CITROEN C3 PICASSO 2015 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: CITROEN, Model Year: 2015, Model line: C3 PICASSO, Model: CITROEN C3 PICASSO 2015Pages: 312, PDF Size: 10.32 MB
Page 111 of 312

109
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder niet door het systeem
kunnen worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
ond
er andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
8
Veiligheid
Page 112 of 312

110
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Waarschuwing te lage
bandenspanning
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
s
t
op zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
e
e
n visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
F
G ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meer wielen, moet u het systeem resetten.
er i
s een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist is.
Veiligheid
Page 113 of 312

111
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto via het
configuratiemenu van de auto.
F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Config. auto " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om " Reset
bandensp " te selecteren en bevestig uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
s electeer " ja" of " nee" en druk op OK.
e
r v
erschijnt een melding waarmee u wordt
gevraagd om uw verzoek te bevestigen.
F
b
e
vestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
F
b
e
vestig en sluit het menu vervolgens. F
D
ruk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6"om het
menu " Persoonlijke instellingen -
configuratie " weer te geven en bevestig
uw keuze door op de toets OK.
F
D
ruk op de toets "5" of " 6" om het
menu " Configuratie auto instellen " te
selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken. De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Auto's zonder autoradio of met
navigatiesysteem
Auto's met autoradio
F Druk op de toets "
5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning" en vervolgens het
menu " Resetten " te selecteren en bevestig
uw keuze door op de toets OK te drukken.
H
et resetten wordt bevestigd door een
melding.
8
Veiligheid
Page 114 of 312

112
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Storing
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
se
rvice, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Veiligheid
Page 115 of 312

113
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit
is de normale werking.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
uw a
uto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
-
h
et antiblokkeersysteem (A
b
s
)
,
-
de
elektronische remdrukregelaar (
e
b
D
),
- b
r
ake Assist s
y
stem (
bAs)
.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP
en ABS, een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing
in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het
remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
ra
adpleeg in beide gevallen het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
tr
ap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de
voorschriften van de constructeur voldoen.
Stop op een veilige plaats.
8
Veiligheid
Page 116 of 312

114
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen CD
s
en A
s
r uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
F
D
ruk op de toets die zich in het midden van
het dashboard bevindt.
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel en het
controlelampje van de toets branden,
zijn de systemen CD
s
en A
s
r
uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50
km/h.
F
D
ruk nogmaals op de toets om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op
een storing in deze systemen.
stabiliteitscontrolesystemen
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (CDS)
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting. De systemen CD
s
en A
s
r zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de
constructeur op het gebied van wielen
(banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
onderdelen alsmede de montage- en
reparatieprocedures.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CI
t
ro
Ën-
netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de systemen controleren door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Page 117 of 312

115
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Hoogteverstelling
F knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F
s
c
huif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
of op het pictogrammendisplay voor
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
bi
j een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
h et verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie
met een geluidssignaal.
n
a d
eze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of
voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
8
Veiligheid
Page 118 of 312

116
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel losgemaakt/
niet vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat
en gordelkrachtbegrenzer (behalve de
middelste zitplaats).
Vastzetten
Als u de gordels op de zijzitplaatsen achterin niet
gebruikt, kunt u ze vastzetten. Ga als volgt te werk:
F
Z
et houder A in de hoogste stand.
Omdoen
F trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
op h
et pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2
of
3
rood branden als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.Verklikkerlampje
veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, gaat dit verklikkerlampje
branden op het instrumentenpaneel of op
het display van de lampjes van de gordel
en frontairbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
he t verklikkerlampje gedurende twee minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
n
a d
eze
2
minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt.
Veiligheid
Page 119 of 312

117
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Middelste veiligheidsgordel
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B en vervolgens op die van gordelsluiting A .
F
H
oud de riem tijdens het oprollen vast
en breng de gesp B en vervolgens de
gesp A aan op de magneet van het
bevestigingspunt in het dak.
Vast maken
F trek aan de riem en steek de gesp A in de linker gordelsluiting.
F
s
t
eek de gesp B in de rechter
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gordelsluitingen zijn
vergrendeld door aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats is geïntegreerd in de hemelbekleding
a c h t e r.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, worden de
pictogrammen 4
, 5
en 6 ongeveer 30 seconden
rood weergegeven als de desbetreffende
gordel niet is vastgemaakt.
Als bij draaiende motor het pictogram
4 , 5
of 6 rood wordt weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
8
Veiligheid
Page 120 of 312

118
C3Picasso_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CI
t
ro
Ën-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
re
inig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het CI
t
ro
Ën-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
ra
adpleeg voor meer informatie de rubriek
"
kin
derzitjes".
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CI
t
ro
Ën-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto.
u
kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Veiligheid