Peugeot Bipper 2015 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2015, Model line: Bipper, Model: Peugeot Bipper 2015Pages: 193, PDF Size: 8.33 MB
Page 111 of 193

109
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
GESPROKEN COMMANDO'S
Draagbare audiospeler
Niveau 1Acties
Player / Multimedia player / Media player Activeren van het menu M
e DIA P l AY e R.
Play / Play the track / Play the multimedia file Beginnen met afspelen.
Stop / Stop music / Stop the multimedia file Onderbreken van het afspelen van het huidige bestand.
Next / Next track Naar het volgende menu of het volgende bestand.
Previous / Previous track / Back Naar het vorige menu of het vorige bestand.
Shuffle on / Random play on Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Shuffle off / Random order off Deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Track repeat on / Repeat on / Repeat Activeren van het herhalen van bestanden.
Track repeat off / Repeat off Deactiveren van het herhalen van bestanden.
Now playing / Track information / What is playing / What is this? Weergeven van informatie over het bestand dat wordt afgespeeld.
USB media settings / USB settings Activeren van het menu Instellingen van de M
e DIA P l AY e R.
Activate automatic play Activeren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Deactivate automatic play Deactiveren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Shuffle / Any / Random Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1\
, 2
en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
TeCHNOlOGIe aan BOORD
Bluetooth handsfree systeem
5
Page 112 of 193

11 0
Bipper_nl_Chap05_technologie_ed02-2014
Niveau 1Niveau 2Niveau 3 Acties
Player / Multimedia
player / Media
player / Player Activeren van het menu van de M
e DIA P l AY e R.
Advanced USB options / Other options Activeren van de afspeelopties.
Folder /
e xplore
folders / Consult list
of folders Activeren van het menu FO
l D e RS.
Artists /
l ist of artists Activeren van het menu ARTISTS.
Genres /
l ist of
genres Activeren van het menu G
e NR e S.
Album /
l ist of
albums Activeren van het menu A
l BUMS.
Playlist /
l ist of
tracks Activeren van het menu P
l AY l ISTS.
Bluetooth handsfree systeem
Page 113 of 193

111
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken.Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Als de auto stilstaat op een helling, draai dan de
wielen richting trottoir en trek de handrem aan.
Het is dan niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van de auto, zeker niet bij een beladen auto. Trek de handrem
uitsluitend bij stilstaande
auto aan.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat de
handrem wordt gebruikt als de auto rijdt,
deze voorzichtig aan om de achterwielen
niet te blokkeren (slipgevaar).
ALARMKNIPPERLICHTEN
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten. Druk deze knop in, alle richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Als de alarmknipperlichten zijn
ingeschakeld, heeft het inschakelen van
de richtingaanwijzers links of rechts met de
richtingaanwijzerschakelaar geen effect.
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Page 114 of 193

11 2
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
HULPSySTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig
tot stilstand te brengen:
-
het antiblokkeersysteem (ABS),
-
de elektronische remdrukregelaar (
e BD),
-
Brake
Assist System (BAS). Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal
en een specifiek geluid; dit is de normale
werking.
T
rap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje
ABS
en een melding op het display
van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Gebruiksvoorschrift
Het antiblokkeersysteem garandeert geen
kortere remweg. Op een erg glad wegdek
(ijzel, olie, enz.) kan de remweg door de
werking van het ABS juist langer zijn. Trap
het rempedaal bij een noodstop krachtig en
volledig in en laat het niet los, ook niet op
een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor
dat u om het obstakel heen kunt sturen.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen. Raadpleeg in beide gevallen het P e UG e OT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Voor een optimale werking van het
remsysteem is het raadzaam een
inremperiode van 500 km aan te houden.
Vermijd gedurende deze periode situaties
waarbij u hard, veelvuldig en aanhoudend
moet remmen.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 115 of 193

11 3
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Brake-Assist-System*
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het e SC-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig
in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESySTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart en kan niet worden
uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, wijst dit op
een storing in dit systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
l
aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van
de wielen door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het
ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt
wordt geschakeld of als de aangedreven wielen
gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten
zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Page 116 of 193

11 4
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet.
F
Druk nogmaals op de knop
"ASR OFF"
om het systeem handmatig weer in te
schakelen. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje ASR OFF, een
geluidssignaal en een melding
op het display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in het ASR-systeem.
Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
l
aat het systeem controleren door
het P e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats. Gebruiksvoorschrift
Het e SC- en het ASR-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
tot het te snel rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het netwerk.
l
aat de systemen na een aanrijding
controleren door het P e UG e OT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
F
Druk op de toets
"ASR OFF", die zich
op het bedieningspaneel links van het
stuurwiel bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt en er een
melding op het display verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 117 of 193

11 5
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control de werking van
de ASR over door de aandrijfkracht over
te brengen op het wiel met de meeste grip,
waardoor de tractie en de bestuurbaarheid
optimaal zijn. Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem in te
schakelen.Uitschakelen
Druk op de toets op het bedieningspaneel
links van het stuurwiel om het systeem uit te
schakelen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de ASR
wordt weer ingeschakeld.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing in het systeem.
Dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
in combinatie met een melding op
het display om te bevestigen dat
het systeem is ingeschakeld.
Het systeem werkt tot ongeveer 30
km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30
km/h, wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd, maar
blijft het verklikkerlampje branden.
Het systeem wordt automatisch weer
geactiveerd zodra u weer langzamer dan
30
km/h rijdt.
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Page 118 of 193

11 6
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de
vier banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat
de banden op spanning zijn gebracht of
na het verwisselen van een wiel moeten
worden gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een
of meer banden te laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Het rijden met een te lage bandenspanning
veroorzaakt bovendien een hoger
brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie met
een melding (volgens uitvoering).
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Stop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
e
en te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e en visuele
controle is dus niet voldoende.
F
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
controleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
set voor tijdelijke bandenreparatie, de
spanning van de vier banden als deze
zijn afgekoeld,
of
F
rijd voorzichtig verder als het niet
mogelijk is om deze controle onmiddellijk
uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 119 of 193

11 7
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden
op spanning hebt gebracht en na het
verwisselen van een of meer wielen, moet u
het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is. F
Druk met aangezet contact en stilstaande
auto gedurende ongeveer drie seconden
op deze knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd door
een geluidssignaal.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier banden de
correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te
worden na het aanbrengen of verwijderen
van sneeuwkettingen. Als het waarschuwingslampje
te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft
branden in combinatie met een
melding (volgens uitvoering), wijst
dit op een storing in het systeem.
Controleer na werkzaamheden aan het
systeem altijd de spanning van de vier
banden en reset het systeem vervolgens.
Storing
In dat geval werkt de
bandenspanningscontrole mogelijk niet
goed.
l
aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden
Page 120 of 193

11 8
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling
van de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden gebracht. De schoudergordel
moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
Veiligheidsgordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van de
aanrijding, de autogordels stevig tegen de
lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaat en
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
gebruikt, kunt u de gesp ervan
opbergen in de daarvoor bestemde
uitsparing in de zitting.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, werkt de
START-stand van het Stop & Start-systeem
niet. In dat geval kan de motor alleen met de
sleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels