TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 51 of 610

Baby- of kinderzitje vastgezet met een
veiligheidsgordel
Een baby- of kinderzitje plaatsen met
behulp van een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
Als het desbetreffende baby- of
kinderzitje niet binnen de “universele”
categorie valt (of de benodigde
informatie staat niet in de tabel),
raadpleeg dan de “voertuiglijst” van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje
voor de diverse mogelijke
montageposities of doe navraag naar de
compatibiliteit bij de verkoper van het
zitje. (→Blz. 41)1. Als het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel
onvermijdelijk is, raadpleeg dan
blz. 39 voor het afstellen van de
voorpassagiersstoel.
2. Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is
tussen het kinderzitje en de
rugleuning, stel de rugleuning dan af
totdat het zitje en de rugleuning goed
contact maken.
3. Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze het baby- of
kinderzitje hindert. Zet anders de
hoofdsteun in de hoogste stand.
(→Blz. 186)
4. Voer de veiligheidsgordel door het baby- of kinderzitje en steek de gesp
in de gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak de
veiligheidsgordel goed vast aan het
baby- of kinderzitje aan de hand van
de bijgesloten handleiding. 5. Als uw baby- of kinderzitje niet is
voorzien van een vergrendelsysteem
voor de veiligheidsgordel, zet het zitje
dan vast met een blokkeerclip.
6. Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 50)
Verwijderen van een baby- of kinderzitje
dat is vastgezet met een
veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de
gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting
komt het baby- of kinderzitje mogelijk
een stukje omhoog als gevolg van de
terugwerking van de zitting. Maak de
gordelsluiting los terwijl u het baby- en
kinderzitje tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op.
Houd de gordel vast, zodat het oprollen
rustig gebeurt.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
49
1
Veiligheid en beveiliging
Page 52 of 610

Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje
mogelijk gebruikmaken van een
blokkeerclip. Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als
uw zitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige: blokkeerclip voor baby- of
kinderzitje.
(onderdeelnr. 73119-22010)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Laat kinderen niet met deveiligheidsgordel spelen. Als de
veiligheidsgordel om de nek van het
kind draait, kan het kind stikken of
ernstig letsel oplopen. Als dit
gebeurt en de gordelsluiting niet kan
worden losgemaakt, knip de gordel
dan door met een schaar.
• Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de
veiligheidsgordel niet gedraaid is.
• Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of
het goed is geplaatst.
• Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de
schoudergordel over het midden van
de schouder van het kind loopt. De
gordel mag niet langs de nek van het
kind lopen, maar mag ook niet van de
schouder van het kind vallen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Volg bij het plaatsen van een baby-of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt
Onderste ISOfix-bevestigingspunten
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
onderste bevestigingspunten aanwezig.
(Labels geven aan waar de
bevestigingspunten zich in de stoelen
bevinden.)
Plaatsing van onderste ISOfix-
bevestigingspunt (ISOfix-baby- of
kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
Als het desbetreffende baby- of
kinderzitje niet binnen de “universele”
categorie valt (of de benodigde
informatie staat niet in de tabel),
raadpleeg dan de “voertuiglijst” van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje
voor de diverse mogelijke
montageposities of doe navraag naar de
compatibiliteit bij de verkoper van het
zitje. (→Blz. 41) 1. Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is
tussen het kinderzitje en de
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
50
Page 53 of 610

rugleuning, stel de rugleuning dan af
totdat het zitje en de rugleuning goed
contact maken.
2. Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze het baby- of
kinderzitje hindert. Zet anders de
hoofdsteun in de hoogste stand.
(→Blz. 186)
3. Controleer de posities van de speciale stangen en plaats het zitje op de stoel.
De stangen bevinden zich in de
opening tussen de zitting en de
rugleuning.
4. Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 50)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer bij het gebruik van deonderste bevestigingspunten of er
geen vreemde voorwerpen rond de
bevestigingspunten aanwezig zijn en
of de gordel niet klem zit achter het
zitje.
• Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Met een bevestigingspunt voor de
bovenste gordel
Bevestigingspunten bovenste gordel
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
bevestigingspunten voor de bovenste
gordel aanwezig.
Gebruik de bevestigingspunten voor de
bovenste gordel bij het vastmaken van de
bovenste gordel.
ABevestigingspunten bovenste gordel
BBovenste gordel
Bovenste gordel vastmaken aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding. 1. Zet de hoofdsteun in de hoogste stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje of de
bovenste gordel hindert. (→Blz. 186)
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
51
1
Veiligheid en beveiliging
Page 54 of 610

2. Zet de haak vast aan hetbevestigingspunt voor de bovenste
gordel en trek de bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit. (→Blz. 50)
Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, zorg er dan voor dat de
bovenste gordel onder de hoofdsteun
door loopt.
AHaak
BBovenste gordel
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Bevestig de bovenste gordel stevig en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig de bovenste gordeluitsluitend aan het bevestigingspunt
voor de bovenste gordel.
• Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
• Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, nadat de hoofdsteun
omhoog is gezet en de
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel vervolgens is vastgemaakt,
zet de hoofdsteun dan niet in een
lagere stand.
1.3 Noodoproep
1.3.1 eCall*
*Werkt binnen het eCall-dekkingsgebied.
De systeemnaam kan per land
verschillend zijn.
eCall is een telematicadienst die
gebruikmaakt van gegevens van het
Global Navigation Satellite System
(GNSS) en ingebouwde cellulaire
technologie, waardoor de volgende
noodoproepen mogelijk zijn:
automatische noodoproepen
(automatische melding van een
aanrijding) en handmatige
noodoproepen (door het indrukken van
de toets SOS). Deze dienst is door
regelgeving van de Europese Unie
verplicht gesteld.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
52
Page 55 of 610

Systeemonderdelen
AMicrofoon
BToets SOS*
CControlelampjes
DLuidspreker
*Deze toets is bestemd voor
communicatie met de eCall-medewerker.
Andere SOS-toetsen van overige
systemen van een auto hebben geen
betrekking op het apparaat en zijn niet
bestemd voor communicatie met de
eCall-medewerker.
Noodoproepdiensten
Automatische noodoproepen
Als een airbag wordt geactiveerd, belt het
systeem automatisch het eCall-
controlecentrum.
*De medewerker van
het controlecentrum ontvangt de locatie
van auto, het tijdstip waarop het ongeval
plaatsvond en het VIN van de auto en
probeert de inzittenden van de auto te
spreken om de ernst van de situatie te
beoordelen. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren, behandelt
de medewerker de oproep als een
noodgeval, neemt hij of zij contact op met
de dichtstbijzijnde hulpdiensten (112,
enz.) en verzoekt hij of zij om assistentie
ter plaatse.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. ( →Blz. 54)
Handmatige noodoproepen
Druk in een noodsituatie op de toets SOS
om het eCall-controlecentrum te bellen.
*
De medewerker van het controlecentrum
zal de locatie van uw auto bepalen, de
situatie beoordelen en de benodigde
hulpdiensten sturen.
Open de afdekking voordat u op de toets
SOS drukt.
Als u per ongeluk op de toets SOS hebt
gedrukt, zeg dan tegen de medewerker
dat er geen sprake is van een noodgeval.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. ( →Blz. 54)
Controlelampjes
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
gaat het rode controlelampje gedurende
10 seconden branden en gaat vervolgens
het groene controlelampje branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld. De controlelampjes geven
het volgende aan:
• Als het groene controlelampje gaat branden en blijft branden, is het
systeem ingeschakeld.
• Als het groene controlelampje knippert, wordt er een automatische
of handmatige noodoproep gedaan.
• Als het rode controlelampje brandt en er 5 keer een zoemer klinkt (sommige
uitvoeringen) op een ander moment
dan direct na het AAN zetten van het
1 .3 Noodoproep
53
1
Veiligheid en beveiliging
Page 56 of 610

contact, is er mogelijk een storing in
het systeem aanwezig of is de
back-upbatterij mogelijk leeg.
• Als het rode controlelampje gedurende ongeveer 30 seconden
knippert tijdens een noodoproep, is
de verbinding verbroken of is het
signaal van het mobiele netwerk te
zwak.
WAARSCHUWING!
Wanneer er geen noodoproep kan
worden geplaatst
• In de volgende situaties kunnenmogelijk geen noodoproepen
worden gedaan. Neem in dergelijke
gevallen op een andere wijze contact
op met hulpdiensten (112, enz.).– Zelfs als de auto zich in het dekkingsgebied van het
mobiele-telefoonnetwerk bevindt,
kan het moeilijk zijn om contact te
leggen met het eCall-
controlecentrum als de ontvangst
slecht is of de lijn bezet is. In
dergelijke gevallen krijgt u
mogelijk geen contact met het
eCall-controlecentrum en kunt u
dus geen noodoproepen doen en
kunnen hulpdiensten niet worden
ingeschakeld, ook al probeert het
systeem verbinding te maken met
het eCall-controlecentrum.
– Wanneer de auto zich buiten het dekkingsgebied van het
mobiele-telefoonnetwerk bevindt,
kunnen er geen noodoproepen
worden verzonden.
– Wanneer er een storing aanwezig is in de bijbehorende apparatuur
(zoals het paneel van de toets SOS,
de controlelampjes, microfoon,
luidspreker, DCM, antenne of op de
apparatuur aangesloten bedrading)
of deze beschadigd of kapot is, kan
er geen noodoproep worden
geplaatst.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Tijdens een noodoproep doet hetsysteem herhaaldelijk een poging
om contact op te nemen met het
eCall-controlecentrum. Als er
echter als gevolg van een slechte
ontvangst geen contact kan worden
gelegd met het eCall-
controlecentrum, kan het systeem
mogelijk geen contact maken met
het mobiele netwerk en wordt de
noodoproep beëindigd zonder dat
er verbinding is gemaakt. Het rode
controlelampje knippert gedurende
ongeveer 30 seconden om aan te
geven dat de verbinding is
verbroken.
• Als de spanning van de 12V-accu afneemt of als de accu is losgenomen,
kan het systeem mogelijk geen
verbinding maken met het
eCall-controlecentrum.
• Het noodoproepsysteem werkt mogelijk niet buiten de EU. Dit hangt
af van de beschikbare infrastructuur
in het land.
Als het noodoproepsysteem wordt
vervangen door een nieuw exemplaar
Het noodoproepsysteem moet worden
geregistreerd. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voor uw veiligheid
• Rijd voorzichtig. De functie van dit systeem is om u te
helpen bij het plaatsen van een
noodoproep bij ongevallen, zoals een
verkeersongeval of een plotseling
medisch noodgeval. Het systeem
biedt de bestuurder en de passagiers
op geen enkele wijze bescherming.
Rijd voorzichtig en doe voor uw
veiligheid altijd uw veiligheidsgordel
om.
• Geef bij noodgevallen uw leven en de levens van anderen topprioriteit.
1 .3 Noodoproep
54
Page 57 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer u een branderige lucht ofanderszins een vreemde lucht ruikt,
verlaat dan de auto en zoek
onmiddellijk een veilige plek op.
• Als de airbags worden geactiveerd terwijl het systeem normaal werkt,
verzendt het systeem een
noodoproep. Het systeem verzendt
ook een noodoproep als de auto van
achteren wordt aangereden of als de
auto over de kop slaat, zelfs als de
airbags niet worden geactiveerd.
• Plaats om veiligheidsredenen geen noodoproep tijdens het rijden.
Wanneer u tijdens het rijden belt, kan
het zijn dat u het stuurwiel niet goed
kunt bedienen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
Breng de auto tot stilstand en
controleer of de omgeving veilig is
alvorens een noodoproep te plaatsen.
• Vervang zekeringen altijd door de voorgeschreven zekeringen. Als u
andere zekeringen gebruikt, kan er
kortsluiting in het circuit optreden en
kan er brand ontstaan.
• Wanneer u het systeem gebruikt terwijl er rook is of sprake is van een
ongewone geur, kan er brand
ontstaan. Stop onmiddellijk met het
gebruik van het systeem en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.OPMERKING
Voorkomen van schade
Voorkom dat er vloeistof op het paneel
van de toets SOS, enz. komt en sla er
niet tegenaan.
In geval van een storing in het paneel
van de toets SOS, de luidspreker of de
microfoon tijdens een noodoproep of
een handmatige onderhoudscontrole
Het is wellicht niet mogelijk om
noodoproepen te doen, de
systeemstatus te bevestigen of te
communiceren met de medewerker van
het eCall-controlecentrum. Als de
apparatuur beschadigd is, neem dan
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
1 .3 Noodoproep
55
1
Veiligheid en beveiliging
Page 58 of 610

Overzicht systeem van toegevoegde diensten
Gegevensverwerkingsschema
AServer
BOpslag
CVerwerking
DDCM
1. Activering van gegevensuitwisseling gebeurt middels het inschakelen van
een dienst in de app “MyT by Toyota”
of door een dienst aan te schaffen
waarvoor gegevens moeten worden
verzameld.
2. De server activeert de dienst in de DCM en bepaalt welke
voertuiggegevens worden verzameld.
3. De desbetreffende voertuiggegevens worden verzameld door de DCM.
4. De gegevens worden gedeeld met de server.
5. De gegevens worden opgeslagen op de server.
6. De gegevens worden verwerkt op de server om de dienst te kunnen
leveren. 7. De verwerkte gegevens worden aan
de klant gepresenteerd.
Ga naar de Toyota-website of neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige voor een
overzicht van de beschikbare diensten in
uw regio.
1 .3 Noodoproep
56
Page 59 of 610

Uitvoeren van de regelgeving
Gebruikersinformatie uitvoering regelgeving, bijlage 1, DEEL 3Conformiteit
1. BESCHRIJVING IN VOERTUIG GEÏNTEGREERD ECALL-SYSTEEM
1.1. Overzicht, werking en functionaliteiten van het in het
voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem O
1.2. De op 112 gebaseerde eCall-dienst is een publieke dienst
van algemeen nut die gratis beschikbaar is. O
1.3. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem is standaard ingeschakeld. Bij een ernstige aanrijding wordt het systeem automatisch geactiveerd
door signalen van sensoren in het voertuig. Het wordt ook automatisch geactiveerd als de auto is voorzien van eenTPS-systeem dat niet werkt bij een ernstige aanrijding. O
1.4. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem kan indien nodig ook handmatig worden
geactiveerd. Instructies voor het handmatig activeren van het systeem O
1.5. Als door een ernstige systeemstoring het in het voertuig
geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem wordt
uitgeschakeld, krijgen de inzittenden van het voertuig de volgende waarschuwing O
2. INFORMATIE OVER GEGEVENSVERWERKING
2.1. Elke verwerking van persoonsgegevens die via het in het
voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem zijn verzameld, moet voldoen aan de regelgeving met be-
trekking tot persoonsgegevens zoals vastgelegd in richtlijn 95/46/EG en 2002/58/EG, en moet met name zijn geba-
seerd op de noodzaak om de vitale belangen van personen te beschermen, conform artikel 7(d) van richtlijn 95/46/ EG. O
2.2. De verwerking van dergelijke gegevens dient strikt be-
perkt te blijven tot het doel van het behandelen van de
eCall-noodoproep naar het Europese alarmnummer 112. O
2.3. Soorten gegevens en hun ontvangers
2.3.1. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem kan alleen de volgende gegevens verzame-
len en verwerken: voertuigidentificatienummer, type voer-
tuig (personenauto of lichte bestelwagen), type brandstof/ aandrijving van het voertuig (benzine/diesel/aardgas/LPG/elektriciteit/waterstof ), laatste drie locaties en
rijrichting van het voertuig, logbestand van de automati-
sche activering van het systeem inclusief tijdstip van acti- vering, eventuele aanvullende gegevens (indien van toe- passing) O
2.3.2. De ontvangers van de door het in het voertuig geïnte-
greerde op 112 gebaseerde eCall-systeem verwerkte ge-
gevens zijn de relevante openbare alarmcentrales die zijn aangewezen door de publieke autoriteiten van het land
waarin deze centrales zijn gevestigd om als eerste eCall-
oproepen naar het Europese alarmnummer 112 te ontvan- gen en te verwerken. Extra informatie (indien beschik- baar): O
1 .3 Noodoproep
57
1
Veiligheid en beveiliging
Page 60 of 610

Gebruikersinformatie uitvoering regelgeving, bijlage 1, DEEL 3Conformiteit
2.4. Maatregelen m.b.t. de gegevensverwerking
2.4.1. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem is zo ontworpen dat de gegevens in het ge-
heugen van het systeem niet toegankelijk zijn voordat een
eCall wordt verzonden. (Eventuele) aanvullende opmerkin- gen: O
2.4.2. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem is zo ontworpen dat het niet te traceren is
en niet constant kan worden getraceerd tijdens de normale werkingsstatus van het systeem. (Eventuele) aanvullende opmerkingen: O
2.4.3. Het in het voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde
eCall-systeem is zo ontworpen dat de gegevens in het in- terne geheugen van het systeem automatisch en perma- nent worden gewist. O
2.4.3.1. De gegevens over de locatie van het voertuig worden op
zo'n manier permanent overschreven in het interne ge-
heugen van het systeem dat altijd maximaal de drie laatste actuele locaties van het voertuig bewaard blijven. Deze
locaties zijn nodig voor de normale werking van het sys- teem. O
2.4.3.2. Het logbestand van de activiteitengegevens in het in het
voertuig geïntegreerde op 112 gebaseerde eCall-systeem wordt niet langer bewaard dan nodig is voor het doel van de verwerking van de eCall-noodoproep en in elk geval
niet langer dan 13 uur gerekend vanaf het moment dat de eCall-noodoproep was verzonden. O
2.5. Voorwaarden voor uitoefenen van rechten door betrokkenen
2.5.1. De betrokkene (de eigenaar van het voertuig) heeft het
recht op inzage in de gegevens en, in voorkomende geval-
len, het recht op rectificatie, wissen of blokkeren van gege- vens over hem of haar als de verwerking van de gegevens
niet overeenkomt met de bepalingen in richtlijn 95/46/EG. Derden die de gegevens hebben ontvangen moeten wor-den geïnformeerd over de rectificatie, het wissen of het
blokkeren van deze gegevens, uitgevoerd conform deze
richtlijn, behalve als kan worden bewezen dat dit onmoge- lijk is of onevenredig veel inspanning vereist. O
2.5.2. De betrokkene heeft het recht een klacht in te dienen bij
de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit als hij of zij van mening is dat zijn of haar rechten zijn geschonden
door de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens. O
2.5.3. Klantenservice die verantwoordelijk is voor het behande-
len van verzoeken om inzage (indien van toepassing): →blz. 57 O
3. INFORMATIE OVER DIENSTEN VAN DERDEN EN ANDERE DIENSTEN MET TOEGEVOEGDE WAARDE (INDIEN VAN TOEPASSING)
3.1. Beschrijving van de werking en de functionaliteiten van
het TPS-systeem/een dienst met toegevoegde waarde →Blz. 56
1 .3 Noodoproep
58