Lancia Musa 2010 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2010Pages: 218, PDF Size: 3.72 MB
Page 161 of 218

160
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
Zekeringenkast in motorruimte
VERBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
ClaxonF10 15
Grootlicht rechtsF14 7,5
Grootlicht linksF15 7,5
AircocompressorF19 7,5
Startsysteem (Start&Stop)F20 30
BrandstofpompF21 15
MistlampenF30 15
Page 162 of 218

161
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
Extra zekeringenkast optionals (op hulpsteun)
VERBRUIKERSZEKERING AMPÈRE
+30 Externe radioversterker (*)F54 20
+30 Opendak (*)F58 20
(*) +30 = voedingsspanning vanaf accu (niet via contactslot)
+15 = voedingsspanning geschakeld via contactslot
Page 163 of 218

162
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor
het opladen van de accu dient slechts
ter informatie. Wendt u bij voorkeur
tot het Lancia Servicenetwerk om deze
werkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en
met een lage stroomsterkte (ampè-
rage) gedurende ca. 24 uur op te la-
den. Als u de accu langer oplaadt, kan
de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❒maak de klem los van de minpool
op de accu;
❒
sluit de kabels van het laadappa-
raat aan op de accupolen; let
hierbij op de polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒aan het einde van het opladen:
schakel eerst de acculader uit en
koppel dan de accu los;
❒sluit de klem weer aan op de min-
pool van de accu.BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met het diefstalalarm, schakel het
alarm dan uit met de afstandsbedie-
ning (zie de paragraaf „Diefstala-
larm” in het hoofdstuk „Dashboard
en bediening”).
OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
Als de auto omhoog gezet moet worden,
wendt u dan tot een werkplaats van het
Lancia Servicenetwerk; deze beschikt
over een garagekrik of hefbrug.
De auto mag uitsluitend worden op-
gekrikt door de hefarm van de gara-
gekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals
is afgebeeld.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Vermijd
het contact met de huid en de ogen.
Het opladen van de accu moet wor-
den uitgevoerd in een goed geventi-
leerde ruimte, ver verwijderd van
open vuur en vonkvormende appa-
raten: brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Probeer een bevroren accu
niet op te laden: eerst moet
de accu ontdooid worden, anders
loopt u het risico dat de accu ont-
ploft. Als de accu bevroren is ge-
weest, moet door deskundig perso-
neel worden gecontroleerd of de
cellen niet beschadigd zijn en of de
bak geen scheuren vertoont, waar-
door de giftige en corrosieve vloei-
stof kan weglekken.
ATTENTIE
fig. 40L0D0486m
Page 164 of 218

163
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
SLEPEN
VAN DE AUTO
Bij de auto worden twee sleepogen ge-
leverd: de kortste moet aan de voor-
zijde worden bevestigd, de langste aan
de achterzijde.
De sleepogen zijn in de gereedschap-
houder opgeborgen.
Infig. 41 enfig. 42 staat afgebeeld
waar het sleepoog achter (lange) in
het noodreservewiel geplaatst is en in
de houder van de bandenreparatieset
Fix & Go automatic.
Controleer bij auto’s met een Dual
FuNction System versnellingsbak of
de versnellingsbak in de vrijstand N
staat (controleer of de auto rolt als er
tegen wordt geduwd) en sleep de auto
zoals een auto met een handgescha-
kelde versnellingsbak.
Als u er niet in slaagt om de versnel-
lingsbak in de vrijstand te zetten,
sleep de auto dan niet en wendt u tot
het Lancia Servicenetwerk.
fig. 41L0D0342m
fig. 42L0D0369m
DOPPEN VOOR SLEEPPUNTEN
VERWIJDEREN
Ga voor het verwijderen van de dop
A-fig. 43als volgt te werk, om be-
schadiging aan de dop te voorkomen:
❒pak de bijgeleverde schroeven-
draaier uit de gereedschaphouder;
❒plaats de schroevendraaier in de
uitsparingBop de dop;
❒plaats uw duim op de dop om be-
schadiging van de dop te voorko-
men (zie de figuur);
❒trek de dop (zonder te draaien)
haaks uit het montagevlak fig. 44.
fig. 43L0D0250m
Page 165 of 218

164
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
fig. 44L0D0251m
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Ga als volgt te werk:
❒pak het sleepoog B-fig. 45uit de
houder;
❒draai het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen voor of achter.
fig. 45L0D0487m
fig. 46L0D0205m
Houd er rekening mee dat
de rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is
aangeslagen, waardoor meer kracht
nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur. Gebruik
voor het slepen geen elastische ka-
bels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de
sleepkabel geen carrosseriedelen
kan beschadigen. Houdt u bij het
slepen van een auto aan de wette-
lijke voorschriften. Dit geldt zowel
voor het slepen zelf als voor het ge-
drag naar andere weggebruikers.
ATTENTIE
Draai voor het slepen de
sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zonder de con-
tactsleutel uit het slot te verwijde-
ren. Als de contactsleutel uit het
contactslot wordt genomen, scha-
kelt automatisch het stuurslot in
waardoor het onmogelijk wordt de
auto te besturen.
ATTENTIE
Start de motor niet als de
auto wordt gesleept.
ATTENTIE
Page 166 of 218

165
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD .............. 166
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUDSSCHEMA ................................. 167
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA .................... 169
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........... 169
NIVEAUS CONTROLEREN ............................. 171
DIESELFILTER („green filter”)........................ 177
ACCU ............................................................... 177
WIELEN EN BANDEN..................................... 179
RUBBER SLANGEN......................................... 180
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ...... 181
CARROSSERIE................................................. 182
INTERIEUR...................................................... 185
Page 167 of 218

166
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
GEPROGRAM-
MEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo zui-
nig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Lancia een
reeks controle- en onderhoudsbeurten
samengesteld die iedere 20.000 km
moeten worden uitgevoerd.
Onthoud echter dat het geprogram-
meerd onderhoud niet volledig toerei-
kend is om de auto in optimale staat
te houden: zowel in de beginperiode
voor de servicebeurt bij 20.000 kilo-
meter als daarna, tussen twee servi-
cebeurten in, moet regelmatig wat
aandacht aan de auto worden ge-
schonken. Controleer bijvoorbeeld re-
gelmatig de bandenspanning en de
vloeistofniveaus en vul deze laatste zo
nodig bij.BELANGRIJK De servicebeurten van
het geprogrammeerd onderhoud zijn
door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet uitvoeren van deze service-
beurten kan het vervallen van de ga-
rantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Gepro-
grammeerd Onderhoud kunnen door
alle vestigingen van het Lancia Servi-
cenetwerk tegen vaste tarieftijden
worden uitgevoerd.Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het gepro-
grammeerd onderhoud worden uit-
sluitend na toestemming van de klant
uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam even-
tuele kleine defecten onmiddellijk
door het Lancia Servicenetwerk te la-
ten verhelpen en daarmee niet te
wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor
het trekken van aanhangers, moeten
er kortere intervallen worden aange-
houden voor de werkzaamheden van
het geprogrammeerd onderhoud.
Page 168 of 218

20 40 60 80 100 120 140 160 180
●● ●●● ● ●●●
●● ●●● ● ●●●
●● ●●● ● ●●●
●● ●●● ● ●●●
●●●
●●●●
●● ●●● ● ●●●
●● ●●● ● ●●●
●●
●●
●●●
167
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
×1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren
en bandenspanning eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits,
richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,
bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
waarschuwings-/controlelampjes enz.) controleren;
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
(sproeiermonden afstellen/wisserbladen op slijtage controleren)
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage
controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten
remblokken controleren
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie
en slijtage controleren
Remblokken achter (schijfremmen – indien aanwezig)
op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie,
bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen,
rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen
van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep
op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel
afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Conditie van diverse aandrijfriemen voor hulporganen
visueel controleren
Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.4 8V)
Page 169 of 218

20 40 60 80 100 120 140 160 180
●●●●
●●●●
●●●●
●●●
●●●
●●●
●●● ●●●●●●
●●
●
●
●
●●●●
●●●●
●●● ●●●●●●
●●●
●●● ●●●●●●
●●● ●●●●●●
168
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
×1000 km
Handrem controleren/afstellen
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (Multijet-uitvoeringen)
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen)
Brandstoffilterelement vervangen (Multijet-uitvoeringen)
Luchtfilterelement vervangen (benzine-uitvoeringen)
Luchtfilterelement vervangen (dieseluitvoeringen) (❏)
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem,
ruitensproeiers, accu, bediening Dual Function System enz.)
Conditie van distributieriem controleren (■)
Getande distributieriem vervangen (*) (■)
Getande distributieriem vervangen (uitvoeringen 1.6 Multijet) (*)
Aandrijfriem voor hulporganen vervangen
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen)
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Motorolie en oliefilter vervangen (benzine-uitvoeringen)
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoering met DPF) (**)
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoering zonder DPF) (▲)
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)
Controle van de laadstatus van de accu en eventuele oplading
(*) Of iedere 4 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals:
– langdurig gebruik in warme en koude klimaten;
– in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor;
– gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout.
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen bij een brandend waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (zie het
hoofdstuk „Lampjes en berichten”) of in ieder geval om de 2 jaar.
(❏) Om de 30.000 km bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen (■) Behalve uitvoeringen 1.3 Multijet en 1.6 Multijet. (▲) Om de 30.000 km
Als de auto vooral in stadsverkeer wordt gebruikt, moeten de motorolie en het motorfilter elke 12 maanden worden vervangen.
Page 170 of 218

169
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABTETISH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGE-
VALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
JAARLIJKS
INSPECTIESCHEMA
Voor auto’s waarmee jaarlijks minder
dan 20.000 km wordt gereden (bij-
voorbeeld ongeveer 15.000 km) is er
een Jaarlijks Inspectieschema dat het
volgende omvat:
❒banden op conditie en slijtage
controleren en bandenspanning
eventueel herstellen (inclusief het
reservewiel);
❒werking verlichting (koplamp- en
achterlichtunits, richtingaanwij-
zers, waarschuwingsknipperlich-
ten, bagageruimte, interieur, waar-
schuwings-/controlelampjes enz.)
controleren;
❒werking ruitenwissers/-sproeiers
voor/achter controleren (sproeier-
monden afstellen/wisserbladen op
slijtage controleren);
❒remblokken voor (schijfremmen)
op conditie en slijtage controleren;
❒visueel de conditie controleren van:
motor, versnellingsbak, aandrijfas-
sen, uitlaat, brandstof- en remlei-
dingen, rubber delen (stofkappen,
hoezen enz.) en rubber slangen van
rem- en brandstofsysteem;❒vergrendelmechanismen van mo-
torkap en achterklep op vervui-
ling controleren en mechanismen
smeren;
❒acculading controleren;
❒conditie van aandrijfriemen voor
hulporganen visueel controleren;
❒vloeistofniveaus controleren en
eventueel bijvullen (motorkoelsys-
teem, remsysteem, ruitensproeiers,
accu enz.);
❒motorolie verversen;
❒motoroliefilter vervangen;
❒pollenfilter vervangen (voor be-
paalde uitvoeringen/markten).
AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN
Iedere 1.000 km of voor een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒niveau van de motorkoelvloeistof;
❒niveau van de remvloeistof;
❒niveau van de ruitensproeiervloei-
stof;
❒conditie en spanning van de ban-
den.
Iedere 3.000 km controleren en even-
tueel bijvullen: motorolieniveau.
Gebruik bij voorkeur producten van
PETRONAS LUBRICANTS omdat
die speciaal zijn afgestemd op de Lan-
cia-modellen (zie de „Vullingstabel”
in het hoofdstuk „Technische gege-
vens”).
BELANGRIJK – Motorolie
Als de auto overwegend onder zware
bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
❒trekken van aanhangers of cara-
vans;
❒rijden op stoffige wegen;
❒veel korte ritten (minder dan
7–8 km) en bij buitentemperatu-
ren onder nul;