampen, kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting
automatisch aan en uit, naargelang de
lichtomstandigheden buiten. Alle
lampen gaan automatisch uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
— positielichten, achterlampen,
kentekenplaat- en
instrumentenpaneelverlichting zijn aan
— koplampen en andere lampen
gaan aan
Opmerking De gevoeligheid van de
automatische in-/uitschakeling kan
worden aangepast. Neem voor meer
informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Opmerking Als de mistkoplampen
(indien aanwezig) aangaan als dat nodig
is, omdat de schakelaar in de stand
"AUTO" staat, gaan de lampen ook
automatisch weer uit als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet.
Opmerking Als de koplampen zijn
uitgeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus in de stand "ON",
gaan de mistkoplampen (indien
aanwezig) en de mistachterlichten
(indien aanwezig) ook uit. Als de
koplampen daarna weer worden
ingeschakeld door de automatische
in-/uitschakeling, worden de
mistkoplampen ook ingeschakeld maar
blijven de mistachterlichten
uitgeschakeld. Als u het mistachterlicht
weer wilt inschakelen, dient u de
schakelaar opnieuw te bedienen.Opmerking Dek de sensor (A) voor de
automatische in-/uitschakeling niet af
door een sticker of label op de voorruit
te plakken.
Opmerking Bedien de schakelaar
handmatig en laat uw voertuig nakijken,
als de schakelaar in de stand "AUTO"
staat, maar de lampen niet aan- of
uitgaan.
74AA0071497
75AJZ101023
50
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 53 of 332

Automatische uitschakeling lampen
(koplampen, mistlampen, enz.)
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier wordt geopend.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.
Als de volgende handeling wordt
verricht terwijl de lampschakelaar in de
stand
staat, worden de lampen
automatisch uitgeschakeld als het
bestuurdersportier vervolgens
gedurende ongeveer drie minuten dicht
blijft. [Behalve voor voertuigen uitgerust
met het Keyless Operation-systeem] De
contactschakelaar wordt naar de stand
"LOCK" of "ACC" gedraaid of de sleutel
wordt uit het contactslot genomen.
[Voor voertuigen uitgerust met het
Keyless Operation-systeem] De
bedieningsmodus wordt op "OFF" of
"ACC" gezet.Opmerking De automatische
uitschakeling van de lampen kan ook
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
Lampbewakingszoemer
Als de volgende handeling wordt
verricht, gaat een zoemer af om de
bestuurder eraan te herinneren dat de
lampen moeten worden uitgeschakeld.
[Behalve voor voertuigen uitgerust met
het Keyless Operation-systeem]
Als het bestuurdersportier wordt
geopend als de sleutel in de stand
"LOCK" of "ACC" staat of uit het
contactslot wordt verwijderd, terwijl de
lampen aan zijn. [Voor voertuigen
uitgerust met het Keyless
Operation-systeem] Als het
bestuurdersportier wordt geopend als
de bedieningsmodus op "ACC" of
"OFF" staat, terwijl de lampen aan zijn.
In beide gevallen stopt de zoemer
automatisch als de automatische
uitschakelfunctie wordt geactiveerd, de
lampschakelaar uit wordt gezet of het
portier wordt gesloten.
Dagrijlichten
De dagrijlichten gaan aan als de motor
draait, de lampschakelaar in de stand
"OFF" of "AUTO" staat en de
achterlampen uit zijn.
60) 61)
Dimlicht (overschakeling
grootlicht/dimlicht)
Als de lampschakelaar in de stand
staat, schakelen de koplampen
iedere keer als hendel (A) volledig naar
achteren wordt getrokken, over van
grootlicht naar dimlicht (of van dimlicht
naar grootlicht). Zolang het grootlicht is
ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel ook.
Knipperen met grootlicht
Het grootlicht gaat even aan als
zachtjes aan de hendel (B) wordt
getrokken en gaat weer uit als de
hendel wordt losgelaten. Zolang het
grootlicht is ingeschakeld, brandt het
indicatielampje voor grootlicht op het
instrumentenpaneel.
Opmerking Het grootlicht kan ook
tijdelijk ingeschakeld worden als de
lampschakelaar op "OFF" staat.
76AA0061218
51
Page 54 of 332

Opmerking Als u de lampen uitschakelt
terwijl de koplampen op grootlicht
staan, schakelen de koplampen
automatisch terug naar dimlicht, als de
lampschakelaar weer in de stand
wordt gezet.
NIVELLERINGS-
KOPLAMPEN
(indien aanwezig)
62)
De hoek van de koplampen varieert
afhankelijk van de belading van het
voertuig. De nivelleringsschakelaar van
de koplampen kan worden gebruikt om
de verlichtingsafstand van de
koplampen aan te passen (als het
dimlicht aan is), zodat de koplampen de
bestuurders van naderende voertuigen
niet afleiden. Zet de schakelaar (onder
verwijzing naar de volgende tabel) op
de juiste stand, afgestemd op het
aantal passagiers en de belading van
het voertuig.Opmerking Zet de draaischakelaar voor
de afstelling van de koplampen eerst op
"0" (de hoogste stand).
Toestand voertuig — enkele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 2 — bestuurder en
volledige belading.
Toestand voertuig — anderhalve en
dubbele cabine
Schakelaarstand 0 — alleen bestuurder.
Schakelaarstand 3 — bestuurder en
volledige belading (behalve voor
voertuigen met HID-koplampen en
banden van 16 inch).
Schakelaarstand 4 — bestuurder en
volledige belading (voertuigen met
HID-koplampen en banden van
16 inch).
HENDEL
RICHTINGAANWIJZERS
De richtingaanwijzers gaan knipperen
als de hendel wordt bediend (met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op ON). Tegelijkertijd
knippert het indicatielampje van de
richtingaanwijzers.A — Richtingaanwijzers: gebruik voor
een normale afslag stand (A). De hendel
gaat automatisch terug als de afslag is
genomen.
B — Signalering voor een verandering
van rijstrook: als de hendel (B) zachtjes
wordt bewogen om van rijstrook te
veranderen, knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel alleen
zolang de hendel wordt bediend.
Bovendien knipperen de
richtingaanwijzers en het indicatielampje
op het instrumentenpaneel drie keer als
de hendel (B) zachtjes wordt
aangeraakt en gelijk weer wordt
losgelaten.
Opmerking Als de lamp ongebruikelijk
snel knippert, is de lamp in de
richtingaanwijzers mogelijk
doorgebrand. We raden u aan het
voertuig na te laten kijken.
77AHA105525
78AA0061205
52
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
SCHAKELAAR
Page 55 of 332

De volgende functies kunnen worden
geactiveerd:
Knipperen van de richtingaanwijzers
als de hendel wordt bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ACC".
Het 3 keer knipperen van de
richtingaanwijzers voor het veranderen
van rijstrook kan worden uitgeschakeld.
De tijd die nodig is om de hendel te
bedienen en de richtingaanwijzers drie
keer te laten knipperen, kan worden
aangepast.
Het geluid van het knipperen van de
richtingaanwijzers kan worden
gewijzigd. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk.
SCHAKELAAR
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de schakelaar van de
alarmknipperlichten als het voertuig in
een noodgeval op de weg moet worden
stilgezet. De alarmknipperlichten
kunnen altijd worden gebruikt,
ongeacht de stand van de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus.
Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten aan te zetten en
alle richtingaanwijzers gaan constant
knipperen. Druk nogmaals op de
schakelaar om de alarmknipperlichten
uit te zetten.Opmerking Op voertuigen uitgerust
met het noodremsysteem werkt het
noodremsysteem niet, zolang de
alarmknipperlichten knipperen doordat
de schakelaar handmatig is ingedrukt.
Raadpleeg "Noodremsysteem".
SCHAKELAAR
MISTLAMPEN
(indien aanwezig)
Schakelaar mistkoplampen
De mistkoplampen kunnen worden
bediend terwijl de koplampen of
achterlampen aan zijn. Draai de knop
naar "ON" om de mistkoplampen in te
schakelen. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat ook branden.
Draai de knop naar "OFF" om de
mistkoplampen uit te schakelen. Zodra
u de knop loslaat, keert hij automatisch
terug naar de oorspronkelijke stand.Opmerking De mistkoplampen worden
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of achterlampen worden
uitgeschakeld. Draai de knop naar "ON"
om de mistkoplampen weer in te
schakelen, als de koplampen of
achterlampen weer zijn ingeschakeld.
Opmerking Gebruik mistlampen alleen
als het mist; anders kunnen de felle
lampen het tegemoetkomende verkeer
tijdelijk verblinden.
Schakelaar mistachterlicht
Het mistachterlicht kan worden bediend
terwijl de koplampen of de
mistkoplampen (indien aanwezig) aan
zijn. Een indicatielampje op het
instrumentenpaneel gaat branden als
het mistachterlicht wordt ingeschakeld.
Voertuig zonder mistkoplampen:
Draai de knop een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.
79AHA101383
80AG0004596
53
Page 56 of 332

Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Voertuig met mistkoplampen: Draai
de knop eenmaal naar "ON" om de
mistkoplampen in te schakelen. Draai
de knop nog een keer naar "ON" om
het mistachterlicht in te schakelen.
Draai de knop eenmaal naar "OFF" om
het mistachterlicht uit te schakelen.
Draai de knop nog een keer naar "OFF"
om de mistkoplampen uit te schakelen.
Zodra u de knop loslaat, keert hij
automatisch terug naar de
oorspronkelijke stand.
Opmerking Het mistachterlicht wordt
automatisch uitgeschakeld als de
koplampen of de mistkoplampen (indien
aanwezig) worden uitgeschakeld.Opmerking Draai de knop eenmaal
naar "ON" om het mistachterlicht weer
in te schakelen, als de koplampen weer
zijn ingeschakeld. (Voertuig zonder
mistkoplampen)
Draai de knop tweemaal naar "ON" om
het mistachterlicht weer in te schakelen,
als de koplampen weer zijn
ingeschakeld. (Voertuig met
mistkoplampen)
DE KOPLAMPEN
AFDEKKEN
Als met het voertuig in een land wordt
gereden, waar aan de andere kant van
de weg wordt gereden als in het land
waar het voertuig is geleverd, moeten
de nodige maatregelen worden
getroffen om te voorkomen dat het
tegemoetkomende verkeer wordt
verblind.
HID-koplampen
Hoeven niet te worden aangepast.
Halogeen-koplampen
Dek de koplampen af volgens de
onderstaande procedure.
Zet de koplampen uit en wacht tot de
koplampen zijn afgekoeld. Bereid
sticker (A) volgens de afbeeldingen voor
om op het oppervlak van de linker- en
rechterkoplamp te plakken. Plaats de
sticker (C) en de markering (B) van het
midden van de koplamp, gezien vanaf
de voorkant van de koplamp, en plak
een sticker langs de verticale stippellijn.Opmerking Gebruik een sticker die het
licht voldoende blokkeert. Als een
sticker wordt gebruikt die het licht niet
blokkeert, wordt het licht van de
koplamp niet geblokkeerd.
Opmerking Lijn de verticale stippellijn
uit met de lijn van de reflector in de
koplamp.
81AG0004596
82AHE100267
54
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 57 of 332

BELANGRIJK
60)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht als overdag wordt gereden.
Het is tevens toegestaan in landen waar dit
niet verplicht is.61)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
62)Verricht de afstelling altijd voordat u
gaat rijden. Probeer de afstelling niet
tijdens het rijden te verrichten; dit zou tot
ongevallen kunnen leiden.
INTERIEUR-
VERLICHTING
1. Binnenverlichting en kaartleeslampjes
vóór
2. Binnenverlichting achter
Als u de verlichting aan laat zonder dat
de motor draait, loopt de accu leeg.
Zorg ervoor dat alle verlichting is
uitgeschakeld, voordat u het voertuig
verlaat.
83AHE100270
84AHA106144
55
Page 58 of 332

Binnenverlichting
Voor
AchterA — AAN
De lamp brandt, ongeacht of het portier
open of gesloten is.
B — PORTIER (vertraagde
uitschakeling)
Voertuigen zonder Keyless
Entry-systeem:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
7 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat echter direct
uit als de contactschakelaar naar "ON"
wordt gedraaid en alle portieren
gesloten zijn.
Voertuigen met Keyless Entry-systeem:
de lamp gaat branden, als een portier
wordt geopend. De lamp gaat ongeveer
15 seconden nadat alle portieren zijn
gesloten uit. De lamp gaat in de
volgende gevallen echter direct uit, als
alle portieren zijn gesloten:
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
Als de centrale portiervergrendeling
wordt gebruikt om het voertuig af te
sluiten.
Als de Keyless Entry- of de Keyless
Operation-sleutel wordt gebruikt om het
voertuig af te sluiten.
Als het voertuig is uitgerust met het
Keyless Operation-systeem en de
Keyless Operation-functie wordt
gebruikt om het voertuig af te sluiten.
Automatische uitschakeling:
als de lamp is ingeschakeld met de
contactschakelaar op de stand "LOCK"
of "ACC" of de bedieningsmodus op
"OFF" of "ACC", en het portier wordt
geopend, schakelt de lamp na
ongeveer 30 minuten automatisch uit.
Als de lamp automatisch uit is gegaan,
gaat de lamp in de volgende gevallen
weer branden:
Als de contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" wordt gezet.
Als het Keyless Entry- of het Keyless
Operation-systeem wordt gebruikt.
Als alle portieren worden gesloten.
C — UIT
De lamp gaat uit, ongeacht of een
portier open of gesloten is.
Opmerking Als de sleutel is gebruikt
om de motor te starten en de sleutel
wordt uitgenomen, terwijl de portieren
gesloten zijn, gaat de lamp branden en
na een paar seconden weer uit.
85AA0082787
86AHA104818
87AA0082790
56
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 59 of 332

Opmerking Als de Keyless
Operation-functie is gebruikt om de
motor te starten en de
bedieningsmodus op "OFF" wordt
gezet, terwijl het portier gesloten is,
gaat de lamp branden en na ongeveer
15 seconden weer uit (indien aanwezig).
Opmerking De tijd waarna de lamp
uitgaat (vertraging) kan worden
ingesteld. Raadpleeg voor meer
informatie het Fiat Servicenetwerk.
Opmerking De automatische
uitschakeling kan niet worden gebruikt
als de schakelaar van de
binnenverlichting in de stand "ON" (1)
staat. Deze functie kan ook worden
uitgeschakeld. Raadpleeg voor meer
informatie het Fiat Servicenetwerk.
Kaartleeslampjes
Druk op de schakelaar (A) om het
lampje aan te zetten. Druk er nogmaals
op om het weer uit te zetten.RUITENWISSER
SCHAKELAAR
RUITENWISSER EN
-SPROEIER
De ruitenwissers en -sproeier kunnen
worden bediend met de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" of "ACC".
Als de wisserbladen aan de voorruit
vastgevroren zitten, bedien dan de
ruitenwissers niet totdat het ijs is
gesmolten en de wisserbladen weer vrij
kunnen bewegen, want anders kan de
ruitenwissermotor beschadigen.
63) 64) 65) 66)
Ruitenwissers
(Behalve voor voertuigen uitgerust met
regensensor)
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.
OFF— uitINT— intermitterend
(snelheidsafhankelijk)
LO— langzaam
HI— snel
Intermitterende intervallen afstellen
Als de hendel in de stand "INT"
(snelheidsafhankelijke intermitterende
werking) staat, kunnen de
intermitterende intervallen worden
afgesteld met knop (1).
A — snel
B — langzaam
Opmerking De snelheidsafhankelijke
werking van de ruitenwissers kan
worden uitgeschakeld. Wendt u voor
nadere informatie tot het Fiat
Servicenetwerk.
88AHA114736
89AJA104364
90AA0069881
57
Page 60 of 332

Mistfunctie
Beweeg de hendel in de richting van de
pijl en laat hem weer los, om de
ruitenwissers één keer te activeren.
Gebruik deze functie als u door mist of
motregen rijdt.
Voertuigen uitgerust met
regensensor
MIST— mistfunctie. De ruitenwissers
worden één keer geactiveerd.OFF— uit
AUTO— automatische bediening van
de ruitenwissers
Regensensor: de ruitenwissers gaan
automatisch aan, afhankelijk van de
vochtigheid op de voorruit.
LO— langzaam
HI— snel
Regensensor
Kan alleen worden gebruikt als de
contactschakelaar of de
bedieningsmodus op "ON" staat. Als de
hendel in de stand "AUTO" wordt
gezet, detecteert de regensensor (A) de
hoeveelheid regen (of sneeuw, ander
vocht, stof, enz.) en gaan de
ruitenwissers automatisch aan. Houd
de hendel met een vuile voorruit en bij
droog weer in de stand "OFF". Gebruik
van de ruitenwissers onder deze
omstandigheden kan leiden tot krassen
op de voorruit of beschadiging van de
ruitenwissers.
21)
Opmerking Om de rubberen gedeelten
van de ruitenwissers te beschermen,
verrichten de ruitenwissers deze
handeling zelfs niet als de hendel in de
stand "AUTO" staat, als het voertuig
stilstaat en de omgevingstemperatuur
ongeveer 0°C of lager is.
Opmerking Dek de sensor niet af door
een sticker of label op de voorruit te
plakken. Breng ook geen
waterafstotend middel aan op uw
voorruit. Hierdoor zou de regensensor
de hoeveelheid regen namelijk niet
kunnen detecteren en werken de
ruitenwissers mogelijk niet naar
behoren.
In de volgende gevallen zou er sprake
kunnen zijn van een storing van de
regensensor. Wendt u voor nadere
informatie tot het Fiat Servicenetwerk:
Als de ruitenwissers in een constant
interval werken, ondanks dat de
hoeveelheid regen verandert.
91AG0002332
92AA0068204
93AA0117317
58
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG