Lancia Delta 2010 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2010, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2010Pages: 276, PDF Size: 5.83 MB
Page 61 of 276

60WEGWIJS IN UW AUTO
Aircocompressor in-/uitschakelen I-fig. 26
Als u op de knop
❄drukt, wordt de aircocompressor in-
geschakeld.
Inschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄brandt;
❍weergave van het symbool
❄op het display.
Uitschakelen compressor
❍lampje op de knop
❄gedoofd;
❍doven van het symbool
❄op het display;
❍uitschakeling luchtrecirculatie;
❍uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttempera-
tuur in het interieur niet lager worden dan de buitentem-
peratuur; in deze situatie knippert het symbool ò op het
display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het ge-
heugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor.
U kunt de aircocompressor weer inschakelen door nog-
maals de knop
❄of AUTO in te drukken: in dat laatste
geval worden de andere handmatig geselecteerde instel-
lingen opgeheven.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De
verlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand
MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook
de verlichting van het instrumentenpaneel en van de be-
dieningsknoppen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL – Adaptive Daylight Led)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand
Ozet, wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld;
de andere lampen en de interieurverlichting blijven uitge-
schakeld. De automatische inschakeling van de dagverlich-
ting kan worden in- of uitgeschakeld via het menu op het
display (zie de paragraaf „Display” in dit hoofdstuk). Als de
dagverlichting wordt uitgeschakeld, dan wordt met de draai-
knop in stand Ogeen enkele verlichting ingeschakeld.
fig. 27L0E0019m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 60
Page 62 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO61
1
Uitschakelen
Als de sensor de opdracht geeft tot uitschakeling, dan scha-
kelen de dimlichten en de buitenverlichting uit en scha-
kelt de dagverlichting (indien actief) in.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden
ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR MET CORNERING
LIGHTS-FUNCTIE
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snelheid lager dan 40
km/h, wordt bij een grote stuuruitslag of bij inschake-
ling van de richtingaanwijzers, een lamp (ingebouwd in
de mistlamp) aan de binnenzijde van de bocht ingescha-
keld om het zichtveld ‘s nachts te vergroten. Deze func-
tie kan worden in- of uitgeschakeld via het menu op het
display (zie de paragraaf „Display” in dit hoofdstuk). SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen) fig. 27
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde
gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder bui-
tenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De
gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het
„Setup-menu” van het instrumentenpaneel.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan,
afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de bui-
tenverlichting en de dimlichten automatisch branden.
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het groot-
lichtsignaal worden gegeven.De dagverlichting is een alternatief voor het
dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dag-
verlichting is in bepaalde landen verplicht en
waar niet verplicht, toegestaan.
De dagverlichting is geen vervanging voor het dim-
licht tijdens het rijden in tunnels of in het donker.
Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van
de wettelijke voorschriften van het land waarin
u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 61
Page 63 of 276

62WEGWIJS IN UW AUTO
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING
Draai met de contactsleutel in stand MAR, de draaiknop
in stand2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt
de dagverlichting uit en schakelen de buitenverlichting,
het dimlicht en de kentekenplaatverlichting in. Op het in-
strumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Draai met de contactsleutel in stand STOP of met uitge-
nomen sleutel, de draaiknop van stand
Oin stand2; de
buitenverlichting en de kentekenplaatverlichting scha-
kelen in. Op het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje
3branden.
Functie parkeerverlichting
Met ingeschakelde buitenverlichting en de contactsleutel
in stand STOP of uitgenomen, is het mogelijk een zijde
van de auto te verlichten; plaats de bedieningshendel voor
de verlichting omlaag (linkerzijde) of omhoog (rechter-
zijde). In dat geval dooft het lampje
3op het instru-
mentenpaneel.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dash-
board, als de draaiknop reeds in stand2staat (vergren-
delde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje1branden. Het grootlicht wordt uitgescha-
keld als u de hendel naar het stuur trekt.Grootlichtsignaal
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrende-
ling). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelamp-
je
1branden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 28
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
– omhoog (stand
a): inschakeling rechter richtingaan-
wijzer;
– omlaag (stand
b): inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
¥of Î. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit
als de auto weer rechtuit rijdt.
fig. 28L0E0020m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 62
Page 64 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO63
1
FUNCTIE WISSELEN VAN RIJBAAN
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aange-
ven, moet u de linker hendel korter dan een halve secon-
de in de onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwij-
zer aan de gekozen zijde knippert 5 keer en dooft daarna
automatisch.
„FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaal-
de tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand
STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel bin-
nen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur
te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de ver-
lichting 30 seconden langer branden, tot een maximum
van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automa-
tisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het con-
trolelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en ver-
schijnt op het display de tijd dat de functie actief blijft.
Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst be-
diend wordt en blijft branden totdat de functie automatisch
wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur
getrokken.RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 29 kunt u de ruitenwissers/-
sproeiers en achterruitwisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen wor-
den gezet:
A: ruitenwissers uitgeschakeld.
B: wissen met interval.
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een
van de vier intervalstanden:
,= zeer lang interval
■= lang interval.
■■= gemiddeld interval.
■■■= kort interval.
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 63
Page 65 of 276

64WEGWIJS IN UW AUTO
„Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde
stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel
aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de rui-
tenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers scha-
kelen automatisch in als u de hendel langer dan een hal-
ve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven
nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na
enige seconden volgt nog een „reinigingsslag”.
fig. 29L0E0021m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat. Als u de draaiknop in stand
'zet, schakelt
de achterruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwis-
sers de draaiknop in stand
'zet, schakelt de achterruit-
wisser in die, in dit geval, gelijktijdig werkt (in de ver-
schillende standen) met de ruitenwissers voor maar met
een lagere frequentie. Als u bij ingeschakelde ruitenwis-
sers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de ach-
terruitwisser langzaam continu wissen. De werking stopt
als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers voor en achter niet
om opgehoopte sneeuw of ijs van de ruit te
verwijderen. In die omstandigheden grijpt,
als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de be-
veiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwisser en-
kele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de
werking niet wordt hervat, wendt u dan tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
„Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendel-
de stand), schakelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel in deze stand houdt, dan worden in een be-
weging de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de ach-
terruitwisser schakelt automatisch in als u de hendel lan-
ger dan een halve seconde in deze stand houdt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 64
Page 66 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO65
1
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, na-
dat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een
„reinigingsslag”.
REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de binnen-
spiegel en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt
ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwis-
sers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog
is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eer-
ste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij he-
vige regen.
fig. 30L0E0023m
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sen-
sor schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoe-
ligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de over-
gang van stilstaande ruitenwissers (geen slagen) bij een
droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wis-
sen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde
regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma.
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische
werking.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 65
Page 67 of 276

66WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-
del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-
len van de regensensor moet de hendel in stand A of C
worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-
schakeld, maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook
bij een droge ruit.CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge
trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandig-
heden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf in-
gestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoe-
ven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 in stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e ver-
snelling of hoger.
Schakel de regensensor niet in als de auto in
een wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de
regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd
worden gecontroleerd of het systeem is uit-
geschakeld.
fig. 31L0E0022m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 66
Page 68 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO67
1
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snel-
heid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje Üop
het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een mel-
ding op het display (zie de paragraaf „Lampjes op het
instrumentenpaneel” in hoofdstuk „1”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gas-
pedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+)
en laat de knop los: de snelheid van de auto is opge-
slagen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het gas-
pedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt terug-
gekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende manier worden opge-
roepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk
is aan de opgeslagen snelheid;❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e
versnelling);
❍druk op de knop C-fig. 31.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
❍zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snel-
heid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
❍houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de
nieuwe snelheid is bereikt die automatisch zal wor-
den opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snel-
heid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 67
Page 69 of 276

68WEGWIJS IN UW AUTO
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 31 in stand OFF of de contact-
sleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
❍als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt;
❍als het ASR- of ESP 2-systeem (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) in werking treedt.
Als de cruise-control tijdens het rijden is in-
geschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van
de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31
in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,
na controle van de zekering, door het Lancia Ser-
vicenetwerk controleren.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES
fig. 32
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden
in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar A in het midden worden de lampjes C
en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voor-
portieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de
lampjes C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar
A naar rechts geschoven, blijven de lampjes C en D altijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgescha-
kelde plafondverlichting wordt met de schakelaar:
❍in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❍in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
fig. 32L0E0024m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 68
Page 70 of 276

WEGWIJS IN UW AUTO69
1
De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het
interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of bui-
tenverlichting.
BELANGRIJK Het plafondlampje in fig. 32 kan zich, bij
enkele uitvoeringen, ook middenachter bevinden (als een
elektrisch bedienbaar opendak aanwezig is).
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of bei-
de schakelaars in de middelste stand staan. Op deze ma-
nier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij
het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu
ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is blijven
staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het uitzetten
van de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te verge-
makkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:
❍ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voor-
portieren;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ongeveer 10 seconden bij het vergrendelen van de por-
tieren.
De werking van de brandduurregeling wordt onderbro-
ken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt ver-
wijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier
branden:
❍ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier.
❍als de brandstofnoodschakeling in werking treedt; de
verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden en scha-
kelt daarna automatisch uit.
fig. 33L0E0025m
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 69