PEUGEOT PARTNER TEPEE ELECTRIC 2017 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: PARTNER TEPEE ELECTRIC, Model: PEUGEOT PARTNER TEPEE ELECTRIC 2017Pages: 252, PDF Size: 9.95 MB
Page 141 of 252

103
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd voor de veiligheid meer afstand tot uw
voorligger.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet
met draaiende motor stil op een plaats
waar brandbaar materiaal (droog gras,
afgevallen blad, ...) in contact kan komen
met het warme uitlaatsysteem – Kans op
brand!Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P
, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Bij het trekken van een aanhanger
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15
cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
6
Rijden
Page 142 of 252

104
In sommige gevallen van een zware
belasting van de motor (trekken van
een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur), wordt het
motorvermogen automatisch begrensd. In
een dergelijk geval wordt de airconditioning
automatisch uitgeschakeld om het beschikbare
motorvermogen te verhogen.F
A
ls dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP , stop dan zo snel mogelijk
en zet de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000
km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen
.
Bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt de parkeerhulp
achter automatisch uitgeschakeld om
onnodige geluidssignalen te voorkomen.
Motor starten en afzetten
Stand Contact (accessoires).
Om het stuurslot te ontgrendelen, moet het
stuur wiel licht worden gedraaid ter wijl de
sleutel zonder te forceren wordt gedraaid.
In deze stand kunnen bepaalde accessoires
gebruikt worden. Stand Starten.
De startmotor wordt bediend en de motor wordt
gestart. Laat de sleutel los zodra de motor
draait.
Stand STOP
: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het stuur wiel tot
het stuurslot wordt vergrendeld.
Als dit lampje brandt, is er een portier,
achterklep, achterdeur, schuifdeur of
motorkap niet goed gesloten.Dieselmotoren
Als de temperatuur hoog genoeg is,
brandt het lampje minder dan een
seconde en kunt u de motor direct
starten.
Wacht bij koude weersomstandigheden tot
dit verklikkerlampje uitgaat en zet ver volgens
de startmotor in werking (stand starten) tot de
motor aanslaat. Laat de motor, voordat het contact
wordt afgezet, nog enkele seconden
draaien zodat het toerental van de
turbocompressor (dieselmotor) kan
afnemen.
Trap het gaspedaal niet in wanneer het
contact wordt afgezet.
Het is niet nodig om een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de auto.
Rijden
Page 143 of 252

105
Elektronische
startblokkering
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de
elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Voor een goede verbinding moet het metalen
gedeelte van de sleutel correct worden
uitgeklapt.
Bij verlies van uw sleutel
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw
legitimatiebewijs naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken en
voor een nieuwe sleutel zorgen.
Controleer alvorens de auto te verlaten of
de verlichting niet blijft branden en er geen
waardevolle spullen in het zicht zijn blijven liggen.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de
auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u
de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Parkeerrem
Aantrekken
F Trek de parkeerremhefboom aan om de auto stil te zetten.
F
C
ontroleer voordat u uitstapt of de
parkeerrem goed is aangetrokken.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
parkeerrem aan.
Het is niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van de auto, zeker niet bij een beladen
auto. Trek de parkeerrem alleen aan als de auto
stilstaat.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat
de parkeerrem wordt gebruikt als de
auto rijdt, deze voorzichtig aan om
de achter wielen niet te blokkeren
(slipgevaar).
Vrijzetten
F Trek licht aan de hendel van de parkeerrem
en druk op de knop om de parkeerrem vrij te
zetten.
Als tijdens het rijden dit lampje
brandt, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats ligt
en goed op de vloer is bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
6
Rijden
Page 144 of 252

106
Inschakelen van de
achteruitversnellingDe handeling moet langzaam worden
uitgevoerd om bijgeluiden te beperken.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Voor het inschakelen van de betreffende
versnelling moet de versnellingspook
helemaal naar rechts worden bewogen.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak met
6
versnellingen
Selecteren van een stand
Veiligheid:
Vanuit stand N kan alleen een andere
stand worden geselecteerd als het
rempedaal is ingetrapt.
Schakelen van stand A (rijden in
automatische modus) naar stand M (rijden
in handmatige modus) of vice versa is op
elk moment mogelijk. Het lampje A in het
instrumentenpaneel gaat uit.
Starten en wegrijden
F De auto kan alleen worden gestart als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in
stand N staat.
F
H
oud het rempedaal stevig ingetrapt.
F
S
tart de motor.
F
Z
et bij een draaiende motor de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak in
stand R , A of M.
F
L
aat het rempedaal los en geef gas.
Als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak
niet in stand N staat en/of het rempedaal niet is
ingetrapt, kan de auto niet worden gestart. Voer
de bovenstaande procedure opnieuw uit.
Achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F
B
ij de uitvoering met 6 versnellingen moet
de ring onder de knop worden opgetild.
- Automatische bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A .- Handmatige bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M.
Rijden
Page 145 of 252

107
F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand R.Schakel deze stand pas in als de auto
volledig stilstaat.
Neutraalstand
Inschakelen van de neutraalstand
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand N. Selecteer deze stand niet, zelfs niet
voor een korte periode, ter wijl de auto rijdt.
Automatische bediening
Overschakelen op automatische
bediening
F
Z
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A .
De versnellingsbak werkt dan in de automatische
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling en houdt hierbij rekening
met:
-
de
rijstijl,
-
h
et wegtype,
-
e
en optimaal brandstofverbruik.
Handmatige bediening
Overschakelen op handmatige
bediening
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M .
Schakelen
F Trek aan de schakelflipper "+" om op te
schakelen.
F
T
rek aan de schakelflipper " -" om terug te
schakelen.
-
A
ls de auto tot stilstand is gekomen of de
snelheid wordt verminderd (bijvoorbeeld
voor een verkeerslicht), schakelt de
versnellingsbak automatisch terug naar de
eerste versnelling.
-
H
et is niet nodig om uw voet volledig van
het gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
-
H
et schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
-
V
anwege veiligheidsredenen en afhankelijk
van het motortoerental kan automatisch
worden teruggeschakeld.
Bij een hoog motortoerental (snel
accelereren) wordt pas opgeschakeld als
de bestuurder handmatig schakelt.
Acceleratie
Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld
voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal aan
het einde van de slag met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
Stilstaande auto, draaiende
motor
Als de auto enige tijd moet stilstaan met
draaiende motor, wordt automatisch de
neutraalstand N geselecteerd.
Stilzetten van de auto
F Zet om de motor af te zetten de keuzeschakelaar
van de versnellingsbak in stand N .
U moet altijd de parkeerrem aantrekken om
de auto volledig stil te zetten. Controleer
dan of het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in neutraalstand ( N) staat.
6
Rijden
Page 146 of 252

108
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen versnelling
worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het lampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de stand-
bystand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering) bij stilstaande
auto of een snelheid lager dan 8
km/h het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Als uw auto met dit systeem is uitgerust, wordt
de duur van de momenten in de STOP-stand
tijdens een rit door een teller berekend. Elke
keer als het contact wordt ingeschakeld met de
sleutel, wordt deze teller op 0 gezet.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van de aanwijzing.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Rijden
Page 147 of 252

109
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
is voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet beschikbaar.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de functies van de auto, zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld, -
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Overgang naar de START-stand
Het lampje " ECO" gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
•
a
ls u, met de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A of M , het
rempedaal loslaat,
•
m
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand A of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Als u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet opnieuw gestart wordt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto bij een
handgeschakelde versnellingsbak hoger is
dan 25
km/h of hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak met
6 versnellingen,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem of de auto.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
6
Rijden
Page 148 of 252

110
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
F
U k
unt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door op de toets
" ECO OFF " te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat branden
en er verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
F Druk nogmaals op de toets ECO OFF .
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets ECO OFF eerst knipperen en brandt
vervolgens permanent.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om ver wondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu. Laat
eventuele werkzaamheden aan deze accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V- ac c u.
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu .
Rijden
Page 149 of 252

111
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder
de naam HHC (Hill Holder Control))
wordt geactiveerd onder de volgende
omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor
en het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet
de versnellingsbak in de neutraalstand
staan of moet een andere versnelling dan
de achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening
om het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als parkeerhulp of
elektrisch bediende parkeerrem.
Werking
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal
hebt ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal
loslaat ongeveer 2
seconden de tijd om, zonder
dat de auto de helling af begint te rollen, gas te
geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie automatisch
gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te
laten afnemen. Gedurende deze fase kan het
vrijzetten van de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt. Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
-
a
ls u het koppelingspedaal laat opkomen,
-
a
ls de parkeerrem wordt aangetrokken,
-
a
ls de motor wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding ter bevestiging
op het display. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
6
Rijden
Page 150 of 252

112
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reser vewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het rijgedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (d.w.z. de auto staat langer dan
een uur stil of er is minder dan 10
km
gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3
bar
worden verhoogd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie ,
waaronder de bandenspanningssticker.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
- Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
-
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
-
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
-
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of wiel
met stalen velg) is niet voorzien van een
sensor.
Als er een afwijking in de bandenspanning
van één band wordt geconstateerd, kan deze
band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven
melding.
-
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
Rijden